| |
Keur
Het leven van Potgieter, door Albert Verweij. - Haarlem, Tjeenk Willink & Zn.
Wie zich tot de figuur van een groot man zoo aangetrokken voelt dat het hem lusten gaat, voor tijdgenoot en nageslacht een beeld van dien man te doen verrijzen, heeft tweeërlei te kiezen. Hij kan 's mans werk in studie nemen, zich daarin verdiepen, zóó lang zoeken, vergelijken, ordenen, tot hem dat werk als groeibeeld duidelijk en heel één geworden is. Dan kan hij uit het werk den werkman gissen, den staatsman, dichter, wijsgeer, kunstenaar, door al maar zinnend, mijmerend over een woord, een volzin, een gedachte, een lijn, een kleur, en daarbij de eenheid nooit vergetend van het heele levenswerk, zich in te denken in den geest van hem die 't schreef of beeldde. Zóó, door een arbeid van verbeelding die toch opschiet uit de realiteit van 't werk daar vóór hem, ontstaat dan een schildering van den kunstenaar, geen fotografie maar schilderij, niet misschien zooals hij was maar wel zooals hij zijn kon en met dan toch het wezenlijke van des kunstenaars ziel er in.
Of - de andere wijs - de biograaf kan waarlijk biograaf zijn en niets meer. Dan gaat hij uit, niet van het werk, maar van het leven van zijn held en zoekt niet allereerst den kunstenaar maar den mensch en stelt het beeld dus saam uit wat hij vond aan doen en laten, brieven en papieren, aan zaken en personen van de omgeving.
Nu zal zoomin langs d' eenen als langs d'anderen weg een absoluut werk te verrichten zijn. Men kan geen beeld ontwerpen van den kunstenaar uit zijn werk alléén, noch van den mensch uit niets dan brieven en bijzonderheden. De mensch- | |
| |
kunstenaar is een twee-eenheid, maar wie alleen de eenheid in 't oog houdt en de tweeheid niet ziet, zal altijd heel wat onverklaarbaars overhouden of - verkeerdelijk gissen naar verklaring. Ik weet wel dat het niet erkennen van een absolute eenheid in den mensch-kunstenaar gemeenlijk wordt beschouwd als een verouderde en burgerlijke opvatting maar dat weerhoudt mij niet van 't betwisten van die absolute eenheid. Zij, die wanen dat mensch en kunstenaar, in één persoon vereend, ook heel en al één zijn, verwaarloozen een gewichtig psychologisch moment: de transformatie die geschiedt als de mensch-kunstenaar zijn arbeid schept. Als de dichter voor zijn papier, de schilder voor zijn doek, de componist voor zijn instrument gaat zitten, verandert er iets in hem; hij wordt, de een meer en de ander minder maar elk toch wat, een ander wezen. Dat kan zoo sterk zijn dat, in zulk een stemming, de kunstenaar neerziet op zijn mensch-zijn als op een vroegere incarnatie waarmee hij nog maar vaag verbonden is. Het is dat mooie iets dat in ons leeft en dat verbeelding heet dat den scheppenden kunstenaar opheft boven de werkelijkheid zóó dat hij er op neer kan zien, haar altijd wel in 't oog blijft houden maar telkens haar weer anders kan bezien dewijl door zijn verbeelding telkens zijn omgeving en zijn eigen wezen wisselen. Zoo kon Goethe van de lente zingen midden in den barren winter en Shakespeare onsterfelijke vrouwenfiguren dichten, zóó juist van psychologie als waren ze door een vrouw gebeeld. En zoo heeft menig jeugdig, hongerlijdend poëetje allerlei pracht en rijkdom kunnen beschrijven, kleumend onder de pannen.
En nu zal zeker wat een dichter schrijft wel mede worden bepaald door wat zijn mensch-zijn van de werkelijkheid ondervindt, toch blijft er, bij dezen meer, bij genen minder, een onderscheid tnsschen mensch en kunstenaar.
Nu zegt Verweij, als hij over Potgieters Afrit ter Valkenjacht schrijft, dan ook wel dit: ‘Men moet dichters in hun verbeeldingen volgen, want die zijn de waarheid over hun bestaan... ‘Hoe het komt dat een mensch voor een afbeelding van vroeger leven staande, zich verbeeldt een ander uit dien vroegeren tijd te zijn, hoe opeens de aandoening hem overstroomt en die heele doode wereld met haar gesprekken en feesten, haar jacht en weelde voor hem voorbij gaat, - hoe, grootste wonder van al, zijn stem opeens den toon vindt waarin zich dat alles zeggen, de woorden waarin zich dat alles beelden laat - het is het raadsel van het leven, dat in de verbeelding zich zelf herkent, bespiegelt en waarneembaar maakt’ - maar dat besef van transformatie door verbeelding dat Verweij, zelf kunstenaar, toch ook wel hebben moest, dat vind ik overigens in zijn boek niet weer.
Verweij heeft, in zijn boek over Potgieter, van de twee hiervóór omschreven werkwijzen hoofdzakelijk de tweede, de biografische, gevolgd. Hij is ‘Het leven van Potgieter’ schrijvend, uitgegaan dan ook van 't leven, niet van 't werk, van den mensch, niet van den kunstenaar. 't Verband tusschen mensch en kunstenaar noopte hem echter telkens tot overspringen naar den kunstenaar en diens werk. En waar hij dat deed, schijnt hij zijn besef van transformatie niet voldoende te hebben behouden. Altijd weer zoekend naar verklaring voor des kunstenaars uiting in het leven van den mensch en niet denkend aan de mogelijkheid van mooi verzinsel, althans van zulk bedenken niets vertoonend, is hij niet zelden gekomen tot onderstellingen die wat gezocht en, hoe dan ook gevonden, niet schijnen voldoende te zijn gegrond. Om maar één voorbeeld te noemen, het voornaamste: Verweij stelt Potgieter voor in heel zijn boek, als den Teleurgestelde. Telkens duikt dat beeld weer op. En waar zoekt hij nu de teleurstelling in Potgieters leven? In diens verblijf te Antwerpen. Zeker, ook wel in de schaduw die kwam vallen op zijn ouderlijk huis, maar toch in Antwerpen 't eerst en 't meest. Nu mogen door de gebeurtenissen van 1830 Potgieters eerste vriendenkring en menige illusie zijn verstoord, dat zoo iets, ondervonden door een heel jong man, meer voor hem zijn kon dan een verdrietelijke tegenspoed waarvan de scherpte ras verslijt, het wil bij mij er maar niet in; Verweij heeft mij dat niet aangepraat.
Een ander beeld van Potgieter is hem beter gelukt: Potgieter als minnedichter. Hij was, zoo zegt Verweij, de laatste zeventiende-eeuwsche minnedichter. En de bladzijden welke hij aan die beschouwing wijdt, behooren tot de mooiste en de warmste van dit warm geschreven boek.
Want met zeer groote warmte en piëteit is dit boek wel geschreven. Het zoeken van verklaring waar die kwalijk was te vinden, is wellicht ook veroorzaakt door die overgroote bewondering en eerbied van den biograaf voor Potgieters figuur, die hem misschien belang deed stellen zelfs in dingen waarmee die figuur niets had te maken maar die in haar omgeving waren te vinden al raakten ze haar niet. Zoo bij voorbeeld de Zwolsche kerk, den kansel daarin en de consistoriekamer. Wat kunnen die dingen voor invloed hebben gehad op een nauwelijks dertienjarigen knaap? Verweij heeft dat wel zelf gevoeld toen hij schreef: ‘Maar dit is alles mijn eigen gemijmer: het zal de vraag zijn wat het kind er van heeft opgemerkt. Geen gebouwen ziet men later dan die in zijn geboortestad,’ - doch hij liet een beschrijving in zijn
| |
| |
boek die niet er in behoort en poogde zelfs, maar enkele regels vóór het even aangehaalde, er waarde aan te geven door uit te roepen: ‘Of Zwolle ook een geschikt geboorteoord was voor dien dichter! En of niet tot diep in zijn leven die stad hem zal hebben vergezeld!’ Dit is een nare lievigheid, iets dat niet recht gevoeld is en daarom dit boek ontsiert.
En er is toch waarlijk zóó veel rijkdom in dit boek. Van taal niet. Moeilijk schijnt Verweij te hebben geschreven; onbeholpen en ongezellig staan zijn gedachten vaak daar vóór u als waren ze niet op hun gemak daar ze den recht passenden vorm niet konden vinden. Den maker van enkele strompelig stramme verzen op de nieuwe Beurs te Amsterdam herkent men in een zin als deze, over de schoone jonkvrouw op de schilderij der Valkenjacht: ‘Hij, Potgieter zelf, was de laatste zeventiende-eeuwsche minnedichter; hij had de schoone lief om wie de wereld zich bewogen had van dat schilderij.’ Zin en rythmus, blijkelijk aan elkaar geofferd, zijn beide slecht.
Maar rijkdom is er in dit boek: van kennis en gevoel. Een schat van weten is hier saamgegaard zoo over Potgieters tijd als over Potgieter zelf, door iemand die rustig, voor een langen tijd, zich in die dagen heeft verdiept, 't verbleekte sentiment van toen weer heeft gekleurd, en die, met zijn gevoel, zijn eigen warme bloed, die doode menschen en gedachten deed herleven. Het is een boek, ook vol van mooie gedachten. Hoor het volgende gemijmer:
‘Neem welken van die groote mannen ge wilt, ge zult zien dat hun aller leed hetzelfde is: zij lijden aan het doellooze. Zonder grens zijn uiteraard menschelijke verlangens en denkbeelden; maar gelukkig maken zij ons enkel als zij in bepaalde wezens, bepaalde toestanden, bepaalde doeleinden hun grens vinden. In de tastbare eindigheid van hun bestaan leggen wij dan de oneindigheid van ons streven: genieten het eeuwige in het tijdelijke. Maar verbreek de tezaamkoming, vernietig de mogelijkheid waaronder mensch zich met mensch, en mensch zich met ding huwen kan tot stellige daden, en zij noodzaakt den eenzame het leed te dragen van zijn onbegrensheid, de smart van zijn onbevredigde begeerten, - zij noodzaakt hem te verheerlijken, ten toon te dragen, te doen bewonderen door anderen wat zijn ellende is. Dit is die poëzie die zoo na verwant is aan de gevoelskern van de Romantiek: de teleurstelling - aan haar geestelijke verschijning: de vlucht in het verledene. Dit was het noodlot van al wie de breuk en kentering beleefde en vertegenwoordigde: van een oude naar een nieuwe maatschappij. In Potgieter, wij zagen het, was de geestelijke aanleg; geborene met den drang naar het verleden van zijn vaderland. In Potgieter, wij hebben het gezien, werd het gevoel van de teleurstelling wakker door een schok waarin één van de omwentelingen die onze maatschappij moest doormaken, hem uit zijn baan wierp. In Potgieter ontwaakte met dat gevoel de poëzie van de herinnering, en ook het beeld van den spleenzieken poëet. Dit, en dit alleen, was het beheerschende van zijn wezen, en wat hier uit verklaard kan worden, behoeft geen nadere aanleiding’.
Dit mooie stukje schreef ik hier af, ook omdat het wat waarheidswaarde belangt, als 't ware een kort begrip geeft van het boek. Potgieter als Teleurgestelde - wij moeten er aan gelooven omdat Potgieter zelf zich zoo heeft voorgesteld, al heeft Verweij dat, mij althans, niet duidelijker gemaakt. Maar Potgieter als Teleurgestelde voornamelijk door de gebeurtenis van 1830, dàt beeld te ontwerpen lijkt mij 't mislukte deel van 't pogen in dit boek.
Dat nu dit werk, met al zijn rijkdom van gedachte en gevoel, den lezer wellicht toch wat onbevredigd laten zal, den lezer waarlijk ietwat tot teleurgestelde maakt, dat blijf ik hieruit verklaren: Dat Verweij den mensch-kunstenaar dien hij beeldde, heeft gezien als éénheid, in stêe van als twee-eenheid.
C.K. ELOUT.
| |
Mary E. Wilkens. Ellens strijd, vrij naar 't Amerik. - Amsterdam, Joh. G. Stemler Czn.
C'est, l'histoire d' un pauvre enfant!’ een kind, naar 't uiterlijk arm, maar innerlijk zeer rijk door haar verstand, haar talenten en vooral door haar warm gevoelend hart, dat zich met groote vrijmoedigheid uitspreekt en waarin plaats is voor een wereld van lief en leed.
Toch is dit karakter wellicht van wat al te breede conceptie.
De kleine Ellen Brewster heeft nagenoeg alle kenmerken van de species wonderkinderen, die gewoonlijk beter op hun plaats zijn op het Varieté-Tooneel dan in het werkelijk leven.
Reeds in haar prille jeugd ontwikkelt het mooie, blonde meisje, dat door iedereen wordt vertroeteld en gekoesterd, velerlei buitengewone eigenschappen en neigingen, let op dingen, waaraan overigens geen enkel kind van haar leeftijd z'n aandacht zou schenken en toont een fantasie welke doet denken aan geestelijke overprikkeling Op haar 14e jaar houdt ze zich reeds bezig met maatschappelijke actie en spreekt bij de prijsuitdeeling van haar klasse op school een redevoering uit die de fabrieksbevolking zoodanig in vuur brengt, dat ze de zaal doet daveren van 't applaus.
| |
| |
En als ze nauwelijks vijftien is spreekt ze haar vader, die moedeloos is over het verliezen van zijn arbeid, toe met woorden van wijsheid, die in den mond van de directrice eener hoogere burgerschool-voor-meisjes niet misplaatst zouden zijn. Een voorraad verstand, waar geen opkomen aan is, geleid door een onverzettelijken wil een opbruisend temperament, stellen haar spoedig aan den spits eener arbeiders beweging welke gericht is tegen den man, die haar lief heeft, den schoenenfabrikant Robert Lloyd.
Kort overzien kunnen we de volgende diagnose vaststellen: ‘Ellen Brewster is eerst een model-baby, dan een model dochter, en eindelijk een model jonkvrouw. Ten slotte zeilt zij ook de haven des huwelijks binnen, maar of zij dan ook een model huisvrouw wordt vernemen wij niet meer. Hier sluit het boek zijn mond vol wijsheid en laat ons raden. De twijfel, of vrouwen als Ellen Brewster in 't werkelijk leven worden aangetroffen is minstens gerechtvaardigd...
Maar het idealisme, dat uit de conceptie eener dergelijke figuur spreekt is een niet onaardige tegenstelling met de realistische hoofdrichting der nieuwere letterkunde.
Ellen Brewster is tamelijk na in de familie van die rhapsodieën van heldenmoed en monsterachtige deugdzaamheid, die de middeleeuwsche dichters schiepen. Zij is een nichtje van Lancelot en Parsifal, van Eläine en de blonde Herzeleide, van Genoveva en de heilige Elisabeth.
Maar in deze moderne vrouw hebben zich de ideeën en verlangens geïncarneerd van een nieuw geslacht en een buitengewoon krachtig en sterk-willend volk.
Amerikaansch zijn de toestanden, welke in het boek geschilderd worden, en die een interressant kijkje geven op het communeel leven in de Vereenigde Staten, Amerikaansch van het begin tot het einde is ook het karakter der hoofdpersoon, wier begeerten en uitingen voor ons een enkele maal geheel onverstaanbaar zijn. Er zullen niet vele Europeanen gevonden worden, die de hardnekkigheid, waarmee deze vrouw haar liefde aan haar principes opoffert, vrouwelijk of natuurlijk vinden, temeer, daar zij, door minder op haar stuk te staan, zeer groote en goede daden had kunnen werken met haar invloed op den rijken fabrikant, die haar liefheeft...
Een arbeidersdochter zegt: ‘Als ik een man uit onzen stand lief had, zou ik weigeren hem te trouwen!’ En zij doelt daarmee op de zorg, die hij zich door een huwelijk op den hals haalt.. Een dergelijke liefde zonder eenig egoisme is niet van deze wereld.
En Ellen!... zie hier wat ze doet, deze ‘paladine’ der deugdzaamheid....
Een rijke dame heeft haar gelegenheid geschonken, haar kostelijke gaven aan een Universiteit te ontwikkelen. Haar uitzet is bijna gereed.... dan treft opeens de familie een zware slag, en meteen is haar besluit genomen.... zij blijft, en gaat schoenen maken aan de fabriek van Robert Lloyd.
Interessant is de beschrijving van het sociale leven en drijven der fabrieksarbeiders, die van een geheel ander slag zijn (voor het meerendeel althans) dan onze Nederlandsche werklieden.
Robert Lloyd, de rijke schoenenfabrikant, huwt ten slotte met de fabrieksarbeidster Ellen Brewster en zijn familie zegt, zonder eenig tegenstribbelen, fiat!.. Kom daarmee eens op de proppen in onze maatschappij van duizend en één standen...
Minder prijzenswaard zijn de maatschappelijke beschouwingen, die sommige der arbeiders uitspreken en die vaak mank gaan aan een wonderlijke logica.
Robert Lloyd wenscht zijn arbeiders aan den gang te houden gedurende den slappen tijd, maar tegen een verminderd loon, waarop hij zelf nog geld toelegt..
De werklieden beantwoorden deze edelmoedigheid met een werkstaking en.... nu is Lloyd natuurlijk van alles af en zet zijn fabriek stop.
In geen wéldenkend gemoed zal nu de boutade opkomen, dat de werkgever een wreedaard is, en de paradox van Ellen: ‘'t Komt er niets op aan, of je er geld bijlegt!’ klinktop zijn zachtst genomen absurd; maar de indruk blijft, dat de schrijfster den werkgever in het ongelijk stelt. Een dergelijk idealisme is in het praktische leven thuis als een visch op 't droge. Het mag spartelen en springen zoo veel het wil... levensvatbaarheid vindt het niet in dit element.
Het boek is nochtans het lezen wèl waard.
12-6-'03
J.D.C. VAN DOKKUM.
| |
Die Völker der Erde, van Dr. Kurt Lampert. Stuttgart, Leipzig. Deutsche Verlags-Anstalt.
In de 1ste aflevering van dezen jaargang mocht ik het begin der verschijning aankondigen van bovengenoemd werk, nu liggen in twee lijvige boekdeelen de 35 afleveringen, het complete werk, vóór mij en vragen: ‘Wat zegt ge van ons?’ The Living Races of Mankind van H.R. Hutchinson maakte in Engeland veel opgang, ongetwijfeld zal ‘Die Volker der Erde’ dat ook in Duitschland niet alleen, maar ook ver buiten de grenzen doen. Dezelfde afbeeldingen versieren beide uitga- | |
| |
ven, de tekst van de hier aangekondigde bewerking echter is eenigszins gewijzigd. Wat de afbeeldingen betreft: zij zijn in één woord keurig, bijna alle zijn fotografiën naar het leven genomen en vele uit streken waarvan tot heden nog nooit een goede afbeelding of een opname met een camera tot ons gekomen was. Wat de tekst betreft: zij is geschreven na raadpleging van een grooter aantal bronnen dan waarover Hutchinson beschikte, en niet alleen aan de gewoonten en gebruiken der volkeren is alle aandacht gewijd, maar ook aan hun intellectueel en materieel bezit en leven.
Uit: Die Völker der Erde van Dr. K. Lampen Stuttgart, Deutsche Verlagsanstalt.
Hun woonplaatsen moesten in grove en algemeene trekken geograpisch en klimatologisch geschetst en de flora en fauna mocht niet vergeten worden, want: elk mensch is het product van zijn eigen omgeving.
Het fraai uitgevoerde werk heeft alleen reeds om de keurige fotografieën een groote waarde en de tekst laat zich aangenaam lezen; de beschrijving
Uit: Die Völker der Erde van Dr. K. Lampert Stuttgart, Deutsche Verlagsanstalt.
is levendig en, wat het uiterlijk betreft, interessant. Een bekend geograaf uit ons land schreef mij over dit werk - en gaarne maak ik zijn woorden tot de mijne -: ‘Nauwkeurig wordt opgegeven, voor zoover dat van verschillende stammen bekend is, het voorkomen, de kleeding, de woning en het bedrijf der volkeren en over het geheel een vluchtig overzicht van hun zeden en gebruiken. Van hun denken en gevoelen, van hun godsdienstige opvattingen, van het zieleleven des menschen, zooals het zich afspiegelt in ceremoniën, zangen, geschriften enz. vinden we ongelukkig niets. Toch kan het boek voor hen die zich een beeld wenschen te vormen van de menschheid, zooals die over de onderscheiden werelddeelen verspreid leeft, een nuttige en aangename handleiding zijn. Zij, die verlangen een denkbeeld te krijgen van
| |
| |
den ontwikkelingsgang van de menschenmaatschappij van de vroegste tijden tot nu, doen beter een ander werk ter hand te nemen’.
Aan ons land zijn twee bladzijden en 4 afbeeldingen gewijd; of aan Nederland in een boek van 810 pagina's niet meer dan twee toekwamen? Mij dunkt van wel; in ieder geval hoop ik voor den lezer dat de behandeling der overige landen nauwkeuriger geschied zal wezen dan die van ons land, want het maakt een zonderlingen indruk als men leest dat op vele plaatsen een verloving op feestelijke wijze wordt bekend gemaakt en dat het jonge paar dan, in alle deftigheid op het plat van het huis gezeten, de gelukwenschen van vrienden en bekenden in ontvangst neemt; stelt U voor: receptie op het platje boven de keuken!
DR. CALKOEN.
| |
Nederland in Beeld en Woord door C.L. van Balen. Eerste deel met 48 platen en 294 illustraties. - Buiksloot, J.M. Schalekamp.
Elk werk, dat den Hollander zijn land met zijne interessante oude en nieuwe bouwwerken van naderbij
Uit: Nederland in Beeld en Woord.
leert kennen moet niet vreugde worden begroet. Dit boekdeel doorbladerend, reist men op de aangenaamste wijze door Nederland, te meer daar de auteur beoogt ook de eigenaardigheden van de samenleving der verschillende streken te schetsen en terloops in populair wetenschappelijken vorm enkele belangrijke geographische of economische verschijnselen te behandelen. Geene dorre opsomming dus, welke in dergelijk werk de gevaarlijke klip blijft, maar een goede kijk op land en volk, in frisschen vorm gevat. Voor den kunstvriend verhoogen vele reproducties naar werken der beeldende kunst van oude en nieuwe meesters de waarde van dit boekdeel, dat zich in het bescheiden voorbericht als algemeene Gids voor het vreemdelingenkeer introduceert. Zoo ontmoeten wij reproducties naar een keur schetsen van Israels, Bosboom, de Marissen, Mauve, de Bock, Steelink, Sadeè e.a. Ook menig hoofdwerk der oude meesters uit de musea is vertegenwoordigd. De serie lichtdrukken is vervaardigd naar photographieën voor dit werk genomen; de uitvoering is met zorg geschiedt. De groote platen zijn breed 22, hoog 15 centim. De lijsten van reisgelegenheden en hotels verhoogen de bruikbaarheid van het boekdeel.
| |
Meisterbilder fur's deutsche Haus. Herausgegeben vom Kunstwart, verlegt von Georg. O.W. Callweij, Kunstwart-Verlag, München.
Verschijnt in losse afleveringen; elke aflevering bevat eene zeer goede reproductie naar een schilderij uit den bloeitijd der kunst van de verschillende volken. De plaat is breed 23, hoog 30 centim., enkelen, zooals de sixtinische Madonna van Rafael, meten 25 bij 34 centim. Ook de plaat Madonna met het Jezuskind heeft gelijke afmetingen. Eene populaire, tekst verrijkt elke reproductie. De aflevering kost slechts 25 pfenning.
De enorme concurrentie, die zich heden op elk gebied vertoont, is niet het minst sterk in den boekhandel; in een groot land met ruim debiet is het hierdoor mogelijk geworden voor spotprijzen zich goede zaken te verwerven. Het doel dezer uitgaaf: groote en goede reproducties van meesterwerken der beeldende kunst elk huisgezin mogelijk te maken, is bereikt.
Ook hollandsche meesters zijn vertegenwoordigd: Rembrandt, Hobbema Ruisdael, Frans Hals, Dirk Bouts. In 't algemeen is de plaat eene reproductie eener fotographie naar het oorspronkelijke kunstwerk; bij uitzondering slechts naar eene gereproduceerde plaat. Dit laatste is o.a. het geval, alwaar eene schoone houtsnede van den bekenden graveur C.H. Baude te Parijs, naar een werk van Rembrandt (eene oude dame, National
| |
| |
Galery, London) werd gebruikt. Tot Januari 1903 verschenen 66 afleveringen. De uitgaaf is in elk opzicht aanbevelenswaard.
DIRK BOUTS: DE H. CHRISTOPHORUS.
Vertegenwoordigd zijn buiten de hier bovengenoemde meesters: Dürer, Rethel, Velasquez, Titiaan, Cornelius, Leonardo da Vinci, Michelangelo, Bellini, Signorelli, Schwind, Sebastiano del Piombo, Ribera, Vigée, Le Brun, Turner.
J.H.S.
|
|