Den groten zee-held Paul Jonas
(1785)–Anoniem Groten zee-held Paul Jonas, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Voys: Van de blauwe Vlag.De Liefde met een soet genugt,
Baerd so menig droef gesugt,
Gelijk ik sal verhalen;
Van een Koopmans zoon verstaet,
Binnen de Rotterdamse palen,
Die een Dogter minnen gaet.
Dese Dogter met ’er spoed,
Was een Linne naaister goed,
In zijn Vaders huis wilt letten;
Diende zy voor kost en Loon:
Daer op hy zijn zinnen zette,
Op dees Eerbaer maget schoon.
Hy sprak tot haer so menigmael,
Met een minnelijke tael;
Schoonste die der leeft op aerden,
’k Kom u bieden aen mijn trouw:
Mogt ik schone blom vol waerden,
Uw genieten tot mijn Vrouw?
Zy als een Eerbare maegd,
Sprak tot mijn geen liefde draegt;
Stelt op mijn dog niet uw zinnen,
Ik heb niet anders als mijn eer,
Gaet een Eed’le Dame minnen,
Want gy zijt een magtig Heer.
Dese Ionker rein van min,
Sprak mijn overschoon Godin,
Laten wy te saem vereenen;
Tot de Dood ons leven scheyt:
Daer is een Ring met zeven steenen,
Tot een blyk van trouwigheyt.
| |
[pagina 32]
| |
Dese Maagd door min bevaen,
Heeft zijn Trou genomen aan:
Zy omhelsden alle beide,
Toen malkander met genugt,
En zy zwoeren nooit te scheide,
Waar op dat zy raakt bevrugt.
Hy heeft zijn Vader gevraagt,
Om te trouwen met dees maagd;
Vader wilt het niet verstoren,
Laat het wesen dog u zin,
Want ik heb haar Trou gezworen,
En gekregen tot mijn min.
De Vader sprak seer opstinaat,
Neen ik dat niet toe en laat;
’k Zag liever voor mijn ogen
Met een strop om uwen keel,
Eer ik dat ooit sal gedogen,
Kiest een Ryker tot u deel.
Vader als het wesen kan,
Laat het dog geschieden dan,
Laat ons Trouwen t’onser baten;
En voor schande ons behoed:
Want ik sal haar noit verlaten,
Zy draagt van mijn vleesch en bloed
De Vader uyt een lose grond,
Sprak gy moet van hier terstond,
Na Muscovien toe varen,
Nemen ons Negotie waar:
Als gy t’huys komt van de baren,
Zult gy Trouwen met malkaar.
Dese Ionker met bescheyd;
Heeft dit aan zijn Lief gezeyd,
Die daarom droefheyd ging tonen,
Dog hy sprak met goede moed;
Daar is een zak met goude kronen,
En een Brief al met mijn bloed.
Zy was daar niet mee te vree,
Sprak Lief laat ik varen mee;
En zy gingen ’t overleggen:
Haar in ’t Schip te bergen dree,
Zonder iemand wat te zeggen,
Tot zy diep waren in Zee.
| |
[pagina 33]
| |
’t Schip voer uyt de Maes soo voort,
Na Muscovien dit aenhoort,
Dog de zee met storm en winden,
Bragt haer op een klip aldaer;
Dat het Schip in ’t kort verslinden,
En zy ook in Doods gevaer.
’t Volk quam te nauwer-nood,
Nog te land met sloep en dood,
Dog de koopmans zoon verheven,
Is op Gods genade heen,
Op een plank in Zee gedreven:
Met dees maget vol geween.
Na twee Dagen tijd zeer klaer,
Wierden zy het land gewaer,
In Muscovien wilt weten:
Quamen in een Bosch te land,
Daer zy sogten om wat Eeten;
’t Geen haer dient tot onderstant.
Als zy zijn in ’t Bosch gegaen,
Quamen daer twee Beren aen,
Droefheyt zag men daer gebeuren,
Want dees Beren als verwoet:
Gingen dese maegd verscheuren,
Dat dees Ionker treuren doet.
Hy schreef daer op staende voet,
Eenen brief al met zijn bloed,
Met het opschrift daer beneven,
Ware in dat hy schuld en al:
Aen zijn Vader klaer gaet geven,
Van dit droevig Ongeval.
Hy neemt daer een kort besluit,
Ook te sterven met zijn bruid,
Trekt den degen van zijn zyden,
Stakse in zijn jonger hert,
Waer door hy in korte tyden,
Van de dood verslonden werd.
Een Pelgrim quam daer voorby,
Vond den brief nog aen zijn zy,
Gingse tot Muscou bestellen,
En van daer op Rotterdam:
Waer in zijn Vader met veel quellen,
Dees droevig tyding haest vernam,
| |
[pagina 34]
| |
Dese Koopman dit gelooft,
Wiert van zinnen heel berooft:
Dat hy weigerde de gratie,
Van zijn Zoon tot de Echte trouw:
En heeft hem uit disperatie,
Gaen verhangen aan een touw.
Hier kan yder geven agt,
Wat de Liefde heeft voor kragt;
Als twee Herten t’saam vergaren,
Door de liefde rein van aard,
Ouders wilt haar laten Paren,
Eer ’t weerhouden droefheyt baard.
|
|