De groote nieuwe Hollandsche boots-gezel, ofte Bataviers helden-stuk, zynde een groot deel vermeerderd en dat met de vermakelykste melodye en min-gezangen
(na 1750)–Anoniem Groote nieuwe Hollandsche boots-gezel– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
Op een aangenaame Vois.Ziet myn Ziel door Min gedreven,
Als een Hert naar een Fontein;
Engelin laat myn dog Leven,
Geeft u Minnaar Medicyn:
Wat zyn dit voor Vonken,
Minnaar zo laat in den Nagt,
Js de Liefde Dronken,
Zyt wys bedagt,
Zyn u Wonden groot,
laat ze dan verbinden,
Gy en zult niet vinden,
Jk heb geen zin in Venus lust,
Jk en tel geen Vrinden,
Die my zo ontrust.
Lief myn Onrust Nagt en Dagen,
Moet den Hemel zyn geklaagt,
Gy neemt in myn Smert behagen,
Om dat gy geen Liefdes draagd;
Als een Maagt kan derven,
De dertele Vonken van de Min,
Moet de Liefde Sterven:
Jk heb geen zin,
Want u Klagten groot,
Konnen u niet helpen,
Wilt u droefheid stelpen,
Jk Lach met al u elend,
Want men is Verdronken,
Eer men 't Water kend.
De Zee-Meermin door haar zoet zingen,
Heeft den Stierman wel verleid,
Dat men hem in Zee zag Springen,
Daar zyn Ziel dan Schipbreuk leid,
Houd u Ziel in weerden,
Minnaar het doed
| |
[pagina 91]
| |
myn Leed en Pyn,
Jk ken en wil op d'Aarden,
Geen Verleidster zyn:
Maar hoe meenig Maagt
is daar door bedorven,
Voor den tyd Gestorven,
Al door de Jongmans hun gefluit
En daar door verworven,
Heel den Vinken Muit.
Meent gy dan, ô! reine Maagd geprezen,
Dat ik kom voor dertel Min,
Gy staat in myn Hert te lezen
En verandert uwen zin:
Mynen zin is moedig,
Jonkman ik ben te Jonk en Teer,
Jn de Trouw te spoedig,
Ten begrypt geen Eer,
Zo een Maagd als ik
nog maar agtien Jaaren,
Zou die al gaan Paaren
En van tien Zinnen maken vyf,
Jk wil nog wat sparen,
't Huwelyks bedryf.
Lief laat my gestadig Zorgen,
Voor u Roosje in den Douw,
De een schult moet d'ander borgen,
Jk verwagt u Min en Trouw,
Ja wel aan u Konsten,
Minnaar die worden geprobeert,
Gy geniet myn Gonsten,
Maar zo gy mankeert,
Dat gy onreine Min
in u Hert wilt dragen,
Om aan my te vragen,
Het geen daar gy my om bemind,
Jk en ben myn dagen
nooit op u gezint.
Nu ik maar kan Troost genieten,
Js myn Pyn en Smert gedaan;
Cupido wilt u Pylen schieten,
Ziet haar Stuersheid is vergaan:
Een getrouwen Minnaar,
Die wind het Hert van zyn Vrindin,
Gy zyt den Verwinnaar,
Van myn Hert en Min;
Jk ontsluit myn Deur,
ziet ik laat u binnen,
Laat ons dan beginnen,
Tegen den aangename Tyd,
Loont u Konst uit Minnen,
Maar in Eerbaarheid.
d' Eerbaarheid was mynen Vader
En myn Moeder was de Deugd;
Liefste brengt u Mondje nader,
Lipjes Rood is Minnaars vreugd;
Wel betoont u Lusten,
Jongman het is nog in den Nagt,
Of gy nu al Kusten,
Ziet de Min haar kragt;
Geenen Held zo kloek
kan haar wederhouden,
Die het Vier eerst brouden,
Heeft men tot Asze zien
| |
[pagina 92]
| |
vergaan,
Die dit leerd onthouden,
Die is wel beraan.
t'Za Minnaar gy moet vertrekken,
Want Aurora die komt aan;
Phebus wil haart Ligt ontdekken,
'k Heb myn Min u doen verstaan:
Ach! myn zoete Liefje,
Wy zullen dan vereenigt zyn,
Ja myn Honing-diefje,
Alle Smert en Pyn,
Gy zult als een Bytje
ook den Honing zuigen
En ik zal my buigen:
ô! Schoone Vrouw al van het Land,
Den Hemel zal 't getuigen,
Lief gunt my de Hand.
|
|