Den groten zee-held Paul Jonas
(1785)–Anoniem Groten zee-held Paul Jonas, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
Voys: Hoe draait ’t Rad van avonturen?Och dwase Mensch wilt dog aanmerken!
En luistert na dit droevig Lied!
Aansiet dog Godes wonder werken,
Wat dat onlangs nu is geschied:
Ia hoe dat God in dese dagen,
Een Heer seer groot,
Om zijn Godloosheyt quam te plagen,
Al met de Dood.
Dees Heer die zag men Banketeren,
Dag en Nagt in overdaat:
Altijd met Hoeren dommineren,
Dog zijn Dogter met goede raad,
Die zeide Vader ik moet U beklagen,
Gy zijt verblind:
Want ziet eens gy hebt Oude dagen,
Gy loopt na ’t End.
Wilt liever op u Dood-kist denken,
Als sulke wegen in te gaan;
Hoe sullen dog u Zonden stinken?
Als gy voor ’t Oordeel Gods sult staan?
En dat gy God sult Rekening geven,
Van Uwe teyt,
Hoe gy op Aard’ U teyt besteden,
In Zond’ versleyt,
| |
[pagina 37]
| |
Zwygt Dochter met u flouwe reden,
Ik ben daar in zeer wel gerust;
Ik wildog met mijn Oude leden,
Gaan Leven na mijn wil en lust:
Hierom so laat ons vrolyk drinken,
Nu in de wijn;
Als ik Dood ben sal het wel slinken,
’t Zal al Dood zijn.
Gelooft gy dan geen Predikanten?
Zo wilt doorlesen de Schriftuur;
Daar sulc hy vinden t’allen kanten,
Dat Christus spreekt met woorden puur,
Dat hy de Zondaars sal belonen,
Met ’t Helsche vier:
En de Wel-doenders ’s Hemels krone,
Met Lauwerier.
Doen gink hy wandelen te samen,
Met zijn Confraters die gelooft,
Tot dat zy over een Kerk-hof quamen:
Daar vond hy leggen een Doods-hooft;
Is daar nog Leven na het zeggen?
Na dese Dood?
Wat doet gy hier op ’t Kerk-hof leggen,
Gy word genood.
Ras spoelt u dan wilt niet vergeten:
Zo daar nog Leven in u is?
Komt t’avond aan mijn Tafel eeten,
Gy word genood aan mijnen Dis:
En schopte ’t Doods-hooft tegen zijn tanden,
Met schemp en spot;
Maar hy wierd door de Almogende handen,
Gestraft van God.
Des avonds als hy zat half dronken,
| |
[pagina 38]
| |
Met zijn Confraters in de Wijn,
Doen wiert daar aan de Schel geklonken,
Hy riep wie Duyvel mag daar zijn?
De Knegt die opent de deur mits desen,
Doen sprak de Dood,
Gaat zegt ik moet Binnen wesen:
Ik bin hier genood.
De Knegt liep met gevouwen handen,
Belieft het u mijn Heer komt hier;
Een wonder Spooksel zijn ogen branden,
Gelijk kolen uit ’t Helsche vier;
Het zegt dat hy moet Binnen komen,
Hier in de Zaal:
Neen neen, sprak al ’t Volk met schromen,
Wy zijn hier al.
Den Heer die sprak met flauwe reden,
Zegt dat de Genode hier al zijn!
Het Spooksel quam daar Binnen treden:
En dronk terstond een Romer wijn;
Hy quam den Heer hoe langs hoe nader,
Sprak ik mogt zijn,
Uwen opregten Groot-vader’
Gy moet met mijn.
Met mijn so moet gy eeuwig branden!
In ’t Helsch gespuys met groot getreur,
Het Spook greep hem al in zijn handen,
Smeet hem met ’t hooft tegens de meur:
Doen heeft Spook nog weg gedragen,
Dat klein en Groot,
Van schrik daar door in onmagt lagen,
Van dese Dood.
Och Christen mensch betert u Leven!
Neemt een exempel aan dit Lied,
Met dat van Koets-held staat beschreven:
| |
[pagina 39]
| |
Alwaar dit wonder is geschiet;
Gelooft alleen de Christen Kerke,
Wie dat gy zyt;
Zocht in de vrese Gods te werke,
U Zaligheyt.
|
|