tijn had hem als leeraar van zijn zoon Crispus naar Gallië gezonden. Altijd onderwijzende en redevoeringen houdende doorliep Lactantius de beste school om gemaklijk, helder maar daardoor ook oppervlakkig, de Christelijke waarheden voor te stellen. Oorspronkelijk geen Christen geweest zijnde, zooals enkele uitlatingen doen vermoeden, wist hij zich gemakkelijk in den toestand zijner hoorders en lezers in te denken. Hij kende zijn publiek, en als oud-leeraar in de welsprekendheid wist hij zijn publiek te pakken. Hij is de aristokraat onder de apologeten en wendt zich tot Zijne beschaafde en ontwikkelde tijdgenooten. Zijn doel is: het Christendom voor te
stellen als ‘de’ ware wijsbegeerte.
***
Religie en wijsbegeerte zijn op den duur niet te verzoenen. Vim eene wijsbegeerte, die een religieus karakter aanneemt of van eene religie, die zich in een wijsgeerig kleed hult, is a priori vast te stellen dat zij noch den wijsgeer, noch den geloovige zal voldoen. Een evangelist in een philosofenmantel blijft een halfslachtig wezen. Lactantius, hoewel bewonderd door de kerkleeraars der 4e eeuw, komt er bij hen niet zonder kleerscheuren af. In de middeleeuwen werd hij, begrijpelijkerwijs, het ideaal voor een Petrarca en een Picus van Mirandola, die hem dan ook misschien het eerst den naam van Christen-Cicero gegeven hebben. Ook zij streefden naar eene samensmelting van Christendom en grieksch-latijnsche beschaving en wijsbegeerte. Mystiek-aangelegde geesten zullen zich door zijne geschriften niet aangetrokken voelen. Toch behoort deze laatste der westersche apologeten vóór Augustinus tot de meest gelezen en vertaalde Christelijke schrijvers. Als geschiedschrijver heeft hij met zijn ‘De mortibus persecutorum’ aan den eersten kerkhistoricus Eusebi us den weg gewezen, en zijn werk - gegeven de moeilijkheid om in zijn dagen en onder zijne omstandigheden juiste inlichtingen te krijgen - is als bron voor de Christen-vervolgingen onder de keizers zeer zeker van gewicht. Echter blijven de ‘Divinarum institutionum libri septem’ zijn hoofdwerk. Evenals alle wijsgeerig-aangelegde geesten zich in hunne theologische studiën meer tot de leer aangaande God dan tot de Christologische vraagstukken aangetrokken voelen, zoo heeft ook Lactantius de leer der Voorzienigheid tot hoofdonderwerp gemaakt voor zijne apologetische beschouwing van het Christendom. Bij den meest wijsgeerig-gevormde onder de reformatoren, Zwingli, is ook de Providentia ‘het’ onderwerp, waarover hij bij voorkeur handelt. Te verklaren is dit verschijnsel wel. Over de Voorzienigheid kan
gehandeld worden desnoods buiten de specifiek-Christelijke gegevens om, en voor een publiek, zooals Lactantius het voor zich zag, was dit geen gering voordeel. Men kon den apologeet volgen als hij voor zijne stelling de oude wijsgeeren als verdedigers of bestrijders aanvoerde. Het leerstuk der Voorzienigheid laat zich tot zekere hoogte wijsgeerig-logisch behandelen, en die behandeling kan in den smaak vallen zelfs van een wijsgeerig-ontwikkeld heidensch publiek. Geheel anders was de weg door Lactantius' voorgangers Tertullianus en Arnobius bewandeld. Bij hen stond het begrip van zonde en genade of van de openbaring op den voorgrond. Toch blijven de bewijsvoeringen bij alle apologeten tamelijk dezelfde; naast de oud-testamentische profetieën vindt men aanhalingen uit de grieksche wijsgeeren of de latijnsche dichters (Vergilius) en de sibyllijnsche boeken. Vóór de ‘Institutiones’ schreef Lactantius ‘De opificio Dei’ en als aanhangsel van zijn hoofdwerk gaf hij zijn ‘De ira Dei’, gericht tegen de Epicuristen, die zoowel den toorn als de genade Gods loochenen, en tegen de Stoïcijnen, die wel de genade maar niet den toorn Gods aannemen. Men kan God niet eeren - zoo luidt zijn betoog - als Hij zijnen vereerders niet genadig is, en men kan Hem niet vreezen, als Hij niet toornt over hen, die Hem geen eer bewijzen. Daarin ligt volgens hem het zwaartepunt van elke religie.
***
Het is hier de plaats niet om Lactantius' theologie uit een te zetten. Zelfs zou zijn naam in ‘Den Gulden Winckel’ niet genoemd zijn, indien men niet de beleefdheid had gehad het werk van den heer René Pichon ons toe te zenden. Pichon, Professeur de rhétorique au lycée Condorcet, heeft aan Lactantius eene studie gewijd van 470 blz., waarin hij uitnemende wenken geeft aan den theoloog, maar niet minder aan hem, die de geschiedenis der beschaving in den aanvang der konstantijnsche periode wil leeren kennen. Hij handelt eerst over Lactantius als Christenwijsgeer, dan als klassiek schrijver en daarna als historicus en politiek-pamfletschrijver. Het tweede deel is het breedst opgezet, zooals van een ‘docteur ès lettres’ te verwachten was. Er is misschien wel iets in te brengen tegen zijne bewering dat Lactantius oorspronkelijk een Afrikaner zijn zou. Hieronymus' opmerking dat L. zijn ‘Symposium’ als jongeling in Afrika schreef, behoeft nog niet zijne geboorte in Afrika te vooronderstellen. Pichon vindt dan ook zelf, dat L. zóózeer in stijl en temperament afwijkt van de geboren Afrikaners (bijv. Tertullianus), dat hij het voorbeeld van L