Den Gulden Winckel. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Derde Jaargang No. 4 | |
De Shakespeare-Bacon-strijd van een schriftkundig standpunt.EIN jedes Tierchen hat sein Plaisierchen - óók de ‘Litteratur-Historiker’. En 't is hierbij alleen maar jammer, dat dit pleizier (in casu het een menschenleeftijd lang op mollewijze rondwroeten om den monumentalen grafheuvel van een groot man) den eenvoudigen, nuchteren buitenstaander zoo vaak een alles behalve verkwikkend schouwspel biedt. Die buitenman toch, in zijn simpelheid, is dikwijls nog maar al te zeer geneigd, aan zekere oud-modische, geheel aftandsche begrippen naievelijk een waarde vast te hechten, bij de groote heeren der geleerde wereld reeds lang buiten tel. Pieteit? Daaraan deden onze grootmoeders; wij, kinderen der twintigste eeuw, kennen nog slechts één begrip, als richtsnoer voor leven en handelen: Waarheid. - Al wat hier buiten valt lappen we met Vincent Haman ‘aan onze laars!’ Waarheid dan ook was zeer zeker het prijzenswaardig beginsel, dat bij dep Heer W. Langenbruch, ‘vereidigter Schriftenvergleicher’ te Berlijn, heeft voorgezeten, toen hij het artikel samenstelde, onlangs in een Duitsch tijdschrift gepubliceerd, en waarvan ik mij gelukkig reken den lezers van ‘Den Gulden Winckel’ (welks abonnentenaantal moge toenemen tot in lengte van dagen!) hier 't een en ander te kunnen mededeelen. In een voor eenigen tijd verschenen geschrift van den Leipziger Shakespeare-kenner Edwin BormannGa naar voetnoot*) komen, nevens breedere, litterair-historische beschouwingen met betrekking tot het vraagstuk Bacon-Shakespeare, van terzijde ook even de handschriften der beide betrokken persoonlijkheden ter sprake, waarbij Bormann in het licht stelt, dat Shakespeares handschrift in volmaakte tegenstelling staat met de handschriften van alle beschaafden aan 't einde der 16e en door de gansche 17e eeuw, waaruit de conclusie zou mogen getrokken worden, dat ook hier zich een stevige pleitgrond opdoet voor de onderstelling, dat niet Shakespeare, doch Bacon de man is, die zich in de literatuur aller eeuwen een monument van onvergankelijke heerlijkheid heeft opgericht. Langenbruch nu, onderwerpt deze, Bormanns, beschouwingen in 't genoemde tijdschrift aan een graphologisch-critisch onderzoek, waarbij hem als basis dienen een vijftal onderschriften (het eenige wat wij van de hand van Shakespeare bezitten!) benevens van Bacon een brief, eveneens met een onderschrift (zie de facsimilés). Vooraf wordt door den onderzoeker opgemerkt, dat het, naar den tegenwoordigen stand der graphologie, niet wel mooglijk is het poëtisch talent als zoodanig uit het handschrift eens dichters te herkennen; dat evenwel de voornaamste schriftkundigen de meening zijn toegedaan, dat de beteekenis, de algemeene geestelijke hoogte eens | |
[pagina 58]
| |
menschen, ook in zijn handschrift uitdrukking vindt. Zoo meent o.a. Michon, dat personen met artistieken aanleg en daardoor buitengewoon gevoel voor vormen, een voorliefde hebben voor de typographische karakters en het instinctmatig vermijden vulgaire, leelijke letters nêer te schrijven, hetgeen uit een reeks van voorbeelden uit de geschiedenis zou kunnen blijken. Toch maant Langenbruch hier tot voorzichtigheid. Het gaat niet aan in deze theorie van Michon de consequenties door te trekken. Wie als grapholoog in de gelegenheid is geweest een menigte handschriften van kunstenaars te beschouwen, moet, meent hij, zijn opvatting recht doen, dat vele voorname schilders bijvoorbeeld slechts letters weten te vormen, welke alles eerder zijn dan typographisch schoon. Het vormen-gevoel laat zich hier vèr zoeken. Wat de quaestie nog ingewikkelder maakt is dit, dat het veelal niet dan als een bloot gevolg van ijdelheid kan worden aangemerkt, wat personen een ‘mooi’ handschrift doet aankweeken. Hetgeen alles bijeen toch weêr niet wegneemt, dat een innig verkeer met het schoone en ideale op den duur niet zonder veredelenden invloed, óók op het handschrift, blijven zal. Handschrift van Raffael.
Doch dit aangenomen doen zich dadelijk nieuwe moeilijkheden voor. - Wàt is schoon, wàt leelijk? Zijn dit eigenlijk wel absolute begrippen? Socrates, Plato, Leibniz, Kant.... zoovele hoofden, zoovele verschillende definities ook, omtrent wàt schoon, wàt leelijk is. Een voorwerp is voor iemand schoon of leelijk, doch kan het ook schoon of leelijk zijn als ‘Ding für sich?’ Zóó als het glad of ruw, hard of zacht, groot of klein is? - Men voelt hier het relatieve. Tegenover het object is ons gevoel en 't daaruit voortvloeiend oordeel individueel verscheiden. Deze waarheid nu overgebracht op 't gebied der handschrift-vergelijking, verdient het, zoo men tot iets meer dan een slechts betrekkelijk resultaat wil komen, dan ook aanbeveling, een derde lid te trekken in de vergelijking: de proefsteen waaraan de buitenstaander het smaakgehalte desgenen die de vergelijking voltrekt en het oordeel velt, vermag te toetsen. - Geen dadelijke vergelijking alzoo tusschen de handschriften van Bacon en Shakespeare, immers beiden in 't geding betrokken, maar ze elk afzonderlijk getoetst aan 't handschrift van een derde, wiens artisticiteit, zelfs genialiteit, boven iederen twijfel verheven is. Handschrift van Shakespeare.
Langenbruch kiest hiervoor Raffaël. Voor hem is 't handschr. dezes maestro's (zie facsimile) een der volmaaktst-gevormde, uit een kunst-oogpunt zeer hoog staand. - Welk een schoonheid van lijn, welk een edele, harmonische eenvoud! Zachtheid en toch, in de afzonderlijke vormen, krachtige originaliteit; - niets vulgairs, niets gezochts en fantastisch'; - over 't geheel voorname rust en klaarheid; in één woord: geschreven schilderwerk! Francis Bacons schrift nu toont, volgens Langenbruch, een onmiskenbare geestelijke verwantschap met dat van den grooten schilder. Schoon gemaakter, minder eenvoudig en harmonisch, is de gelijkheid in schrift- karakter onloochenbaar. Waaruit, trots de verscheidenheid in bijzonderheden, voor 't minst mag worden afgeleid, dat Bacon een buitengemeen gevoel voor vormen, een voorname aesthetische ‘Empfindung’ bezeten heeft. Want ofschoon men deze verwantschap niet te hoog moet schatten - immers de handschr. van bijna alle beschaafde mannen der 16e en 17e eeuw (Molière, Cromwell, Milton etc.) toonen aan, hoe men in dien tijd een bijzondere waarde hechtte aan 't ‘teekenen’ der letters, - toch overtreft het schrift van Bacon deze allen. Men lette vooral op de snel geschreven D, C, E, P, A. Meer gekunsteld en ‘pozeerend’ zijn de N.M.V. etc. Van ruwheid, bizarrerie geen spoor. Zelfs | |
[pagina 59]
| |
een leek moet in dit schrift door de hooge volmaaktheid der vormen getroffen worden. Hiernaast de enkele zeldzame handschrift-proeven van Shakespeare beschouwend, bemerkt men het groote contrast. Ruw, vulgair, zonder harmonie of richting, zonder schoonheid, zonder individualiteit. Een vleugje van vorm-schoonheid toonen misschien de W, G, h, maar 't geheel blijft... vulgair. Voor Langenbruch staat het dan ook vast, dat van de beide schrijvers Bacon verreweg het meest ontwikkeld schoonheids-gevoel moet bezeten hebben. En daar het nu ten slotte blijkt, dat zelfs kunstenaars van slechts weinig ‘Schulbildung’ en intellectueele ontwikkeling (L. geeft zijn lezers als voorbeeld de handschr. van de duitsche boerin-dichteressen Johanna Ambrosius en Catharina Koch) desniettemin letters weten te schrijven ‘von feinem ästhetischen Gefühl’, komt hij tot de slotsom, dat een niet onbelangrijke waarschijnlijkheid er voor spreekt ‘dass Francis Bacon und nicht William Shakespeare der Verfasser der dem letzteren zugeschriebenen Dramen ist.’ Handschrift van Bacon.
Het valt niet te ontkennen, dat we met deze uitspraak tamelijk mal blijven zitten. Afdoend zijn dergelijke argumenten, hoe zeer der kennismaking waard, toch zeker allerminst. Doch ik heb U ook gewaarschuwd, lezer, dat het schouwspel niet hoogst verkwikkelijk wezen zou.Ga naar voetnoot*) Duizelend dreunt de vaart der eeuwen; de jaren hijgen hunnen uitgang tegemoet... De menschjes, mieren, wroeten kleintjes, een kleinen tijd... Hoog onder de woelige luchten, ópgestooten als een bronzen beeld, lacht, door de tijden, het Genie - zijn stillen glimlach.....
GERARD VAN ECKEREN. |
|