De groote nieuwe Hollandsche boots-gezel, ofte Bataviers helden-stuk, zynde een groot deel vermeerderd en dat met de vermakelykste melodye en min-gezangen
(na 1750)–Anoniem Groote nieuwe Hollandsche boots-gezel– Auteursrechtvrij
[pagina 58]
| |
Stem: Van Mieke stout.Vrouw Venus ach!
Weg Hoertjes met u zwieren,
Gy zult my niet meer pieren,
Jk haat u gejag
En ik moet na de Vaart,
Myn Poejer is verhaart,
Gepepert na Oost-Jnje,
Js 't niet wel geklaart.
Vervloekt Hoerendom,
Wat heb ik ondernomen,
Om by u te komen:
Ach! ik jonge Blom,
Wat heb ik meenig Nagt,
Met Hoeren door gebragt,
Dat myn helaas doed zugten,
Adieu goeden Nagt.
Jk was haar Vrind,
Zo lang ik op kon Boeijen,
Nu gaan zy my verfoeijen,
Als ik heb geen Splint:
Nu is 't jou Kaale Guit,
Gy hebt niet eenen Duit:
Wilt gy by ons Verkeeren,
Zo snuift 'er op uit.
Dan zal men weer
Jou weeten aan te halen,
Zo lang gy kunt Betalen,
Dienen als een Heer
En Schenken jou haar Lyf,
Dan tot ons Tydverdryf,
zo lang het nobel Poejer,
Jn zyn Stand maar blyf.
De Hoeren snood,
Al die daar by Verkeeren,
Raken van Geld en Kleeren
En alles ontbloot,
En tot een slegte Staat,
Dat men zyn droeve Daad,
Veeltyds komt te Betreuren,
Als het is te laat.
Zy zullen myn
na dees tyd niet meer Loeren,
Weg Vervloekte Hoeren,
Met u valsze schyn,
Want door u Genugt.
Raakt meenig in Ontugt,
Of in 't bedroefde Rasp Huis,
daar men zit en Zugt.
Daar men ô Kruis!
Wat Lyden en wat Plagen,
| |
[pagina 59]
| |
zo Bloedig moet staan Zagen,
Jn 't bedroeft Rasp Huis,
Zomtyds Water en Brood
En dat waar nog geen Nood,
Maar 't Lyf dikmaals vol Mieren,
dat doed uw de Dood.
Oorlof hoort aan,
Wagt u voor zulke Vliegen,
Laat u zo niet Bedriegen,
Als ik heb gedaan,
Spiegelt u aan myn,
't En kan niet anders zyn,
Wilt de Hoeren schouwen;
zy zyn als Venyn.
|
|