eenzaamheid hier. Wat had ze vaak naar Pomona verlangd, als kind 's winters te Arnhem en zelfs nog te Brussel. Aardig dat Maartje zoo goed er voor zorgde; zij zou zeggen dat die schors eens hersteld moest. Pomona was de verrassing van haar derde jaar geweest - toen had Papa het voor haar laten bouwen. Warm was 't wel, maar hoe prachtig die vruchten! Hè, als Kruit die zelf eens maakte I het was veel te moeilijk voor haar. Zoo ingespannen werkte ze voort, dat ze er niet op lette, toen 't geluid van het dichtflappen van haar tuinhekje plots klapte door de stilte.
- Hè, je bent niet eens geschrikt! Ik sloeg met het hekje, dat je zou schrikken!
O gunst, daar was Camille. Waarom zou ze het koketteerspelletje met Ru hebben afgebroken? En Han, die zeker zou willen roeien, daar hij elk geflirt met Camille een prachtige gelegenheid vond om zijn Fransch wat op te halen! Neef Guus was nú ook wel bij de hand. Waarom kwam Camille dan naar hier, waarom liet zij haar niet werken?
- Hinder ik je?
- Och ... hinderen...
- Je krijgt hier een zonnesteek!
- Ik heb immers me parasol.
- Ik heb met je papa gewandeld, we hebben de dorschmachine zien draaien.
- Met Papa!? Waar vondt je die?
- Bij de honden, hij ging naar de boerderij, en toen ben ik meegeloopen.
Die Camille, precies een jong poesje, dat liep ook zoo voor de voeten, en omdat het zoo aardig deed, werdt je niet boos. Papa, die vóór de lunch zich met niemand bemoeide, van wien zij zelf nooit wist of hij op was; en nu had het katje zich aan hem geklampt...
- Moest Papa op de boerderij zijn, of is hij om jou gegaan?
- Om mij? Ach wel nee! Ik liep met hem mee. Ik heb hem ernstige lessen gegeven.
- Wàt heb je?
- Ernstig met hem gepraat, hem gezegd dat hij 's Morgens geen port moet drinken.
Louise's penseel flipte uit haar hand. Toen ze het wilde oprapen, verloor ze bijna het evenwicht, de voorpoot van haar drietandskrukje was gedrukt in het zachte zand, bijna was zij omver gegaan. Camille was naast de meloen gaan zitten.
- Pas op, m'en stilleven! verschuif het niet.
- Och wel neen, ik neem geen plaats in.
Dat was waar, Camille nam geen plaats in. Lenig als een Japansche pop; die voelt ook aan of ie geen korps heeft, eigenlijk niets dan de kop, met expressie. Wat was er nu in de rattenoogjes van Camille? Lachend keek zij Louise aan...
- Que tu es drôle sous ce parasol!
Zei ze dat maar en wachtte ze af? De rattenoogjes keken spottend. Of... Och, wel neen, Camille was een kind. Haar stemmetje was iets sterker en tegelijk scheller geworden dan vroeger in Brussel. Maar verder was ze nog altoos ‘de clown’, de nar van de klas. die alles mag doen.
- Hoe kwam je dat tegen Papa te zeggen?
Louise hóórde zich het vragen. Haar ‘dubbel ik’, want zij had niet gewild! Zij voelde dat zij gro ot zat gehurkt, log, een meisje als een gans op de zwikkende drietand, tegenover dat nu als een Boeddhabeeldje zoo rustig op de bank zittende poppetje van àl fijnheid en vlugheid, dat, de handjes slap in den schoot, naar haar keek met een pret in de oogen....
- 'k Heb hem nog wel meer gezegd. Ernstig hebben we gepraat... Of dacht je dat hij niet naar me luisterde?
Van de bank was Camille en stond naast haar.
- Denk aan de parasol, pas op!
Camille, weer met die meerderheid:
- Wat ben je toch bang! Ik ben zoo lomp niet! Louise wist dat het zweet haar uitbrak. Opeens pakte de hitte ondragelijk samen onder dat spandoek der parasol. Ze dwong zich, toch niet op te staan.
- Je bent nog niet ver opgeschoten hè... Kom, ik laat je.
Het poppehandje streek over haar hoofd; toen zij opzag, lachten die ratoogjes lief, er was een zwijmeldreigende verwarring voor haar van stovende warmte, van droppels zweet, van afschuwelijke verlegenheid, en toen ze haar hoofd had afgeveegd, was Camille's bezoek als een hallucinatie. Weer zat ze in Pomona alleen...
't Kon niet, dat Camille het gezegd had! Die verwende-kindjeslippen, die bang waren voor niets, omdat zij nooit iets zeiden met ernst, hoe zòuden die aan Papa gezegd hebben, niet meer te drinken, niet zooveel port? Het was de vermaning, de bede, de klacht, die zij, Louise, dacht, nu al jaren. Die haar lippen hadden gepreveld in de geheimenis 's nachts van haar kussen, dat, nat van tranen, haar smeeken gesmoord had. Zoo iets te zeggen, zoo maar, aan Papa! Dat wicht verlichtzinnigde alles tot grappen. Zij mòest het gezegd hebben als een grap. En Papa, die het had geduld...
Met een armbeweging van ongeduld naar de belemmerende parasol, was zij ijlings opgerezen, nu stond zij in de zon blootshoofd, haar matelot hing achter den ezel. In een zenuwachtige armstrekking vouwde zij de handen vóór den schoot.
Hoe zou Papa 't hebben opgenomen?
Hij vond Camille aardig. Al dien dag te Brussel had hij plezier gehad in haar. Maar dit! dit!... Zij dacht aan haar ontroering, toen zij