| |
| |
| |
Eerste Jaargang No. 6
| |
Espana reformada
De Hervorming in Spanje in de zestiende eeuw, door Dr. M.F. van Lennep. Haarlem, De Erven Loosjes. 1901.
De Hervorming in Spanje in de negentiende eeuw, door Dr. M.F. van Lennep. Amsterdam, G. van der Hoogt. 1901.
IN l'Européen heeft de Spaansche schrijver Alfredo Calderon dezer dagen een overzicht gegeven van den toestand van Spanje bij de troonsbestijging van Alfonsus XIII. Hij merkt op dat gedurende het bewind der regentes Spanje alles verloren heeft, wat een volk behalve zijn nationaal bestaan verliezen kan: koloniën, stoffelijke welvaart, het aanzien tegenover het buitenland en zelfs den eerbied voor- en het vertrouwen in zichzelf. ‘Dit regentschap vormt de sterkste benedenwaartsche kromming van 't verval, dat begonnen is onder de Oostenrijksche monarchen, om onverbiddelijk voort te hollen, trots alle inspanning om het tegen te gaan gedurende eene reeks van meer dan drie eeuwen.’ Den jongen koning, ‘beter voorbereid om in het klooster van La Trappe te gaan, dan om den scepter van den heiligen Ferdinand te voeren,’ wordt een taak opgedragen, die een reus zou doen terugdeinzen. Calderon erkent, dat ‘de invloed der Jezuïeten almachtig is in alle hoogere standen der maatschappij.’ Zal er nu aan een nieuw Spanje ‘dat zijn krachten uitput om ter wereld te komen,’ het leven geschonken worden, dan moet er - volgens hem - eene algeheele vormverandering tot stand gebracht worden in alle deelen van het Staatsbestuur, ‘wat bijna eene revolutie heeten mag.’ De clericalen hebben het verval van den Staat op hun geweten. Zoo oordeelt een Spanjaard in de twintigste eeuw over zijn land.
Filips II heeft zeker niet gedacht dat zijn woord: liever regeer ik over een woestijn dan over een land door ketters bewoond, in dien zin ontzettende werkelijkheid worden zou: dat hij nu ook zijnen opvolgers een woestijn achtergelaten heeft, na Spanje tot het klassieke land van het Roomschkatholicisme gemaakt te hebben. Natuurlijk is het niet alleen de bloedige vervolging tegen de ‘heterodoxos españoles’ of anders gezegd ‘los luteranos’ geweest, die Spanje's verval veroorzaakte. Toen in 1492 Ferdinand van Aragon het laatste bolwerk van de Arabieren in Spanje, Granada, veroverde, en met de Mooren ook de Joden uit Spanje verdreven werden, begon de ‘nederwaartsche kromming’ waar Calderon van spreekt; maar wat Ferdinand begon, is voortgezet door Filips II - en voltooid zou men kunnen zeggen in onze dagen door Isabella II. Het is een Spanjaard, die gezegd heeft dat de Jezuïeten en clericalen het verval van het land op hun geweten hebben. Zijn getuigenis is onverdacht, en een bewijs te meer - indien een feit nog bewijs behoefde - dat waar de roomsche kerk oppermachtig heerscht een natie haar ondergang tegemoetsnelt. Ook een bewijs hiervoor: dat de roomsche kerk, die op hoogen toon vrijheid voor hare aanhangers eischt in de protestantsche landen,
| |
| |
er in de verste verte niet aan denkt die vrijheid in roomsche landen ook aan andersdenkenden te gunnen. Dat de roomsche kerk anders optreedt in een protestantsch, dan in een roomsch land, kan niemand verbazen; maar dat men dan ook eerst in roomsche landen zien kan, wat die kerk wil, als zij de macht heeft, leert de geschiedenis tot op den huidigen dag. Dat leert ons ook het boek van Dr. van Lennep: ‘De Hervorming in Spanje in de zestiende eeuw.’ ‘Reeds vele jaren - zegt de schrijver - heb ik mij met Spanje en Spaansche toestanden beziggehouden en was de geschiedenis van het protestantisme in dit land ook in het bijzonder een geliefkoosd onderwerp van studie.’ Hij heeft het materiaal voor die geschiedenis verzameld en geordend, en wie na wil gaan hoe het Protestantisme in Spanje is ontstaan en ten ondergegaan in de eeuw der hervorming, maar weer begon op te bloeien in de negentiende eeuw, kan niet beter doen dan genoemd werk te raadplegen, en zich te laten voorlichten door de korte maar volledige studie, die zich aan het groote werk aansluit: ‘De Hervorming in Spanje in de negentiende eeuw.’ Dr. van Lennep heeft zelf in 1879 Spanje bezocht, kent het land en de taal, heeft gelezen wat er over te lezen was, vond nog een ‘ineditum’ in de Leidsche bibliotheek (een brief van Jaime de Enzinas), en mag dus op dit gebied een betrouwbare gids genoemd worden voor ons Nederlanders, gelijk vóór hem D. Luis de Usoz y Rio met Benjamin Wiffen het was voor de Spanjaarden door de uitgaaf der ‘Obras antiguas de los Españoles reformados’ (1847-1870) en de Straatsburger hoogleeraar Dr. Eduard Boehmer voor de wereld der geleerden door zijne ‘
Bibliotheca Wiffeniana, Spanish reformers of two centuries from 1520.’ (1874 en 1883). Van roomsche zijde raadpleegde Dr. v. L. het standaardwerk van Dr. Menendez Pelayo: ‘Historia de los heterodoxos españoles’ (1877-1880). In dit werk wenscht Pelayo onpartijdig te zijn ‘en is het toch niet - volgens Dr. v. L. - omdat bij hem eenmaal vaststaat, dat het Roomsch-katholicisme de waarheid is en hij elke afwijking daarvan per se veroordeelen moet. Hij heeft dan ook geen oog voor het wezen en de waarde der Hervorming en noemt het hedendaagsche Protestantisme in Spanje “una farsa”, eene klucht.’ Wat door Usoz, Boehmer en Pelayo is uitgegeven, heeft Dr. C. Wilkens gebruikt voor zijne ‘Geschichte des spanischen Protestantismus im sechszehnten Jahrhundert’ (2e uitg. 1897), welk werk eveneens door Dr. v. L. is geraadpleegd.
‘De Hervorming in Spanje’ is in drie deelen verdeeld. Het eerste bevat de vóórgeschiedenis en loopt tot de eerste helft der zestiende eeuw; het tweede handelt over de protestantsche gemeenten in Spanje, van haar opkomst tot haar ondergang, en het derde over de Spaansche hervormers, die buiten hun vaderland hebben geleefd en gearbeid, met hunne geschriften. In het derde deel wordt ons dus meer gegeven dan de titel belooft, en het is bijna even uitgebreid als de beide andere deelen samen. Wij zullen er den schrijver geen verwijt van maken, wanneer hij ons verhaalt wat door Spanjaarden in de 16e eeuw voor het Evangelie is gedaan in Italië, Engeland en Frankrijk, en hoe zij steeds op hulp konden rekenen der Hervormingsgezinden in de Nederlanden; maar men begrijpt dat vooral het tweede deel het belangrijkste is, daar dit over Spanje zelf handelt, en ons de gemeenten te Valladolid en Sevilla beschrijft met hare martelaren, helden en heldinnen, en ons menig auto da fé doet bijwonen, waarbij wij niet weten wat ons meer in verbazing brengt: de gruwelijkheid der martelingen of de geloofsmoed der gefolterden. Het is geen droog leerboek, alleen voor den historicus geschreven. Het boek van Dr. v. L. kan veeleer een leesboek genoemd worden, waaruit ieder, die in zaken van godsdienst belangstelt, op de duidelijkste wijze kan vernemen, wat voor de invoering der Hervorming in Spanje is geschied. Wij leven mede met Filips II en zijn biechtvader, en vooral met de inquisiteurs en hunne slachtoffers: want een boek over de geschiedenis der Hervorming in Spanje wordt, zonder het te willen, het boek der Spaansche martelaren. Men zal dit boek, dat ons de geschiedenis geeft in tafereelen telkens weder eens ter hand nemen. Het is een waarschuwing voor allen,
die nog mochten denken dat waar Rome heerschen kan, zooals het in Spanje in de 16e eeuw geheerscht heeft, het minder ‘spaansch’ zou toegaan dan in dit klassieke land van het Roomsch-katholicisme, en wij begrijpen - indien wij het nog niet wisten - waarom in de roomsche landen steeds de bloedigste revoluties ontstaan zijn, of liever ontstaan moesten. De roomsche moederkerk blijft steeds hare kinderen als onmondigen beschouwen. Al wie, in zaken van zaligheid, eene eigene meening durft bezitten die afwijkt van de door de kerk als alléén waar erkende, heeft zich vrijwillig te onderwerpen zonder meer, of wordt tot onderwerping gedwongen. Dat is het geheim van Rome's eenheid en macht, maar ook van zijne zwakheid. Rome weet dat zeer wel, en nu zelfs in de roomsche landen de macht tot onderwerping ontbreekt, moet het veel verschoonen ook bij zijne liefste kinderen. In Frankrijk lacht men wat om de kerk, al blijft men voor het uiterlijk er toe behooren. In Italië gooit men het met den priester
| |
| |
op een accoordje - maar in beide landen is van religie, in hoogeren zin, dan ook maar zelden sprake bij de meer ontwikkelden. Gaan eenmaal de oogen van een volk open voor den geestelijken dwang door de kerk uitgeoefend, dan zal het zich niet alleen tegen die kerk, maar tegen allen godsdienst keeren, omdat Rome heeft geleerd, en nooit ophouden zal te leeren: dat er van ware religie alleen sprake kan zijn als men blijft in het roomsche kerkverband. Het volk in de roomsche
Dr. M.F. VAN LENNEP
landen kent het Evangelie niet en van het waarachtige Christendom alleen het beeld, dat Rome er van gegeven heeft. Bleek soms een revolutie voor een volk, dat bij het Evangelie leefde, het begin van een frisscher en krachtiger tijdperk, voor de landen, die het Evangelie niet kenden, waren de revoluties bijna altijd noodlottig. Rome lokt uit tot de revolutie, die zij vloekt. De mondige kinderen, die zelf gaan denken, kunnen niet meer aan den leiband der bezorgde moeder blijven loopen, tenzij de band wat gevierd wordt. De roomsche kerk heeft in den loop der eeuwen dan ook aan hare kinderen concessies moeten doen zonder tal, vi coacta, door den nood gedrongen; maar in het hart der moeder is weedom, nu haar non possumus schouderophalend wordt ontvangen en voor de eigen kinderen een bloote klank is geworden. Maar Rome hoopt op betere tijden. Het ideaal is en blijft: dat allen als schapen komen tot de schaapskooi van de kerk, van de éénige, die dien naam dragen mag: de roomsch-katholieke, wier hoofd thans is ‘de (vrijwillig) gevangene op het Vatikaan.’ En als dan Rome weer alle macht heeft over de hoofden en de harten, dan is Rome weder het Rome van ouds; want evenals de stad is ook het instituut naar haar genoemd: eeuwig. Roma aeterna. Het gewaad mag wat veranderen, daar de mode het meebrengt, het moederhart kan niet veranderen, het blijft hetzelfde: sit ut est, aut non sit - maar dat laatste is onmogelijk, want Rome is immers eeuwig.
Het boek van Dr. v. L. leert ons, hoe die moeder in Spanje, hare afdwalende kinderen terecht wilde brengen in de 16e eeuw. Aan pogingen ter hervorming reeds vóór en in de 15e eeuw had het niet ontbroken. Claudius, leerling van bisschop Felix, van Urgel, had reeds reformatorische denkbeelden. Als bisschop van Turijn (820) had hij van keizer Lodewijk de opdracht in zijn bisdom het met allerlei bijgeloof vermengde Christendom, weder in zijn oorspronkelijke reinheid te herstellen. Pedro Martinez van Osma, die el primer protestante español genoemd wordt, door niemand minder dan Pelayo, wordt door dien schrijver geacht ‘eene verlorene stem te zijn van de Wickleffieten en Hussieten....’ in Spanje. Hij stierf, na gedane boetedoening, in 1480 in een klooster te Alcalá. Aan het einde der 15e eeuw staat onder hen, die met kracht eene uitwendige reformatorische werkzaamheid hebben begonnen en doorgevoerd, Ximenes, die als groot-inquisiteur wel reformatie wilde, maar met handhaving der stelling: ‘er is maar ééne heilige onfeilbare roomsche kerk en de paus is haar profeet.’ Zoo naderen wij de 16e eeuw, waarin de bezorgde moeder, de kerk, hare afkeerige kinderen tot rede trachtte te brengen door een ‘onderzoek’ in te stellen naar hun geloof. Twee hoofdbronnen zijn er tot de kennis der Spaansche inquisitie: Montanus (1567) en Llorente (1817). Door zijn ‘Histoire critique de l'Inqui sition d'Espagne’ is Llorente het ‘enfant terrible’ der inquisitie geworden. Zijn betrouw baarheid - zegt Dr. v. L. - hoe dikwijls aangevallen, staat wat de hoofdzaken betreft vast. ‘In de getallen der slachtoffers kan mogelijk overdrijving zijn, doch dit is moeilijk te
beoordeelen.’ Aan het einde van zijn werk geeft Llorente een tabellarisch overzicht van de verschillende inquisiteuren-generaal, hunne regeeringsjaren en het getal hunner slachtoffers. Er zijn vier en veertig namen, van Torquemada (1481-1498) tot d'Arce (1798-1808). In die drie eeuwen zijn levend verbrand 33.124, in beeltenis verbrand
| |
| |
17.870, tot andere straffen veroordeeld 294.707; totaal 345.701. Torquemada, de biechtvader van Isabella, die haar aanspoorde in 1478 de inquisitie in Castilië in te voeren, komt op Llorente's tabel voor met het hoogste getal slachtoffers, 114.401 (levend verbrand 10.220, in beeltenis verbrand 6.860, tot andere straffen veroordeeld 97.321). Voornamelijk door zijn toedoen werden in 1492 de Joden uit Spanje verdreven. De eerste Spaansche protestant, die in zijn vaderland de martelaarskroon verwierf was, voorzoover men kan nagaan, Francisco de San Roman, die in 1542 of 43 tot den vuurdood veroordeeld werd. Dr. van Lennep noemt als laatsten protestant een Franciskaner monnik Ferier, uit Catalonië, die in 1624 te Madrid verbrand werd. Hij meende dit auto de fé, hoewel het niet meer tot de 16 e eeuw behoort, niet te mogen
MANUEL CARRASCO
voorbijgaan, ‘daar een Protestant in Spanje na de regeering van Filips II tot de groote zeldzaamheden behoorde’, volgens Pelayo. Ook werd nog in 1632 te Toledo ten vure gedoemd een Vlaming: Joan Aventroot. Geen protestant meer na de regeering van Filips II! Het land was dus gezuiverd van de pest der ketterij, en reformatorisch gezinde Spanjaarden trokken naar elders. Het morgenrood der Hervorming, dat in de 16 e eeuw een schoonen dag voorspelde, was spoedig in nacht verkeerd. De Spaansche inquisitie, waarvan onze vaderen konden zingen:
Die Spaensche Inquisiti, voor Godt maliti,
De spaensche inquisiti, als Draeck bloet fel,
De spaensche inquisiti, gevoelt puniti,
De spaensche inquisiti ontvalt haer spel -
had haar werk in Spanje volbracht. Haar spel was haar daar niet ontvallen. Naar 's konings woord was het land gezuiverd - maar ook verkeerd in een woestenij. Zou al die geloofsmoed, dat bloed en die tranen, vruchteloos geweest zijn? Is het bloed der martelaren niet altijd het zaad der Kerk geweest, en zal Spanje daarop eene uitzondering maken? Het zaad is laat opgekomen. Twee en een halve eeuw bleef het verborgen in de aarde. Maar opgekomen is het toch. Een teere plant, dat is niet te ontkennen; maar een plant, die toch in de laatste jaren hare takken wijd en zijd over het oude land der inquisitie heeft uitgebreid, ‘en reeds vele schoone bloesems en rijpe vruchten gedragen heeft’ - zegt Dr. v. L. Ook voor de tweede Hervorming in Spanje, die der 19e eeuw, wil Dr. van Lennep onze gids zijn. Geen brandstapels rooken meer, maar hoewel in 1869 de ‘Unidad Catolica’ (d.i. alleen de roomsche godsdienst wordt geduld) werd afgeschaft, zoo kan ook toch heden nog al wat door andersdenkenden gedaan of ook wel niet gedaan wordt, opgevat worden als eene ‘manifestacion publica’ tegen den godsdienst van den Staat, waaraan katholieken zich zouden kunnen ergeren. Artikel II van de Constitutie van 1876 luidt o.a.: ‘Niemand zal, op Spaansch grondgebied, om zijn godsdienstige meeningen lastig worden gevallen, noch om de uitoefening van zijn godsdienst, behoudens den eerbied aan de Christelijke zedeleer verschuldigd. Echter zullen geen andere openbare eerediensten noch uitingen (manifestaciones) geoorloofd zijn, dan die van den Staatsgodsdienst.’ Nu is die uitdrukking: manifestaciones publicas zéér rekbaar, en door lagere en hoogere regeeringsambtenaren wordt dan ook gedurig misbruik daarvan gemaakt tot een voorwendsel om den protestanten allerlei moeilijkheden in den weg te leggen. (Dr. v.
L., p. 29). Staat er een kruis op een protestantsche kerk, dan is dat een ‘manifestacion publica’ en kan oorzaak worden dat die kerk gesloten wordt. Staat er geen kruis, maar een opschrift op het gebouw, dan is dat opschrift weer een ‘manifestacion publica’, zelfs al luidt het: ‘Christus Salvator mundi’. Staan er groote kerkdeuren open, ook dat is dan een ‘manifestacion publica’. En zoo kan men voortgaan. Het aantal kleingeestige plagerijen van de roomsche kerk in het Spanje der twintigste eeuw andersdenkenden aangedaan, is legio. Hunne kinderen naar hun wil doen op- | |
| |
voeden, hunne dooden eene eerbare begrafenis geven - het is den Protestanten niet of nauwlijks vergund; en toch, niettegenstaande al die ellende, gaan de Protestanten moedig voort, verzekerd
MATAMOROS
hiervan: dat het Evangelie, de kracht der waarheid, het winnen moet van de onverdraagzaamheid en bekrompenheid eener kerk, die het vruchtbare en schoone land gemaakt heeft tot wat het thans is: een der achterlijkste van de beschaafde wereld. Dat ook de hervormingsgeschiedenis der 19 e eeuw in Spanje een lijdensgeschiedenis worden moest, viel te voorspellen. Wie herinnert zich niet het lijden van Manuel Matamoros, een der edelste zonen van Spanje, die om des geloofs wil is vervolgd, gekerkerd, verguisd; door toedoen van een smeekschrift geteekend o.m. door niet minder dan 45.000 Nederlandsche vrouwen, eindelijk uit den kerker is verlost om voor acht jaren uit zijn land verbannen te worden? Ook ons land heeft hij bezocht in den zomer van 1864, en allerwegen vond hij sympathie. Helaas! het is hem niet vergund geworden zijne theologische studien te Lausanne te voltooien. Vroeger had hij reeds uit de gevangenis geschreven: ‘de tocht en kilheid dezer cel dooden mij.’ Zijn gezondheid was onherstelbaar verwoest. Hij stierf in 1866 te Lausanne. Twee jaren na zijn dood begon het licht der vrijheid voor Spanje op te gaan. Door de revolutie van 1868 werd koningin Isabella verdreven, en in 1869 werd de‘ Unidad Catolica’ door de Cortes afgeschaft, na hevigen tegenstand van de zijde der geestelijkheid. Met de vrijheid konden ook de ballingen terugkeeren, hoewel zij spoedig ondervonden hoe zij op grond van de reeds genoemde ‘ manifestaciones publicas’ op allerlei wijzen in hun arbeid belemmerd zouden worden. Zij geven hun taak niet op. Gesteund door verschillende (15), vooral Amerikaansche en Engelsche, genootschappen, zijn zij in staat gesteld kerken te bouwen en scholen te stichten. Het Nederlandsch Comité is een der oudste vereenigingen, die aan de Evangelisatie van Spanje hebben
gearbeid, en besteedt daarvoor jaarlijks tusschen de 13- en 14.000 gulden (Dr. v. L., p. 41), die uit giften en contributiën gevonden worden. Dit comité bestuurt en bekostigt op dit oogenblik drie stations en twee zendingsposten, en acht zich gelukkig in D. Manuel Carrasco een uitnemend predikant te bezitten, die eerst te Zaragoza en thans sedert vele jaren te Malaga met grooten ijver werkzaam is. Onder zijn leiding staan bloeiende jongens- en meisjesscholen te Malaga, en de zendingsposten Almeria en los Rubios met Bonilla. Het Ned. Comité heeft ook nog een predikant te Cartagena: D. Felipe Orejon, en te Utrera dicht bij Sevilla: D. Camilo Calamita.
Maar wij zullen verder geen opsomming geven van wat in Spanje van protestantsche zijde vooral in de vijf-en-twintig laatste jaren is geschied. Dr. van Lennep's studie geeft ons dienaangaande al wat wetenswaardig is. Noemden wij zijne ‘Hervorming in de zestiende eeuw’ eene waarschuwing, wij zouden zijne ‘Hervorming in de 19e eeuw’ eene profetie kunnen noemen. Profetie van een schoonen dag, die oogst belooft van het zaad, dat met tranen gezaaid is. Alfredo Calderon - met wiens woorden wij begonnen - acht nieuw leven voor Spanje alleen mogelijk door een vormverandering in alle deelen van het Staatsbestuur, ‘wat bijna een revolutie heeten mag.’ In zekeren zin verwachten wij van de door hem bedoelde revolutie in het land der pronunciamientos niet veel; maar alles verwachten wij van dien gezegenden omkeer op geestelijk gebied, door den arbeid der Protestanten voorbereid. Als dan de duisternis zal geweken zijn voor het licht, de dwaling voor de waarheid, de gewetensdwang voor volle gewetensvrijheid - dan zal ook hier (zooals een van Israël's profeten het uitdrukt): ‘de wildernis bloeien als een roos.’
P.J. MULLER.
Dag der troonsbestijging
van Alfonsus XIII.
|
|