staan, te kalmeeren en tot samenwerking te krijgen. Soms stonden Julie en De Berg wit van woede tegenover elkaar: zij tergend-kalm met de handjes gevouwen, hij opgewonden gesticuleerend met groote gebaren, alleen omdat de een beweerde dat zij achter den stoel om moest binnenkomen en de ander zei dat zij vóor langs den stoel zou loopen.
Cisca volgde met angstige oogen zoo'n dispuut, telkens vreezende dat éen van hen in boosheid zou staken en wegloopen en de heele opvoering van het stuk in duigen zou vallen.
Maar Schwed schikte en besliste na conscientieus 't voor en 't tegen van de zaak gewogen te hebben, zoodat de partijen tevreden waren en doorspeelden. Van Wierts vloekte dat zijn regisseur zoo stom goedig was, maar Schwed wist wel dat hij met zijn onuitputtelijk geduld die veel-bewogen overspannen naturen nader kwam en begreep, dat zijn kalme vriendelijke woorden dikwijls 't oplaaiend discussievuur smoorden en zijn zachte leiding menig ontredderd zenuwgestel in équilibre bracht.
M. CONSTANT
Hij had medelijden met hen en hij hield van hen omdat hij voelde dat ze hem noodig hadden. Met droefheid kon hij de nieuwelingen zitten aankijken zooals men een vlindertje naziet dat zich brandt aan een licht, en toch niet weg kan blijven, maar terugkeert en zich weer brandt. Hij zei dat 't voetlicht voor de debutant is wat de kaars is voor de motten: dat ze allemaal wat van hun wiekjes-zilver moeten laten, zelfs zij die er 't best afkomen, en dat menigeen nog erger zich brandt of voor goed blijft gevangen, handen en voeten gebonden, zooals 't motje dat vastkleeft in 't vet van de kaars.
's Avonds brandde de groote mottenkaars! Dan ontbloeide pas 't febriele onnatuurlijk-gehitste theater-leven. Terwijl door den hoofdingang langzaam de menschenstroom binnenvloeide, waren achter het rustig-geloken scherm allen in dolle gejaagdheid; Van Wierts en Schwed kommandeerden de changeurs, schikten haastig nog meubels op 't tooneel, lieten opslaan of afbreken, riepen om réquisiten uit 't magazijn, regelden 't licht, stelden de figuranten op, draafden heen en weer en gaven af en toe seinen met de electrische schel tot aansporing en waarschuwing voor de acteurs in de kleedkamers.
Daar zaten zij met koortsachtige oogen onder 't felle licht voor den spiegel hun grime te maken, of trokken hun costuum aan, schreeuwende om den kapper die overal tegelijk noodig was, liepen elkaar tegen 't lijf, zenuwachtig-boos, of scholden op hun grime of hun rol, of op ‘de kaffers’ die ongeduldig in de zaal al te trappelen begonnen. Dan weer een sein, een driftig geroep: klaar? klaar? Dan een verward antwoorden van: ja! onmiddellijk! nog even! tot plotseling de doffe drie slagen gestampt werden, halen! hálen! werd geroepen en de spelers van 't eerste de gangen doorholden naar 't tooneel waar 't scherm zacht ruischend rees en zij, als plotseling hun eigen zijn verliezend en vergetend, in rustig gemakkelijk bewegen met kalmen glimlach de eerste clausen de zaal ingooiden.
Soms, als Ada meespeelde, zat Cisca in een donker hoekje in de zaal en verbaasde zich over dat dubbelleven van die menschen.
Daar kwam Julie op als Zaza, druk lachend ging zij zich schminken en kleeden in hetzelfde brutale café-concert-toilet van 't aanplakbiljet aan de deuren; dan zat Ada daar als een van de chanteuses, aanhalig-gecourtiseerd door Klop en Floor en figuratie-heeren....
Hoe vrij en los van maatschappelijke conventie Cisca zich voelde, herinnerde en ergerde 't haar toch als ze Ada zoo zag in dat louche milieu, met een voddig tooneelpakje aan en familiaar aangeraakt door die poenen. Soms sprak zij er over met Ada, maar die lachte, accepteerde kalm weg alles wat bij haar tooneel-leven behoorde.
M. CONSTANT.
Hollandia-Drukkerij, Baarn.