't Groot Achterhofken, Beplant ende op nieuw vermeerdert met verscheyden seer stichtelijcke Liedekens
(1664)–Anoniem Groot achter-hofken, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 110]
| |
Op de wijse: Van den 68.Psalm.
| |
[pagina 111]
| |
Sonder eens meer te scheyden,Ga naar margenoot+
Want hy is daer al langh voor heenGa naar margenoot+
Om voor sijn volck groot ende kleen
De plaets daer te bereyden;Ga naar margenoot+
Daer sult ghy altijdt zijn in vreught,
En inder eeuwigheyt verheught
By de Engelen schoone:
Gelijck Koningen triumphant,Ga naar margenoot+
Met palme-tacken inde handt,Ga naar margenoot+
Gekroont met s'levens kroone.Ga naar margenoot+
4. Een huys niet met hande bereydt,Ga naar margenoot+
Een stadt die is van eeuwighheyt:
Gelijck een christalijne,Ga naar margenoot+
Welcke strate zijn van goude daer,Ga naar margenoot+
De stadt blinckt als een Iaspis klaerGa naar margenoot+
Sy hoeft geen Sonne-schijne;Ga naar margenoot+
Dees stadt heeft twaelf poorte staen,Ga naar margenoot+
Die daeghs niet werde toe gedaen,Ga naar margenoot+
Want daer sal geen nacht wesen:Ga naar margenoot+
Het Lammeke en Godt zijn daer,Ga naar margenoot+
Die maeckt des stadt doorluchtig klaer
Van heerlijckheydt gepresen.Ga naar margenoot+
5. Is ons den Hemel soo vertoont,
Hoe mach Godt self zijn? die daer woont
En al des Hemels dinge,
Geen ooge heeft 't oyt gesienGa naar margenoot+
Dat in den Hemel sal geschien,Ga naar margenoot+
Van vreught en vrolijck singe:Ga naar margenoot+
Daerom ghy Kinders u doch spoet,
Verlaet het quaedt en doet dat goedt,Ga naar margenoot+
Ghy sult soo saligh sterven,Ga naar margenoot+
En als de Wereldt sal vergaen,Ga naar margenoot+
Dan sult ghy sonder vreese staen,Ga naar margenoot+
Dat eeuwigh leven erven.
6. Daerom nu elck maeckt hem gereedtGa naar margenoot+
| |
[pagina 112]
| |
Ga naar margenoot+Bereydt met een reyn Bruylofts kleet,
Soo 't wel betaemt de vrome:
Ga naar margenoot+Wacht soo op hem met neerstigheyt,
Ga naar margenoot+Als wijse Maeghden staen bereyt
Ga naar margenoot+Den Bruydegom sal kome,
Op dat ghy dan meught hooren soet
Ga naar margenoot+Staet op, en komt mijn te gemoet;
Och wilt het wel versinnen,
Ga naar margenoot+Die dan geen goedt hebben gedaen:
Ga naar margenoot+Die sullen moeten buyten staen,
Ga naar margenoot+Als sy met hem gaen binnen.
|
|