Den Gulden Winckel. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOude boeken
| |
[pagina 100]
| |
op het Nieuw Wijs-Mal van den Ouden Italiaenschen Smit; Mitsgaders de vindinge der Tabacks Wonder-Smoock, Rijckelyck verciert met Konst-Beelden. In 's Gravenhage, bij Adriaen van de Venne, Schilder ende syne Erff-gename te koope op de Turf-Marckt, in de drie Leer-Konste. Uyt-gevoert in de Poëtische Druckerye van Isaak Burchoorn, 1634. In dit boekje schijnt Van de Venne bij het gedurfde van Brederoo, de puntigheid van Huygens met Cats langdradigheid te willen vereenigen en wordt hij daardoor duister en vervelend, doch zelden plat. Hij houdt van eindelooze woordspelingen en weet tot geen einde te komen. Iets op een gewone wijze uit te drukken schijnt hem niet mogelijk. Zoo plaatst hij boven zijn eerste voorrede: ‘Macht-Gifte’ en eindigt met: ‘Gedaen sonder 't ontdoen, ende uytgegeven bij de vergaderde Heliconsche negen Zang-Godinnen’. Van de Venne's langdradigheid is zonder voorbeeld; besluit hij eindelijk zijn stuk met: Siet! yet vliedt, dan laat hij u nog niet los, maar krijgt ge nog tot toegift: een Grendel-Dicht aan het Achter-Slot en daarna nog een Naems-Faem Achter aan Klincks-Weder-Klancks-Gerucht. Het spreekt vanzelf, dat een werk van zulk een ‘Excellent Poëet’ niet de wereld werd ingezonden zonder dat de lofbazuin er over werd gestoken. En 't opmerkelijkste is dat al die lofbazuiners met hetzelfde ‘langnat’ van den dichter schijnen overgoten. De lofgalm van P.I. is getiteld: Eer-Zangh, op het Reden-danssende Zinne-Bagger-Hofs-Loff van de Hollandschen Turf. Het opschrift van een ander lofvers luidt: Vijf-en-twintigh Turf-Kluytjens, Ruym-hartig, voor een Op-set, uyt de Sinne-Schuyt over-gelangt; op dattet Hollandtsche turf-vyer luchtigh ende wijdt-ruchtig soude uyt-branden ter eeren den wonderlycken ziel-door-ploegenden Poëet ende Schilder A. vande Venne, Aerdigen en Waerdigen Vyer-Boeter ter Kamere vande negen Zang-Godinnen.- F. BEZEMER. |
|