Den Gulden Winckel. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Tweede Jaargang No. 7 | |
Een Dante-kennerDichtungen des Königs Johann von Sachsen. Herausgegeben von Carola, Königin Wittwe von Sachsen. -Leipzig, Verlag von Bernhard Tauchnitz. 1902.‘Er zijn steden’ - schrijft een van de laatst bekende en een van de beste Dante-kenners, Karl Federn - ‘waaromheen een stralenkrans van glans en schoonheid speelt, die haar persoonlijker en levenswekkender dan anderen doet schijnen. Athene, Rome, Florence en Venetië, Parijs en Londen behooren er toe en menige veste uit de nieuwere wereld kan daarbij worden gevoegd’. En onder die nieuweren heeft de kunstkenner van Italië geen Duitsche steden genoemd, uit vrees wellicht door de keuze bemoeilijkt te worden. Want datzelfde veerkrachtige, datzelfde betooverende, diezelfde atmosfeer van verheven menschlijk pogen en stout menschlijk kunnen omzweeft op Germaanschen bodem ook de Saksische landouwen. Dresden: één paradijs van steen en kleur opent zijne poorten; Leipzig: één symfonie van tonen ruischt golvend aan; Jena: schatkameren Van wetenschap ontsluiten zich; Weimar: een ander Heilig Land daagt aan den horizon. En altoos hetzij men heden of verleden raadpleegt zijn het de Vorsten des lands, de prinsen van den bloede, die vóór-gaan - als gold het een nieuwe Renaissance - om hunne hoven een cirkel van kunstenaars en geleerden, van denkers en dichters, dragers van schranderheid, goede smaak en vernuft, te trekken, waarvan zij zelven zoo niet het middenpunt, althans de verbindende middellijn formeeren. Onder talrijke zijner wetenschappelijke tijdgenooten van het tweede en derde kwart der vorige eeuw, is de naam van Koning Johan van Saxen zoo vertrouwd mooglijk geweest, daar hij zich onder hen als Dante-vertaler en Dante-kenner een roep verworven had, die luisterrijker werd naarmate hij niet verhoogd bleek door den smuk van een koningsnaam. Immers wie zich op de studie van Dante en zijn werk toelegt, wie in die labyrinthen van het middeneeuwsche denkstelsel, een pad zoekt, bewijst reeds daardoor dat zijn geest - zijn lichaam zij vèr van of dicht bij een troon - van koninklijk maaksel is. Met dergelijken geest verbonden te worden, is het doel van bovengenoemde uitgaaf. Door 's Konings schoondochter - de weduwe van zijn zoon Albert - 19 Juni 1902 overleden - bij de herdenking van 's dichters roosten geboortedag in 't licht gegeven, beoogt zij tevens de nagedachtenis van Koning Johan als klassiek letterbeoefenaar buiten de beperkte kringen der Dante-kenners, binnen den wijderen kring van beminnaars van Duitsche poëzy te brengen.
***
In ‘den Franschen tijd’ geboren - 12 Dec. 1801 -heeft Prins Johan - zoon van Maximiliaan, broeder des Saksischen Konings, en van Karolina van Parma - niet dan harde indrukken uit die periode | |
[pagina 106]
| |
behouden. Allereerst de handtastelijkheid die Napoleon zich op den vijfjarigen knaap veroorloofde, wiens oorlelletje hij zoo hard kneep, dat het kind in tranen uitbarstte, hetgeen den Koning later deed zeggen: ‘Eén troost had ik alvast, niet de eenige te zijn, dien hij tusschen zijn hand-schroeven nam’. Vervolgens, als 12-jarige, de gevangenneming der gansche koninklijke familie; na den slag van Leipzig, de opsluiting te Praag en eindelijk, bij terugkeer in 1815 te Dresden, de wetenschap dat de helft van het koninkrijk in ‘andere handen’ was overgegaan. Volstrekt aangename gewaarwordingen kan men zulke jeugdervaringen niet noemen, en daar de jonge Sakser, bedeeld werd met een ‘poëetsch gemoed’ zal hij er sterker indrukken van behouden hebben dan minder ontvankelijke of minder aandoenlijke vorstentelgen. Trouwens voor den vluggen, naar intellectueele en gevoels-aandoeningen hunkerenden jonkman, is zijn levenslot één schrijnende tegenstelling geworden met zijn innerlijke geaardheid: het peinzend, bespiegelend leven te voeren van den klassiek gevormden geleerde, voor wie de bronnen van taal en letteren óvervloeien en wiens aanleg hem naar de theoretische wereld der stille ideeën en buiten die der practische woelingen drijft. JOHAN VAN SAXEN.
Toen hij als 20-jarig jonkman, tot verrijking zijner kennis, onder toezicht van zijn gouverneur, een reis naar Zuid-Duitschland, Zwitserland en Italië ondernam, stierf te Pisa zijn broeder Clemens, waardoor hij in de positie van oudsten broeder van den troonopvolger kwam, andere plichten dan die van de studeerkamer hem riepen en andere vooruitzichten hem werden geopend. In den starren band om kleine Vorstenhoven gekneld, is elk lid der hofhouding gedwongen te gehoorzamen - allereerst de verwanten van het hoofd der dynastie. En Prins Johan was bovendien te vroom opgevoed, om het niet zondig te achten en strijdig tegen God's gebod, indien hij zijn hartewenschen anders als geopenbaard had. Maar die menschelijke openbaring heeft in dergelijke kringen hoegenaamd geen beteekenis, en het mocht reeds een groote toegeeflijkheid van de zijde van zijn oom, den Koning, en van zijn oudsten broeder, den lateren Koning, geacht worden dat Prins Johan van een militaire loopbaan kon afzien en hem vergund werd een burgerlijke te kiezen. Een van zijne levensbeschrijvers - zijn gewezen kabinets-minister Dr. Johan Paul von FalkensteinGa naar voetnoot1) - heeft dien geestestoestand van den 21-jarigen jonkman met een openhartigheid aangeduid, die zelden bij biographen, allerminst bij karakterteekenaars van Vorsten wordt gevonden. Von Falkenstein heeft in zijne uitvoerige studie bij herhaling op het feit gewezen, dat Prinsen van den bloede zich nu eenmaal moeten wijden aan de studie der krijgsvakken - en vergeten mag zeker niet worden, dat als een Duitsch Minister van 25 jaar her, hier schrijft over een Duitsch Vorst op den drempel der vorige eeuw - 1801 geboren - deze mededeeling uit dergelijken mond zeer vrijzinnig klinkt: ‘Dasz er dennoch die eigentlich militärische Carrière nicht verfolgte, war sicherlich zu seinem Glück. In seiner ganzen Natur war eine überaus glückliche Mischung von poetischer und praktischer Anschauung, die ihn vor der Trockenheit des Gelehrten, und der Engherzigkeit des Juristen und Gesetzgebers bewahrte, aber auch nicht für das Soldatenleben im Frieden begeistern konnte’.
***
Eigenlijke geestdrift hebben taal, letteren en kunst bij dezen karaktervollen Vorst gewekt en de voor de eerste maal hier saamgebrachte Duitsche verzen - hij dichtte evenzeer in het Italiaansch, het Latijn en het Grieksch en naar de traditiën van zijn geslacht, dat de Poolsche troon was bestegen, had hij ook Poolsch geleerd - openbaren een lyrisch dichtvermogen, dat in huiselijke en godsdienstige stoffen, maar vooral in dramatische zich tot een zoetvloeiende teêrheid spant, die het demi-obscur eener kapèl en den kuischen dampkring van heiligennissen en altaarbeelden herinnert, of de | |
[pagina 107]
| |
schalmei van een herder en het geklots van een bergmeer, doch vèr blijft van het klaroengeschal der strijdhaftigen en het rumoer eener wielende wereld, vol ziedende vragen en wedervragen. De 88 hier saamgebrachte dichtstukken zijn in 9 rubrieken verdeeld: Familiefeesten; Religie; Reisheugnissen; Doodsgedachten; Dramatische Stukken; Natuur; Opdrachten; Varia en Vertalingen. Bij de vertalingen zijn oden van Horatius en stukken van Ovidius, Milton en Manzoni en bij de dramatische: fragmenten van een treurspel Pertinax, den schrijver ingegeven na de lectuur van Gibbon's Decline and Fall of the Roman Empire; Saul, de tekst van een zangspel; Rosamunde, een treurspel en Der Kanonenschusz, een klucht in Dresdener dialect. Het fragment uit Pertinax - een andere Polyeucte die een andere Pauline tot zijn geloofsleer bekeert - is van ongemeene zegkracht; de leerstelsels der Grieksche philosophen zijn er met forschen eenvoud in aangeduid, en bij Simmios betoog over Plato's Phödon - stijgt zij tot lyrischen gloed. Saul is een knap geschreven tekst, waarin de componist door de rijke verscheidenheid van het metrum een geschakeerd veld voor zijne muziek kon vinden. De strikt lyrische stukken uit de andere afdeelingen zijn kenschetsend voor een religieus-weemoedigen zin, en voor de Christelijke verzekerdheid van het Eeuwige Leven, die zelfs uit de tinten van Jacob van Ruysdael's kerkhof tot den dichter spreekt, en nog meer blijkt uit de statigheid van den ‘Hymne an den Allgegenwärtigen’. Eén element ontbreekt echter: het wijsgeerige, dat de vlucht van den nieuweren poëet doet stijgen tot gedachtestreken, van waar hij onbeneveld de religieuse mysteriën instaart. Het wijsgeerig bestanddeel ontbreekt en zonder dat het Catholiek mysticisme op den voorgrond treedt, neemt het in de religieuse liederen zijne plaats in. Meer dan in bedwang gehouden, ja, verjaagd is het daar, waar de classieke vorm van het vers - hetzij dan pentameter, jambe of Horatiaansche maatslag, den hang naar de middeneeuwsche mystiek niet duldt. Zeker echter is diezelfde mystieke en religieuse omwolking van het talent, een der vereischten voor het grondig verstaan van het Danteske poëem, door Koning Johan, naar de opvatting van alle Dante-kenners, niet slechts weergaloos getrouw vertolkt, maar, wat haast nog meer zegt, allervoortreffelijkst toegelicht. Want - hierover zijn alle in- en uitheemsche Dante-kenners het eens, en sinds Prins Johan zijne vertolking begon is hun aantal in en buiten Italië haast in evenredige mate met de bestudeerders en commentatoren van Goethe en Shakespeare gewassen - die werelden van poëzy, taalkunst, historie, aardrijkskunde, letteren, wijsbegeerte, ster- en planeetkennis, fabel-, natuur- en godsdienstleer, van Kerk- en Staatsalmacht, die encyclopaedie der middeneeuwsche wetenschap De Hel, Het Vagevuur, Het Paradijs geheeten, zijn niet te overzien, veel min te doorschrijden, indien niet een helder begrip van den middeneeuwschen staat van zakenDr. A.S. KOK.
in de XIIIe eeuw voorafgaat. En juist daarin - in de verlichting van die voor ons duistere middeneeuwsche wereld, van de Italiaansche republieken, van het volksleven en den volkswaan, van het geestelijk en kerkelijk bedrijf, tijdens Il Divino heeft Koning Johan al zijne voorgangers - de zeer geloovige Katholiek Ozanam niet uitgezonderd - overtroffen. Zeker, ook Ozanam heeft als professor aan de Sorbonne verschillende academische jaren aan de tekst-uitlegging van de Commedia besteed, heeft het Purgatorio letterlijk vertaald, getrouwer althans dan Lamennais en Brizeux, maar aan de schildering van het middenpunt, waarin de befaamde banneling had geleefd, van dat Florence door hem bemind, dat hem verraderlijk die liefde teruggaf, aan de verklaring der honderde toespelingen heeft de Fransche professor zich niet gewaagd. En terecht: er is een menschenleven noodig om in de Dante-wereld nieuwe ontdekkingen te doen, en het zal de eer van Koning Johan van Saxen blijven in de labyrinthen van het poëem vroeger onbetreden paden te hebben aangelegd. En voor hen die volstrekt verklaring - ik zeg niet van die prinselijke voorkeur, doch van die koninklijke volharding begeeren, moge een woord van een Fransch Dante-kenner volstaan (K. Hille- | |
[pagina 108]
| |
brand. Etudes Italiennes) over het otium van den letterminnaar: ‘Les anciens ne considéraient point le travail, et notre sentiment de justice a beau se révolter contre cette criante iniquité, on ne saurait leur donner absolument tort: tout travail servile asservit l'âme; le travail volontaire seul de la vocation l'affranchit et l'ennoblit. Que les révolutions sociales succèdent aux cataclysmes politiques, que la démocratie envahisse notre littérature comme elle a envahi notre Etat, l'aristocratie renaîtra toujours de ses cendres, car l'aristocratie est la fleur de l'humanité, car elle seule sait goûter toute la pureté, toute la délicatesse, toute la profondeur de l'art. Elle ne se rebute pas, elle ne se presse pas, elle a le temps. Elle aborde le poète de tous côtés, elle arrive à le pénétrer, elle finit par le posséder et, fière et contente, elle dédaigne les voluptés vulgaires et faciles: odi profanum vulgus et arceo. Non, la poésie n'est point un passetemps, c'est un culte, culte amoureux, patient, discret et respectueux, presque religieux, culte reservé aux happy few, aux heureux de la terre dont on peut envier, mais dont on ne saurait nier les priviléges’. Hetgeen vrijelijk vertolkt, kan luiden: loodra de letteren een gedwongen beroep worden, zoodra, wat een eeredienst moest blijven, daalt tot loonslavernij - wordt Phoebus Apollo op de vlucht gejaagd door de gard van een rook- en roetverdrijver. J.J.L. TEN KATE.
Alles had in dat vorstenleven tot Dante-religie meêgewerkt. Een zeer correct leeraar in het Italiaansch, (hij zat steeds in de Italiaansche opera met een scherpen tooneelkijker, maar niet om het tooneel te bezien, doch om in het libretto taalfouten na te speuren); langdurig verblijf bij zeer sympathische geestverwanten - toevallig ook bloedverwanten - in Toskane; een gemeenzaamheid met Italiaansche natuur, taal en zeden, en een vertrouwdheid met het Florentijnsche volkskarakter en het Florentijnsche volksleven, dat sinds Dante's geboortejaar bij meer stoffelijke minder geestelijke contrasten vertoonde. Daarbij: voor poëetsche harten wenken met profetische aanduiding, - tijdens een eerste bezoek te Pavia als 20-jarig jonkman het argeloos verkrijgen van een Dante in een pak boeken op een stalletje verdwaald, en gelezen in den reiswagen met het vuur van een leek, wien voor de eerste maal het betreden van het Land van Beloften is gegund, en wien nu een droom van zoetheid tegen geurt. Niet te vergeten de medewerking van zijn zuster Maria, Groothertogin van Toskane, die niet ophield haren broeder tot studie van het Italiaansch en het leven van den grooten Florentijn aan te moedigen. Wanneer dan ook zeven jaar later de prins Florence bezoekt, kan hij zijn zuster een exemplaar der 10 eerste gezangen van Dante's Hel in zijne vertaling aanbieden, en in den loop der jaren het vredelievend werk van een geleerd onderzoeker vervolgen. Hij heeft intusschen de Grieksche Kroon geweigerd. Wat zijn broeder Frederik August doet uitroepen: Die stillen Kränze g'nügen Dir zum Lohne,
Bescheiden greiffst Du nicht nach Hellas Krone.
So wandle denn in des Parnassus' Hainen
An Deines Dante Seite kühn hinan...
In 1839 komt een nieuwe editie van den Inferno uit; in 1840 het Purgatorio en in 1849 het Paradiso. In 1865, als den 14 Mei, het standbeeld van den grooten Florentijn in zijne geboortestad op zijn 600sten geboortedag wordt onthuld, - komt de eerste uitgaaf der Commedia, door lageren prijs voor ruimer verspreiding vatbaar, de herdenking van den geweldigsten strijder - dichter - wijsgeer der middeneeuwen huldigen.Ga naar voetnoot*) Het huis, 't paleis, de kerk uit Dante's tijden,
't Bood schrift of schets zijn deugd vermeldende aan,
Het plein, dat hem vergeefs zich 't volk zag wijden!
De plek, met smarte in 't eeuwig dicht genoemd,
Het grijs gesteent, getuige van zijn lijden,
't Streefde alles naar verzoening door gebloemt!
(Potgieter, Florence.) | |
[pagina 109]
| |
Dat de Koning zelf - sinds Augustus 1854 was hij Koning van Saxen - het feest te Florence niet bijwoonde, zal waarschijnlijk nog meer aan familieomstandigheden - zijne zuster Maria van Toskane was den 3den Januari 1865 gestorven - dan aan politieke redenen toe te schrijven zijn, maar zeker heeft het een dergelijk Dante-bewonderaar leed gedaan de briller par son absence. Nog geen 8 maanden later komt een nieuwe uitgaaf van het Paradijs in het licht en bij elke nieuwe en verbeterde editie, die de Koning zijn vriend George Ticknor - den beroemden schrijver van The History of Spanish Literature en een voornaam Dante-kenner - toezendt, is een ongeveinsd woord van lof, uit den mond van den geleerden Amerikaan het antwoord. Maar méér dan alle lofuitingen, méér dan alle wetenschappelijke onderscheidingen, méér dan het besef l'esprit dantesque tengevolge van jarenlange, kort afgebroken, spoedig hervatte studiën te hebben gepeild -zijn drie levensfeiten welsprekend. Ten bezoek bij den Pruisischen Koning Friedrich Wilhelm IVGa naar voetnoot*) verliest Prins Johan een paar schrijfboeken van zijn Dante-manuscript, vertolking en commentaar. Wie voor de pers werken, weten wat zoo iets beteekent, het beteekent in den kleinsten zin van het woord: ellende. Het beteekent een oogenblik van geestelijke nooddruft, waarbij die van een bedelmonnik weelde mag heeten. Prins Johan, met den volhardingsmoed van den waren idealist, troost zich in het onherstelbare en.... dikteert uit de Italiaansche versieDr. J.C. MACRE VAN MIJNDEN.
de Duitsche met commentaar en al aan zijn Secretaris. Het tweede feit is de lectuur van een Hollandsche vertaling van den Inferno op zijn laatste ziekbed. Ik weet dat het die van Dr. A.S. KokGa naar voetnoot**) was, en het derde - het met den meest poëtischen glans omstraalde - is dat de gelijkenis tusschen Dante's buste en het gelaat van Koning Johan, kort na zijn dood, zoo tot de omstanders sprak, dat von Falkenstein vraagt: ‘Sollte man dies nicht als den deutlichsten Beweis dafür ansehen, dasz Dante bei ihm im eigentlichen Sinne in succum et sanguinem übergegangen war?’ Wanneer de vereerders van Dante - en de vertalingen van Kok, Hacke van Mynden, Ten Kate en Bohl wijzen op een groot aantal ten onzent - den naam van Koning Johan van Saxen noemen, is die voor hen in een gloriekrans geplaatst, om de echtheid en de innigheid zijner bewondering en zij roepen dan tevens in hunne heugnis het woord op van den Duitschen Vorst, die te Ravenna aan Allighieri's graf deze woorden schreef: Friede Deiner Asche! Bürger bist Du
Jetzt, o, Dante, einer wahren Stadt;
Der Verbannung herbes Leid vergisst Du
In dem Licht, das keinen Schatten hat.
Eén overeenkomst tusschen dezen Germaanschen Dante-vertaler en tusschen Littré, een der talrijke Fransche Dante-vertolkers - van wie een der eersten de XVIII eeuwsche salon-marquis Rivarol was - is de eerbied voor het origineel. Littré dacht dien niet hooger te kunnen opvoeren dan door alle schatten van zijn taalvermogen, in dienst te stellen van den Inferno, dien hij in XIIIe eeuwsch fransch overbracht en Koning Johan door verschillende edities zijner Commedia met steeds grootere tekst- en commentaar-verfijning te doen verschij- | |
[pagina 110]
| |
nen, en tot zijn nog jongen zoon Albert - den Saxischen Koning, 19 Juni 1902 overleden - deze woorden te richten: (pag. 210 der Dichtungen) ‘Wenn meine letzte Stunde längst geschlagen,
Und dann Dein Blick auf meine Gabe fällt,
Gedenke, dasz, was diese Blätter tragen,
Gar manche Lebensstunde mir erhellt.
Du wirst zum Mann, zum Fürsten Du erblühen,
Dem Ziel nachringen, das ein Gott Dir weist,
O möge dann, bei Lockungen und Mühen,
Dein Geist sich kräftigen an Dante's Geist’. -
Een Dante-altaar waaraan een catholieke, Duitsche Vorst als Priester officieert. F. SMIT KLEINE. |
|