Den Gulden Winckel. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVlindersHet Boek in 1902. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam.HET blijft altoos belangwekkend een voornaam uitgever met waardeering te hooren spreken over een voornaam schrijver, haast even belangrijk als wanneer dergelijk auteur - wël te verstaan een prozaïst, want poëeten blijven hier buiten beschouwing als van hedendaagsche uitgevers sprake is, deze stooten elkander af - de vrijheid neemt zijn meening te zeggen over dergelijk uitgever. 't Allerbelangrijkst is echter - en ik erken gaarne het in mijn langdurig schrijversleven wel eens te hebben bijgewoond - indien een boekenkenner, een wikker van de koopwaarde van eenig geestesproduct, een anderen weger van dergelijk handelsartikel aan den toets zijner critiek blootstelt. Er is dan, gelijk bij oordeelvellingen pleegt voor te komen, verschil van inzicht, verschil van opvatting, verschil van uitleg, verschil van theorie, verschil van praktijk, en als het verschil, dat gelukkig meermalen achter den rug van collega.... ehèm wordt afgespeeld, hóóg loopt dan klinkt het: ‘Dat boek?! dat is geen boek!’ Men zal gereedelijk toestemmen, dat zulk een vonnis wel de grootste beleediging is, - een infame grofheid - die een.... boek kan worden aangedaan, afgescheiden nog van het bijzonder streelend gevoel voor den schrijver van dat boek. dat geen boek is. Maar, ziedaar nu weer de Vergelding, zelfs in de wereld der boeken voortdurend zegenend werkzaam, - wat den éénen Uitgever warm maakt, laat den anderen koud, en wat des eenen aesthetische smaak in vlam zet, doet die des anderen nauwelijks smeulen. Wat een geluk voor de schrijvers! Welk een zaligheid voor de schrijfsters! Want - hoe verschillend zijn niet hunne pengaven, om van die hunner ziel niet te spreken?! Reedsdaarom, om der diversiteitswille van schrijvers en uitgevers, prijs ik | |
Het Boek in 1902.(Letterkundig Jaarboek en Catalogus met medewerking van Frits Lapidoth, R.W.P. de Vries Jr., J.F. Verster en anderen bewerkt door D. Smit, Bibliothecaris van het Leesmuseum te Amsterdam met boekversiering naar penteekeningen van J.F. Rinke. Derde Jaargang) omdat het aan een | |
[pagina 219]
| |
allengskens meer en meer gevoelde behoefte voldoet: de schrijvers bekend te maken met uitgevers en de uitgevers met schrijvers; omdat het een band slaat om het geestesproduct, dat in den handel wil komen en de handelaars die het er in moeten brengen, het moeten bekendmaken, verspreiden en afzetten. Het Boek vereenigt in éénen band schrijvers, uitgevers en boekhandelaars en lost de tegenstrijdigheid hunner belangen in harmonische pers-éénheid op. J M. MEULENHOFF
In dezen derden jaargang, treft men - behalve een kalender met tekstversieringen - drie afdeelingen aan. 1o Tekst; 2o Binnenlandsche- 3o Buitenlandsche Werken. In de eerste wordt ‘De Karikatuur’ door Frits Lapidoth beschreven; geeft R.W.P. de Vries Jr. een overzicht van kinderboeken en hunne illustrators en leert D. Smit, aankomenden auteurs de geheimen der drukproef-correctie. Zeer noodig voor onredzame heeren- en dames-auteurs en misschien ook wel voor opgroeiende handelsbedienden, die zich aan het uitgeversvak willen wijden. In diezelfde afdeeling geeft J.F. Verster een opstel over boekmerken. ‘Alhoewel de collectie in het Britsche Museum’ - schrijft Verster - ‘circa 100.000 verschillende boekmerken omvat, in hoofdzaak Engelsche, kan men niet zeggen, dat het gebruik van boekmerken even sterk is doorgedrongen. In Duitschland telt men er 13.000, in andere landen minder en hier te lande ongeveer vierhonderd’. Van die 400 worden er ons 6 ter aanschouwing geboden, waarvan er 5 ontworpen zijn voor de bibliotheken Verster, J. Funke, van Nieuwkuyk, M.J.P. van Santen en Vincent van Gogh. Ook vinden wij als spreuken of wijsgeerige gezegden op boekmerken o.a. deze kernachtige deviezen: Un livre est un ami qui ne change jamais. Les lettres nourissent l'âme. Les bons livres sont de bons amis Un bon livre est un bon ami. Un livre est un ami qui ne trompe jamais. Altemaal het vernuft der boekmerk-bezitters naar waarde vertolkend.
* * * Het Boek spreekt dingtaal en leert den lezer dat er in Nederland tienmaal meer schrijvers dan uitgevers zijn; dat het intellectueel proletariaat toeneemt; en dat het gevolg zal zijn - zie voor nauwkeurig citaat dr. D.C. Hesseling's Byzantium IV - een klasse van penvoerders, bitter klagend over de onvruchtbaarheid van hun streven om, als loon voor al het letterzwoegen, een stoffelijk bestaan machtig te worden, dat eenigszins de behoeften kan bevredigen die door opvoeding en studie in het leven zijn geroepen. In het tijdvak der Comnenen - lezen we bij Hesseling - namen de geleerden onrustbarend toe en wederom was het gevolg dat zij 't lot van een handwerksman boven dat van een filosoof stelden. Maar moge de overeenkomst tusschen toen en nu hier ophouden, het is niet ongepast, ten slotte te vermelden, wat de geestelijke proletariërs uit Byzantium van de rijkgeworden bakkers en slagers, de materialisten aan den Bosphorus, ondervonden. Deze Byzantijnsche bakkers en slagers zagen met verachting neer op den man, wien al zijn geleerdheid niet aan behoorlijk voedsel kon helpen.
En de boekentaal die Het Boek voor mij spreekt...... Toute vérité n'est pas bonne à dire. - Mehair, een boekeproef, het maatje staat te wachten. PIET VLUCHTIG. | |
Joachim Polsbroekerwoud.TOT den kleinen intiemen vriendenkring aan de Leidsche Hoogeschool, waarin Beets en Hasebroek den toon aangaven, (1833 -'39) behoorde ook Bernard Gewin. Gewin en Hasebroek in 1812 geboren, waren twee jaren ouder dan Beets, en dit drietal vrienden leverde elk eene proeve van humoristische letterkunde die na drie kwart eeuw nog wordt genoten. Men behoeft slechts op den 21sten druk van de Camera Obscura te wijzen, om zich te overtuigen, dat dit meest Hollandsche boek, evenals Robinson Crusoë, springlevend is. De 9de druk van Jonathan's Waarheid en Droomen in 1896 uitgegeven, waarvan de eerste en tweede druk beiden in 1840 verschenen, spreken niet minder duidelijk van een blijvende belang- | |
[pagina 220]
| |
stelling van het publiek voor dit bekoorlijke boek, door Jonathan zelf gekarakteriseerd als ‘de uitdrukking van een warm godsdienstig gevoel, in een vorm, die niet al te streng of somber was’. Daartegenover steekt Vlerk's Joachim PolsbroekerwoudGa naar voetnoot(*) in 1840/41 verschenen en tot voor eenige maanden nimmer herdrukt, wel wat al te schamel af. DE ONTMOETING IN DEN VAUXHALL
In een der nieuwste bloemlezingen voor de gymnasiën en hoogere burgerscholen door de heeren F.J. Heeris en W. Toose, leeraren bij het middelbaar onderwijs, bijeengebracht, 1899, zijn drie proeven uit Polsbroekerwoud overgenomen, een bewijs dat het boek nog niet vergeten is en waardig gekeurd wordt aan het opkomend geslacht te worden genoemd. Lang heeft men gemeend dat èn de schrijver èn diens zoon de exemplaren zooveel mogelijk hebben opgekocht, omdat de laatste vooral tegen den inhoud principiëele bedenkingen had. Het laatst werd dit gevoelen geuit door den Correspondent uit Utrecht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 29 December 1901, bij de bespreking der Beets-verzameling van den heer Ywema te Utrecht. De kleinzoon van den schrijver van Polsbroekerwoud is daartegen met klem opgekomen en heeft de uitgesproken meening beslist geloochend. Hij schrijft o.a.: ‘De schrijver (Bernard Gewin) heeft zijn bedoelden roman geschreven als jong Leidsch student, in het jolig studentenleven, zooals Klikspaan dat beschrijft, en heeft op later leeftijd wel eens geglimlacht over dit boek uit zijne jonge jaren, waaraan hij weinig waarde hechtte. Van principiëele bezwaren is echter nog bij hem, minder nog bij zijn zoon eenige spraak geweest, evenmin als door hem de oude exemplaren zijn opgekocht’. De vraag lag nu voor de hand, waaraan het dan toch was toe te schrijven, dat een boek, in 1841 uitgegeven, zoo hoogst zeldzaam voorkwam? Ik zelf meende die vraag met grond te kunnen beantwoorden, daar mij uit goede bron bekend was, dat de hoofdpersoon op wien het boek was getypeerd, een bekende Rotterdammer was, wiens familienaam ook op ‘woud’ eindigde, en die eerst student, later eigenaar van een winkel aan de Hoogstraat te Rotterdam werd. Als reisgenoot van Vlerk (Gewin) speelt hij in het boek nog al een belachelijke rol, reden waarom hij alle exemplaren, die hij kon machtig worden, heeft opgekocht en vernietigd. TITELPLAAT
Na het openbaar maken dezer meening in dezelfde Courant van 5 Jan. 1902, ontving ik van een bevriend letterkundige, reeds op zeer gevorderden leeftijd, een schrijven, waarin deze mij mededeelde, dat hij den Heer... woud van nabij had gekend, en gaf daarbij een beschrijving van den persoon, geheel overeenkomende met het portret op de platen, | |
[pagina 221]
| |
die het boek illustreeren. Hij wist dat... woud ‘erg 't land had over dit boek en zooveel mogelijk de exemplaren bemachtigd had, om ze te vernietigen’. In zijn op mijn schrijven gegeven antwoord heeft ‘de kleinzoon’ dit een en ander niet weersproken, nadat hij over de zaak nadere informaties had genomen. Hij voegde er nog aan toe, ‘dat hij met zekerheid kon zeggen, door de schrijvers zelf, dat Beets, Gewin en Hasebroek hun bedoelde romans(?) geenszins na voorafgaande afspraak hebben geschreven’. Zoodat nu deze ‘legende’ voorgoed tot het gebied der verdichting is teruggebracht. Wat nu het boek zelf betreft - afgescheiden van de gevoeligheid die het bij den hoofdpersoon van het reisgezelschap heeft opgewekt - ik geloof niet dat Gewin zijn beide vrienden heeft geëvenaard. Het valt niet te ontkennen dat sommige hoofdstukken langdradig zijn en er te veel jacht op aardigheden wordt gemaakt. Toch spreekt uit dit boek, in goeden stijl geschreven, vol wijsgeerigen zin, een rijke menschenkennis, maar zeldzaam het deel van iemand op 26 of 27-jarigen leeftijd. Als student was de schrijver een gewilde gast in het gezelschap van Beets, Hasebroek en Beynen, waar hij, naar het zeggen van Mevrouw Bosboom Toussaint, ‘bij wijle den ernst van de gesprekken afwisselde door zijn jolige luim’.
F. BEZEMER. |
|