Den Gulden Winckel. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKeurLe Pantoun des Pantoun (poème Javanais), par René Ghil. - Paris et Batavia, 1902.Een javaansch gedicht van een franschman, van een Parijzenaar, en nogal een die nooit het Oosten gezien heeft, zelfs niet het pseudo-oosten dat, aan gene zijde van de Middelandsche Zee, de voortzetting is van het fransche vaderland. Een ‘pantoen’, waarin stil zingt, met al de melankolie der door palmgewuif nauw gestoorde tropische nachtmysterie, de ziel van het eenvoudige kampongmeisje, dat, ronggheng geworden, maar kampongkind gebleven, zeven maanden doorbracht in Parijs, op de Wereldtentoonstelling... Het was daar dat de dichter haar zag en weerzag, dat hij haar hoorde en weerhoorde, en dat hij in zijn kunstenaarsziel opnam de liefelijk-zachte ziele-trillingen van het javaansche natuurkind.... ..‘Ronggheng au menton plus suave que l'odeur d'areng’... en daarmee die eigenaardige, zacht prikkelend geurende poëzie van het verre Oosten, die hij kweekte als een précieuse plant, waarvan dit gedicht de sappige vrucht is. Een eerste, oppervlakkige lezing van dit gedicht zal misschien eenige teleurstelling, zeker wat vermoeienis geven; maar wanneer men zich aan de vreemdsoortigheid van den gedachtengang, en aan de vreemdheid van vele javaansche uitdrukkingen, (waardoor een lexique aan het gedicht is toegevoegd) gewend heeft, wanneer men voor een tweede maal die sonore verzen met hun zangerig rythmus leest; en dan geheel die naïef melankolische harmonie zich er van losmaakt als de geur der melatie in een atmosfeer van versche kokosolie, dan geven zij de bekoring van een kuisch en teeder kunstwerk, waarvan de muziek vooral ongewoon liefelijk is. ‘....De la musique avant toute chose’; het is een voorschrift van Paul Verlaine dat René Ghil in al zijn gedichten, maar in geen zoo zeer als in dezen Pantoun des Pantoun, heeft opgevolgd, en dit is er niet de eenige, noch de minste verdienste van. RENÉ GHIL
Zij is op Java teruggekeerd, de kleine ronggheng - en daar, bij het suizen van den wind, bij het murmelen van de avondkoelte, zingt zij, terugdenkend en vooruitziend, in zich mengelende schemerbeelden, terwijl telkens weer haar geest heendwaalt naar hem, ‘voor wien alleen zij danste in hare maanden te Parijs.’ D'où viennent sans qu'on les voie aller, les sangsues:
vers les rivières elles viennent des sawa.
D'où vient l'amour par des routes que tu n'as sues:
il vient des Yeux, et dans le sang des veines va.
Vers les rivières elles viennent des sawa
et des êtres vivants aspirent la mort lente.
Il vient des Yeux, et dans le sang des veines va:
et le sang, il le mange de langueur mourante....
| |
[pagina 42]
| |
Le Livre des Heures, par Albert Lantoine. - Paris, Publications de l'Humanité Nouvelle. 1902.‘Gedichten geschreven zonder gehoorzaamheid aan eenige formule’, zegt de dichter van zijn werk; maar iedere strofe, ieder vers getuigen van den bijzonderen zorg die de dichter aan de paring van gedachte en vorm, van ziel en stijl ten koste gelegd heeft. Deze gedichten, die ik in geen enkel opzicht met de te voren geprezenen vergelijken mag - wees vóór alles eclectisch, beoordeelaar! - zijn een mooi voorbeeld van echt fransche poëzie. Aan helderheid laten zij niets te wenschen over, noch aan klankrijkheid; ieder vers is een vers, en hoe ver zijn wij hier - gelukkig - af van dat poëzie schijnen willend kreupelende en hinkende proza, zonder zin, in regels afgesneden, met een rijmwoord, desnoods een rijmsyllabe op het eind, een ‘o!’ of een ‘ah!’, waarmee wazige gedachten van halfwijze jongelingen of verliefde zenuwlijders zich met holle en leelijke frazen een weg zoeken te banen naar den verwonderden lezer.... maar dien weg niet vinden kunnen (waar dan die lezer de schuld van krijgt). De gedichten van Albert Lantoine laten geen twijfel; zij zijn klassiek van stijl; en deze dichter, die weet wat hij zeggen wil, zegt dit zoo dat de lezer het ook weet, zonder dat deze zich te vragen heeft: zou de dichter dìt of zou hij dàt bedoelen. Er zijn verzen in dezen rijken bundel die zich voor de besten van Victor Hugo niet te schamen hebben. Moderne uren, en uren uit ver achter ons liggende tijden; uren van wijsheid en uren van dwaasheid.... allen uren van poëzie. De bundel vangt aan met L'Heure moderne, waarin de dichter (‘O poète! Chasseur divin des divins rêves!’) als 't ware een geloofsbelijdenis aflegt. Sonne l'orgueil, poète! au fond des coeurs maudits;
Fais triompher la joie aux frissons de ton verbe;
Que l'homme se redresse en un élan superbe,
Que refleurisse en lui l'espoir des paradis.
Les heures lointaines zijn een zeventiental gedichten naar oud-testamentische onderwerpen. Nu eens roept hij op Ritspa, dochter van Aja, wakende over de lijken harer beide zonen, waarvan Saul de vader was, en die door den koning aan de Gabaonieten waren overgeleverd, die hen aan het kruis nagelden; dan weer Herodias vóór het hoofd van Johannes de Dooper belijdend haren zondigen hartstocht, die nu niet meer afgewezen kan worden; hier verhaalt hij den parabel der overspelige vrouw; daar bezingt hij de liefde van Salomon en Balkis: Schelomo
Pour que ta chair éclose aux baisers de ma chair,
Sous les voûtes du temple où chantent les fileuses
J'ai crié par trois fois vers l'hamonim de fer
Le mot qui fait ouvrir - le soir - les fleurs niveuses.
Balkis
Oh! ma chair éclora aux baisers de ta chair!
Une gazelle pleure....
Schelomo
Aux soirs bleus du Liban....
Van les Heures follesetles Heuressages getuigt, in een eerste gedicht, de dichter: ‘J'ai mis tout mon coeur en chansons,
Et toutes se sont envolées
Là-bas, là-bas sous les feuillées,
Par les chemins et les buissons
Sur les lèvres des désoleés.
ALBERT LANTOINE
Liederen van diepen zin, van wanhoop en van troost, van lijden en van lieven, waaronder een dramatisch gedicht Le mauvais Don, het symbolisch-mystieke rakend; een keurig sonnet ‘à Madame L.A.’ - behoef ik te zeggen dat dit des dichters vrouw is? - O toi qui dans mon coeur dors pour des soirs lointains
Comme un parfum précieux en un vase d'argile,....
en zooveel meer, te veel om te noemen, dat Albert Laintoine een plaats verzekert onder de beste fransche dichters van onzen tijd. | |
[pagina 43]
| |
Versailles-aux-Fantômes, roman, par Marcel Batilliat. - Paris, Société du Mercure de France. 1902.Een dichterlijke geest, ook, die van den jongen romancier, wiens derde werk dit keurig kuische boek is. Waren zijn beide vroegere romans Chair mystique en La Beauté, waarvan ik, van 't een en van 't ander, veel goeds heb gezegd, lofzangen, bijwijlen in gloeiende taal en superbe passie, op de liefde die twee lichamen en twee zielen doet samensmelten tot één - met al het egoïsme, al het vurig verlangen naar algeheel bezit (en het voldoen aan dit verlangen) dat de echte liefde eigen is - dìt boek is van passie en liefdes-egoïsme geheel vrij.... tot op eenige bladzijden vóór het einde na. MARCEL BATILLIAT
Het is een hooggestemde beschrijving - de auteur noemt het zelf een essai de symbolisme décoratif - van de parken die de historische residentie der laatste fransche koningen omgeven: Le Parc d'Orgueil, het park van het paleis van Versailles, le Parc de Rêve, het park van groot Trianon, le Parc d'Amour, het park van klein Trianon met de Hameau van Marie Antoinette. In dat trotsche en poëtische kader, waarvan de schrijver een voortreffelijk beeld van schoonheid schildert, tevens met een aantrekkelijke natuurgetrouwheid en afwisseling van seizoenen, speelt zich een eenvoudige, idyllische, bijna kinderlijke liefdes-geschiedenis af - maar het kader blijft hoofdzaak. Die geschiedenis... zij is in weinige woorden te verhalen. Cillette en Simonne, beide jonge meisjes, zijn vriendinnen. Cillette kent, behalve die zusterlijke genegenheid, geen andere liefde - en wil ook van geen andere liefde weten - dan die van hare parken, waarin zij met geheel haar dweepend zieltje leeft, als 't ware in vertrouwelijken omgang met de geesten van hen en haar die daar vroeger leefden, liefden en leden, maar bovenal met Marie Antoinette. Simonne is materieeler van aard; zij houdt zielsveel van haar vriendin, met wie zij op hare gezamelijke omdwalingen meedweept, maar zoodra is niet een vroegere speelgenoot van Cillette, een jong ingenieur Jean Milleroy, te Versailes teruggekeerd, en heeft zij met hem kennisgemaakt of het is uit met de rust van haar onschuldig hartje. Jean wil den droom van zijn eerste jeugd, die de droom zijner jongelingsjaren geworden is, verwezenlijken, en vraagt Cillete ten huwelijk, maar zij wijst hem af, vriendelijk, zacht, als een zuster... meer dan dit kan zij niet voor hem zijn, zij behoort aan hare dweeperijen toe. Cillette echter weet het daartoe te leiden dat Jean en Simonne elkander meermalen ontmoeten, meer en meer waardeeren... zij dringt als 't ware die beide tot een huwelijk - dat een gelukkig blijkt te zijn. Later echter komt Cillette tot de erkentenis dat zij zichzelve bedrogen heeft. En nu geeft de schrijver in een laatste boek van zijn roman, L'initiation par la mer et les roses, ver van Versailles, in een aan bloemen rijk landschap aan den oever der zee, het dramatische einde dezer poëtische idylle, waarin de liefde van Cillette tot hartstocht aanzwelt, en zij ten slotte zich en hem ten doode wijdt, door een automobiel, waarin beide gezeten zijn, van de rotsen af de zee in te sturen. Het kader van decoratief symbolisme der eerste drie ‘boeken’ maken dezen roman tot een kunstwerk van groote waarde, dat bovenal een krachtig aesthetische voldoening geeft aan hen die geen vreemdelingen zijn in de heerlijke parken om de oude koningstad. Van romantische actie is er dan echter weinig sprake. Deze heeft de schrijver voor zijn vierde ‘boek’ bewaard, waar zij haar toppunt bereikt in de liefdesverklaring van Cillette en Jean, wanneer zij beide uit zijn gereden, om een door hem uitgevonden electrischen motor te beproeven. De daarop volgende climax in de voortdurend zich versnellende vaart van de automobiel, en de dood der beide gelieven van één oogenblik, zijn met bijzonder veel talent beschreven. ‘Unis, Jean et Cillette quittèrent la terre. Leurs | |
[pagina 44]
| |
bras crispés ne s'abandonnèrent point. Leur amour dura l'instant de cet essor: il ne fut qu'un baiser fou, échangé dans l'espace, au seuil du néant.’ BULÉE. Parijs, Februari 1903. | |
‘La Comédie Italienne en France, et le Théâtre de la Foire,’ par R.M. Bernardin - Paris, 1902. Editition de la Revue Bleue.De heer Bernardin zegt ergens in zijn populair-wetenschappelijk werkje over het Italiaansche Tooneel in de 17de en 18de eeuw, in Frankrijk, en over de moeilijke tijden die 't doormaakte vóórdat in 1789, 't kardinale vrijheidsjaar, 't vive la liberté! ook voor de planken uitgeroepen werd: ‘De geschiedenis van het theater is, als de geschiedenis der volkeren, een telkens herhaald op nieuw beginnen, 't geen haar niet aangenamer in 't vertellen maakt.’ Intusschen... men moet Franschman wezen, om 't met dat al zoo innig-gezellig als de heer Bernardin te kunnen doen. Ik wil nu niet zeggen, dat dit ruim 200 pagina's nauw-bedrukte boekje, van 't begin tot 't eind zoo boeiend amusant zou zijn. De schrijver kon stapels droge data niet achterhouden. En dorre feiten evenmin... Maar daar tusschendoor houdt deze gezellige, vlot schrijvende auteur, ons bezig met levendige zeden-schilderingen uit vroegere eeuwen, met levens-bizonderheden van de tooneelschrijvers van dien tijd, die werkelijk allergenoegelijkst in 't lezen zijn. In drie à vier kolom Gulden Winckel zijn boekje samenvatten... ik hoop dat 't er niet àl te veel onder lijdt, en beloof te streven naar een zoo geschikt mogelijke miniatuur-reproductie.
De heer Bernardin deelt ons dan in 't begin van zijn werkje in vertrouwen mee, dat hij de Italianen de beste, de lenigste, de meest expressieve komedianten vindt, die hij kent. 't Zat er zoo van ouds bij hen in. Eenige eeuwen voór Christus werden er in Atella, een dorpje bij Napels, al volksstukken vertoond; verschillende verwikkelingen met een zèlfde stelletje karakter-dragers. De acteurs improvizeerden hun rollen. En konden ze aan hun stukken - dikwijls satyren - zoo spoedig geen einde vinden, dan begonnen ze maar schrikkelijk onder elkaar te vechten. De muziek maakte lawaai; en 't stuk eindigde op bevredigende wijs.... De Italiaansche acteurs, die Catherina de Medicis in 1570 naar Parijs liet komen, improvizeerden nog evenzeer. Wel kenden ook zij heele liefdesverklaringen bij soorten uit 't hoofd; zaten er breedvoerige betuigingen van wanhoop en verontwaardiging, rolvast bij hen in. Maar tusschen die grootere scènes in, spraken ze naarmate 't hun inviel. En ging 't op een oogenblik niet best, o, dan was er een kostelijk en van ouds beproefd stil-spel, dat de aandacht zou gaande houden. Arlequin kreeg dan plotseling een onweerstaanbare behoefte, om met kersepitten naar de hoofden van zijn confraters te werpen; en was 't geen kersentijd, dan konden de allicht aanwezige vliegen hem opeens bizonder begeerlijk lijken. Dan rustte hij niet, voor hij er een gevangen en met smaak verorberd had, en in dien tijd hadden de anderen een vervolg gevonden, en werd de dialoog met hernieuwden lust en in versneld tempo voortgezet. Toen Hendrik de Derde op den Franschen troon kwam, waren de Italiaansche acteurs uit Frankrijk gebannen. Hij riep toen de beroemde tournée-Gelosi naar zijn hoofdstad, en haar succes was enorm. De vier beste predikanten van Parijs kregen bij elkaar niet zooveel publiek, als de Gelosi. 't Italiaansch was na de oorlogen met Italië in Frankrijk welbekend. De Parijzenaars konden de dialogen wel volgen; en wie ze niet verstond, kreeg hij in la Princesse qui a perdu l'esprit niet een heelen zeeslag te bewonderen, en, in verschillende stukken, meer dan eén ‘déshabillement de femme’? Om een en ander op zijn juiste waarde te schatten, behoefde hij geen Italiaansch te kennen. Intusschen... 't Parlement bevond al spoedig, dat de Comédie Italienne ‘servait d' école de débauche à la jeunesse parisienne de tout sexe,’ en de Gelosi's moesten Parijs verlaten. Eerst in 1644, onder de regeering van Lodewijk XIV, vestigde zich weer een Italiaansch gezelschap definitief in Parijs. De koning gaf het een jaargeld en de leden van dezen troep mochten zich ‘comédiens de la troupe italienne’ noemen. Alzoo: een ‘Kon. Vereeniging Het Italiaansch Tooneel.’ Een van de redenen waarom de zonne-koning zooveel met de Italiaansche acteurs op had, is meedeelenswaard. De beroemde Scaramouche was de leider van het gezelschap, en men vertelt dat deze komediant, eens in 't paleis van Anna van Oosterrijk gekomen om haar zijn opwachting te maken, den toen nog héél kleinen koning in een onbeschrijflijke woede op haar arm vond. 't Kind was niet te bedaren. Toen werd Scaramouche's hulp ingeroepen. Hij nam 't wurm over, begon grimassen tegen hem te maken, de dolste die hij bedenken kon. En de kleine koning kalmeerde, glimlachte, lachte en gierde en eindigde met een onbetamelijke verrichting op de mouw van den komediant. Om Scaramouche voor de bedorven jas schadeloos | |
[pagina 45]
| |
te stellen, heeft de koning later zijn gezelschap gesteund. Oók daarom. Want van een tooneelspeler, onder wiens portret kon worden geschreven: ‘Il fut le maître de Molière,
‘Et la nature fut le sien.
kon ook om nog andere redenen op den koninklijken steun aanspraak maken. Zijn répertoire werd hem voornamelijk geleverd door Regnard, Dufresny, en Nolant de Fatouville, - Regnard die den ‘esprit boulevardier’ had, vóór de boulevard bestond, en die in z'n vorstelijk paleis aan een of meer indigesties stierf; Dufresny, die z'n waschvrouw huwt, om van z'n onbetaalde rekeningen bij haar af te zijn, en die zijn huisvrouw later in een ongeoorloofd onderhoud met een jongen man vindende, zich er toe bepaalt met verbaasd tot het jonge mensch te zeggen: ‘Vous n'y étiez pourtant pas obligé, vous, monsieur;’ en eindelijk Nolant de Foutouville, die in zijn ‘Arlequin lingère au Palais’ deze zotte passage tot een vader laat zeggen, die weigert een sedert lang geleden overleden wurm als zijn kind te erkennen: ‘Père barbare! Désavouer un enfant qui t' aime dès le berçeau! Le pauvre petit! Du plus loin qu' il voit un âne, un cochon, un boeuf, il court le flatter, croyant caresser son papa mignon!’ Bijtende satyres hebben deze mannen voor het Italiaansch Tooneel geschreven, satyres waarin in de voornaamste plaats de Parisienne van 't eind der 17de eeuw, 't ontgelden moet. Hoe zachtzinnig Regnard b.v. over haar denkt, kan blijken uit dit zinnetje van zijn Divorce: ‘Aristote avait bien raison de s'écrier, en voyant trois ou quatre femmes pendues à un arbre: ‘Que les hommes seraient heureux, si tous les arbres portaient de semblable fruit!’ En elders: ‘Qui bat sa femme, il la fait braire; mais qui la rebat, il la fait taire’. Ze was dan ook rijp voor de zweep, de Parijsche coquette uit de 17de eeuw, wier voornaamste taak 't was een man aan den haak te slaan. Daarvoor moest ze zich veel in 't publiek vertoonen, en dagelijks kon men haar bij de Tuileriën zien, een moortje achter haar aan om den sleep te dragen, zóó, dat niet alleen de schoenen te zien kwamen. ‘Flirtations,’ ze verdragen ze niet dan ‘passées par le tamis des Muses, la prose étant l'excrément de l'esprit.’ Haar toiletten kosten haar niet duur. ‘Les beaux mignons de comptoirs,’ de ‘marquis de boutique,’ de ‘héros de magasin’ doen voor een lachje veel. En onder de hand is madame de beste klant van den pillendraaier, ‘pour lui séringuer de la beauté.’ Als 't leger naar 't kamp is, houden de advocaten de Parisienne gezelschap, - de procureurs voor wie Regnard niets passender wist dan deze kwalificatie: ‘De ces animaux là fout plus de dégât dans une province que douze bêtes puantes dans une garenne.’ Keert 't leger terug, dan gaat 't naar Cicero's beroemde uitspraak: cedant arma togae. De advocaat vlucht onder de tafel, vanwaar hij spoedig weggeknuppeld wordt, en de knappe officier, die vloekt, drinkt, rookt, zijn bedienden slaat en zijn schuldeischers met stokslagen betaalt, herneemt zijn plaats aan tafel, naast de Parisienne. Geen wonder, dat deze satyren niet door vrouwen werden bijgewoond; en toen de Italianen in 1697 met een hatelijke komedie, la Fausse Prude, speciaal madame de Maintenon onaangenaam waren, verscheen er een koninklijk besluit, waarbij hun gebouw, het Hotel de Bourgogne, gesloten werd, en zij uit 't land gezet werden. De een zijn dood, de ander zijn brood. De gelden die de Comédie Italienne tot nu toe van 't uitgaand Parijs had genoten, kwamen nu aan de théâtres de la foire, de markt (kermis)-theaters die vooral in de weken voór Paschen, in Parijs voorstellingen kwamen geven. 't Kalf met twee koppen, de muzikale aap, de dansende witte rat, en de rhinoceros die de bewondering van alle vorsten van vreemde hoven had opgewekt, rendeerden nu buitengewoon; en de kermistheaters, die geen komedie-voorstellingen in den eigenlijken zin mochten geven,Ga naar voetnoot1) maar daar ten slotte, via de pantomime en de gezongen komedie (Piron, Lesage) meer en meer toekwamen, kregen nu hun concurrent het Italiaansch Tooneel van de baan was, een zeer aanzienlijke vermeerdering van inkomsten. Aan Lesage vooral danken de foire-theaters de verbetering van hun répertoire, - Lesage, die ouder geworden van de satyre naar de vroolijke komedie was afgedaald, en die - overigens geen heilige - echter niet mee kon gaan met den eisch die toen aan de kermisvertooningen werd gesteld: Il faut une pièce farcie,
De couplets gras, de tours gaillards,
Et nous aimons à la folie,
Les pots de chambre et les....
...wat nog meer verlangd werd, is te bar om na te vertellen. 't Genre van Lesage - de ópera-comique in haar eerste stadium, dat is in de eerste plaats litterair - vinden we na hem beoefend door Panard en Favart. Met Sedaine wordt 't musicale gedeelte hoofdzaak, 't litteraire meer bijzaak. | |
[pagina 46]
| |
In 1716 komt de Comédie Italienne, dank zij den regent Philippe d' Orléans, in Frankrijk terug. Marivaux - die in z'n Ile de la Raison de geëmancipeerde vrouw van zijn tijd niet beter wist te raken dan door haar eerst hyper feministischte laten zijn; en haar bij 't naderen van gevaar, haar man naar 't slagveld doet sturen met de woorden: ‘Ga jij nu vechten; ik moet thuis voor 't huishouden zorgen’ - Marivaux gaf de Comédie Italienne zijn stekelige stukken; en als hij oud wordt, roepen de Italianen de medewerking in van het echtpaar Favart. Meneer Favart schrijft, mevrouw Favart danst en zingt, en zal de eerste zijn die niet langer als boerinnetje wil optreden in een kostuum dat niet van 't boerinnetje is. 't Publiek, dat aan 't tooneellandmeisje, op keurige laarsjes, getooid met pailletten en edelsteenen gewend is, ziet haar in 1753 tot z'n verbazing op klompen opkomen. Sinds dien wordt gestreefd naar de ‘couleur locale’ op 't tooneel. Nog steeds. Men dankt 't aan de Comédie Italienne.
H. DOORMAN.
Den Haag, Febr. 1903. | |
Clarie Howald door Joh. W. Broedelet. - Amsterdam, C.L.G. Veldt.Onze moderne litteratuur, die zulk een groot aantal Haagsche romans telt, is door den heer Broedelet verrijkt met een werk, dat zich enkel en alleen tot Scheveningen bepaalt. En hij brengt ons iets heel nieuws. Hij spreekt niet van de residentie, hij vertelt ons alleen maar van Scheveningen, van ‘de groote carrousel’, van ‘het speelgoed voor groote menschen’. En hij weet ons bezig te houden met zijn luchtige woorden, die wonder-aardig het vluchtig-wazige der haute saison weergeven, heel het futiel-mondaine in haar schitterglans van zomerweelde, hij geeft ons een boek van lachend spel onder blauwen hemel aan zonnig strand, - een boek van teere, lichte kleuren, - geen machtig schilderij, dat overweldigend aangrijpt, maar fijne, zuiver gepenseelde aquarel, - een flirtation, zoo meesterlijk-doorzichtig geweven en zoo volkomen in den toon gehouden, dat ze geheel blijft, wat ze zijn moet en naar een slot leidt zonder eigenlijke oplossing, maar dat toch verre staat van tragiek of onbevrediging. Geen enkel maal verliest de auteur het transparante uit gevoelens en gedachten, die met een tikje van sentimentaliteit, welke soms bijna op ernst gaat gelijken, - het sprookje van den prins en het prinsesje, - toch nooit het ijle missen van voorbijgaande vreugden en emoties. Het is een boek, dat waarschijnlyk oppervlakkig zal worden genoemd door hen, die vreemd staan voor dit wufte vlinderleven zonder eenig ander doel dan genot en bekoring. Maar ik hoop, dat er velen zijn, die zullen getuigen dat de scherpe blik van den auteur, zijn menschenkennis, en zijn talent van weergeven zonder eenigen twijfel in diepte het winnen van de schijnbare oppervlakkigheid van zijn onderwerp.
I.H. | |
Blondje, een verhaal voor jonge meisjes, naar het Duitsch van T. von Heinz, bewerkt door Cath. A. Visser. - Leiden, Boekhandel en Drukkerij, voorheen E.J. Brill.Onze buren aan den Rijn zullen dit verhaal een süsses Buch noemen, en de letterlijke vertaling van deze uitdrukking is dan ook de eenige term, die geheel van toepassing is op dit werkje, dat waarschijnlijk door niet vele onzer Hollandsche bakvischjes na éénmaal te zijn gelezen, nogmaals zal worden ingekeken. Daarvoor liggen deugd en tendens er te veel bovenop, daarvoor is de goeie Greta veel te onnatuurlijk, on-kinderlijk braaf, en is het veel te tastbaar, dat zij alleen dient als repoussoir voor het ondoordacht karaktertje van Blondje. Deze manier van teekenen, die haar kracht put uit tegenstellingen, is heel zwak en doet schade aan het gansche boekje, waarin een paar aardige tafereeltjes uit de Zwitsersche Alpen voorkomen. Wanneer mej. Visser een ander maal een Duitsch boek voor Hollandsche jonge meisjes bewerkt, hoop ik, dat zij iets zal mogen vinden, dat minder met zijn nut te koop loopt, en dat zij hier en daar de vertaling beter verzorgt. I.H. | |
Inga Heine naar het Deensch van J. Blicher-Clausen, door D. Logeman-van der Willigen, - Utrecht, H. Honig.Dit werk is fijn en diep geteekend, al mist het ook de vastheid en kracht van een kunstwerk. Maar Inga en haar Grootmoeder zijn echte levende menschen, en wat ze voelen en denken, zeggen en doen is de moeite waard om te hooren. De dokter en zijn gezin, die aanleiding geven tot de groote crisis in Inga's leven, zijn minder goed gelukt. 't Boek maakt den indruk als of de schrijfster Inga naar een levend model teekende, maar het doktersgezin fantaiseerde. Ook het slot mist het karakteristieke van 't echt geziene of geleefde. Maar krachtig | |
[pagina 47]
| |
en pakkend is geteekend de strijd van den uit de gevangenis ontslagene, die zich paria voelt, 't wakker worden van de liefde tusschen hem en Inga, en goed en natuurlijk ook de oude grootmoeder, die hun liefde veroordeelt en toch genoeg begrijpt om Inga te steunen. Er is veel moois in dit eenvoudig boek. MARG. MEYBOOM. |
|