't Groot Achterhofken, Beplant ende op nieuw vermeerdert met verscheyden seer stichtelijcke Liedekens
(1664)–Anoniem Groot achter-hofken, 't– AuteursrechtvrijStemme: Psalm 26.1. DE Son heeft ons berooft
Van haer vergulde hooft;
Den arrebeydt moet ick staecken,
De slaep komt mijn genaecken;
Maer eerst soo moet ick loven
Den Heere van hier boven.
2. Christus ghy ons licht,
Ons leven ons gesicht;
Al gaet de Son verdwijnen,
Ghy houdt niet op van schijnen:
Wilt ghy maer by ons blijven,
Soo sullen wy beklijven.
| |
[pagina 183]
| |
3. De slaep is doodes schijn:
Maer ghy zijt doodts fenijn,
Die voor ons zijt gestorven,
Het leven hebt verworven,
Noch slaep, noch doodt, kan schaden,
Door kracht van dijn genade.
4. Bewaert ons, stercke Heldt,
Voor list en voor geweldt;
Voor schadelijcke droomen;
Voor schricken en voor schroomen,
Doet van ons boose sinnen,
Dat sy ons niet verwinnen.
5. Toont voorder uwe macht,
Dat ons der sonde kracht
't Gemoedt niet komt beswaren;
Wilt ons, ô Heer, bewaren,
En goedelijck vergeven
Het quaedt, door ons bedreven.
6. Ons' vrienden en ons bloedt,
Genadelijck behoedt;
Beschermt oock alle staten,
Die sich op u verlaten:
U aenschijn wil verblijden
Al die hier zijn in lijden.
7. Soo sal ick rust ontfaen,
En seker slapen gaen;
Kom' ick te nacht te sterven,
Het leven sal ick erven;
Dat hoop ick Heer met lusten,
Hier op soo gae ick rusten.
FINIS. |
|