der 18e eeuw sterft echter de helft weg, zoodat tegen 1750 er nog maar 49 kerken overblijven. Het tijdvak 1658-1750 is het schitterendste geweest voor de waalsche kerken. Hare werkzaamheid was veel omvattend en hare predikers waren beroemd zelfs buiten onze grenzen. Men denke slechts aan Jean Claude, Pierre du Bosc en vooral aan Jacques Saurin, den haagschen redenaar, door tijdgenooten een tweeden Bossuet geacht. Gelukkig vond de voortreffelijke vorm hunner prediking navolging bij de hollandsche predikanten.
De voorspoedszon gaat voor de waalsche, gelijk voor de andere kerken, met de fransche revolutie dalen. Tijdens de Bataafsche Republiek kregen gestorven of vertrokken predikanten geen opvolgers meer, en zoo gingen vele gemeenten te gronde. Niet minder hachelijk was de toestand onder koning Lodewijk, onder wien zij geheel afhingen van de genade der regeering, die als bezuinigingsmaatregel naar willekeur predikantsplaatsen of gemeenten kon opheffen. Door het bekende besluit van 1816 van koning Willem I werd eindelijk aan de waalsche kerken het recht om bizondere synoden te houden ontnomen, en werden zij bij de Nederlandsche Hervormde Kerk ingelijfd, evenals de engelsch-presbyteriaansche en schotsche kerken. Toch plaatste de koning aan haar hoofd eene ‘commissie tot de particuliere zaken der waalsche kerken in de Nederlanden,’ bekend onder den naam van Commission Wallonne. Deze roept ook nu nog jaarlijks de afgevaardigden der kerken op ter beraadslaging der kerkelijke zaken, welke Réunion des Eglises wallonnes als classicale vergadering wordt aangemerkt, terwijl de Commission als provinciaal kerkbestuur wordt beschouwd, ‘met dien verstande dat in de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken vier leden hunne stemmen uitbrengen, en wel de drie predikanten en de ouderling, die de oudste in ziting zijn’ (Alg. Regl. der Ned. Herv. kerk, Art. 62). De Commission wallonne benoemt ook één predikant en één ouderling als afgevaardigden naar de Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk.
* * *
Dit recht der ‘waalsche commissie’ om als provinciaal kerkbestuur op te treden heeft in de laatste dertig jaren herhaaldelijk tegenkanting gevonden van de zijde der andere provinciale kerkbesturen. Zij achtten dat recht een door niets gewettigd ‘voorrecht’ van eene wegslinkende groep. De heer Poujol beschouwt dat recht als eene overwinning, en als een bewijs voor den wil om te leven. Het zij zoo - maar thans zijn er nog maar 16 gemeenten met 24 predikanten. Wat P. zegt aangaande de kerken ‘onder het kruis’: ‘elles ont souffert et vécu’ - wij kunnen dat laatste voor de waalsche kerken van heden overnemen: ‘elles ont vécu,’ in dien zin, dat haar tijd voorbij is. Van de 16 kerken zijn er 13 overbodig geworden, die een kwijnend bestaan voortslepen. Heeft de kerk in den Haag en Amsterdam, en misschien die van Rotterdam nog een reden van bestaan: die van Groningen, Zwolle, Arnhem, Nijmegen, Maastricht, den Bosch, Breda, Middelburg, Utrecht, Dordt, Haarlem, Leiden en Delft, heeft nog maar alleen beteekenis voor hen, die zich om de eene of andere reden in de ‘groote’ kerk niet thuis gevoelen, nog wel eens een fransche preek willen hooren als surrogaat voor eene lezing der ‘Alliance française’, of voor onderwijzers en onderwijzeressen, die voor hun ‘fransch examen’ zitten. De voor die kerken speciaal opgeleide jonge mannen, verlaten dan ook, hoewel minder kiesch, zoo spoedig hun termijn verstreken is, hunnen post om in de hollandsche gemeenten dienst te doen. In vele waalsche gemeenten is zelfs geen personeel meer beschikbaar om een volledigen kerkeraad saâm te stellen,
Van den traditioneelen ‘esprit wallon,’ waarmede nog wel eens geschermd wordt - wat dan beteekenen moet dat er een ruime en verdraagzame geest heerscht onder de voorgangers der verschillende gemeenten onderling - daarvan zouden wonderlijke staaltjes medegedeeld kunnen worden. Ook in de tegenwoordige waalsche gemeenten staan de beide richtingen, de orthodoxe en de moderne, scherp belijnd tegenover elkander. De voorwaarde waarop de heer P. dezen kerken nog een lang leven profeteert, n.l. als zij, ‘het religieuze leven’ tot eenig voorwerp harer bemoeiingen maken, zal nog al moeilijk te vervullen zijn, nu die kerken, op enkele uitzonderingen na, mode-kerken geworden zijn.
Zij hebben een schoon leven gehad, en uitnemend is de arbeid van den heer Poujol geschikt ons dat weder te binnen te brengen; maar om uit dankbaarheid voor in vroegere eeuwen bewezen diensten het bestaansrecht dier kerken nu nog te bepleiten, zal in de toekomst toch onhoudbaar blijken. Alles in de wereld heeft zijn tijd, en wijs is hij, die zijn roem niet wil overleven, en vrijwillig van het tooneel aftreedt.
De ‘roos’ en de ‘lelie’ heeft wonderschoon gebloeid, maar is thans - uitgebloeid.
P.J. MULLER.