lamp aan en begon af te nemen, geruischloos, geheel anders dan gewoonlijk. Ze praatte immers zoo graag met haar ‘Mischka’. Dien avond zweeg ze doodstil. Zelfs geen woord over het onaangeroerde middagmaal. Ze droeg het eenvoudig naar de keuken; de deur liet ze intusschen achter zich open staan. Hij begreep wat ze daarmee bedoelde en keerde zich om op zijn stoel. Nu kon hij zien hoe ze den haard verzorgde, eerst hout kloofde, toen een brandend stuk papier erin wierp en ten slotte de spaanders deed opvlammen. Zoo dikwijls had hij daar met genot naar gekeken. Als kind zat hij op een bankje op dezelfde plaats als nu. En het lief en leed, dat moeder en zoon samen doorleefd hadden, was bij den gezelligen gloed van dat vuur genoten of geleden. Zoo wist ze hem heden ook niets beters te geven dan dat licht. Knetterend sloegen de vlammen op; zoo hel, dat hij elken rimpel zien kon in het lieve, oude gelaat dat hem nooit vreemd werd, dat hij trek voor trek kende als zijn eigen hart.
Toen hij nu dien kant uitzag wist hij plotseling dat ze iets op het hart had. Maar dat ze hem van daar ginder, van háár zou spreken, vermoedde hij nog niet. Daar moest reeds... plotseling bekroop hem een ontzettende angst. Daar begon de oude te praten, afgebroken, blijkbaar naar woorden zoekend.
Van al de kinderen die ze mee had helpen komen, die arme kleine schepseltjes die zooveel op elkaar geleken, was toch ieder weer anders. De gezonden kwamen kreeftrood op de wereld en trappelden en schreeuwden dadelijk dat het een lust was! Die wogen ook behoorlijk, en, zoover ze kon nagaan, was het die allemaal goed gegaan in hun leven. Dan waren er anderen, licht als een veertje en bleek. Als die de oogen opsloegen werd het een mensch raar om het hart... het was of ze hun eigen denkbeelden meebrachten over de wereld en wisten hoe het hun daarin gaan zou... de goede oude blikte lang, zeer lang naar haar eigen kind, maar Mischka zag het niet. De onbestemde angst in zijn ziel was grooter geworden, vandaar waagde hij 't niet op te zien. Een ragfijne draad trilde tusschen het hart van hem en zijn moeder. Daardoor wist hij dat ze nog niet had uitgesproken, dat wat ze zei slechts een inleiding was. ‘Ja - en dan’, vervolgde de oude, ‘is er een derde soort kinderen -, dat zijn de stumperds die zonder liefde door hun moeder worden afgewacht, en zonder liefde worden ter wereld gebracht. Die zijn er het slechtste aan toe. Want heimelijk wenschte ze steeds dat het kind een anderen vader had, dien wiens naam ze telkens uitroept in haar smarten. En daarmee doodt de moeder het wicht; het hart ontbreekt. Zulke schepseltjes worden dood geboren en dan sterft de moeder in hetzelfde uur, want God straft den moord. Voor velen is dat een groot, ontzettend geheim, schoon menigmaal reeds geopenbaard, en als men alles goed bedenkt, is het zoo ook het beste...’
Plotseling kreeg de oude roode oogen - het rookte -. Maar die rook scheen ook haar keel te benauwen en haar borst te beklemmen. Vreemd! Op eens sloeg ze den boezelaar voor het gelaat en weende bitter...
Mischka was opgestaan. De vlammen lekten nog steeds den mond van den haardoven; het knetteren van het hout mengde zich met de snikken der moeder. Daar stond Mischka vóór haar op den drempel der keuken.
‘Is ze dood, moeder?’ vroeg hij langzaam en plechtig. De oude knikte slechts tot antwoord. ‘Dan kan ik wel oversteken!... Nu mag het, niet waar?’
De oude vrouw liet de schort vallen en drukte haar lieveling de hand. ‘Ga gerust!’ Ze reikte hem zelf de muts en opende de deur.
Langzaam liep hij naar den overkant. En toen hij daar ging in de sneeuw, alleen met zijn gedachten, in den gierenden wind, was het plotseling als hoorde hij weder de bekende melodie.
Even stond hij stil; juist, nu wist hij weer hoe meisjes en knapen samen zaten in de spinkamer, waar een raam was opengezet. Zoo was het...
‘Het licht der avondsterren
Verbleekt bij 't kaarsenrood...
Ze ligt onder bloemen bedolven,
De beeldschoone dochter is dood...’
Mischka was blijven staan. En van het begin tot het einde, terwijl ze daarbinnen zongen, doorleefde hij zijn treurige geschiedenis. Een oogenblik scheen het hem of hij den zoeten last, zijn geliefde, nog voelde, nog ééns - zooals op den avond toen hij haar op zijn knie had genomen, vóór dat hij vertrok. -
Hij zag den langen weg weer vóor zich, met het kruis waaraan de Heiland hing, dien hij gedankt had dat hij niet bezweken was in het uur der verzoeking en hij haar onschuld ontzien had. Evenals toen lichtte hij zijn muts.
Mischka stak over naar het huis der doode. -
Hollandia-Drukkerij, Baarn.