De groote nieuwe Hollandsche boots-gezel, ofte Bataviers helden-stuk, zynde een groot deel vermeerderd en dat met de vermakelykste melodye en min-gezangen
(na 1750)–Anoniem Groote nieuwe Hollandsche boots-gezel– AuteursrechtvrijStem: Van de Plantagie.Op een Tyd niet lang geleen,
Ging ik 's Avonds om een Trantje,
een mooy Meisje kwam aan
| |
[pagina 46]
| |
Treen,
Sprak my aan met deze Reen;
Hoor een reisje Maatje hoe,
Waar wilje zo laat na toe;
Zoekje niet een goed Portuurtje?
Komt by Lysje in het Schuurtje,
Daar Verkoopt men Bier en Wyn,
Laat ons daar eens Vroolyk zyn.
Jk ben door Nieuwsgierigheid,
Met dit Meisje heen gaan Stappen;
't Heeft my na haar Huis geleid,
Daar dees zoete lieve Meid,
Dadelyk eisten Brandewyn,
Die moest wel Gezuikerd zyn,
Wyn Bruiletje liet zy Kooken;
Jk ging een Pypje zitten Rooken,
'k Eisten Rotterdammer Bier,
'k Zong een Deuntje na de Zwier.
Zy sprong myn straks op myn Schoot,
Hondje zei zy laat ons Buizen,
't Js hier plat gy hebt geen nood,
Zoenden myn schier half Dood.
't Was 'er Vet Pot en de Nagt,
Wierd met Vreugde door gebragt,
's Morgens als 't begon te Dagen,
Hoorde men dit Meisje klagen,
dat haar Hoofje deed zo zeer
En wy leiden ons wat neer.
Op een Beddetje van Kaf,
Daar wy in Vrouw Venus Akker,
Ons zodanig Ploegden af,
dat ik my tot Rust begaf,
Maar toen ik schoot uit myn Slaap,
Was ik kwyt den heelen Aap,
Al myn Geldje was Gestoolen,
Jk vervloekte Venus Schoolen
En ik stond Bedroeft en zag,
't Was voor myn een hart Gelag.
Al myn Vreugde nam een end,
Daar kwam 'er een van de Trappen,
't Scheen een Wreker van een Vent,
Zei Dat jou de Drommel schent?
Kom boey op, ik ben de Weerd,
't Geld dat gy hier hebt Verteerd,
Dertig Gulden moetje Tellen,
Of ik Zweer dat wy jou zellen,
Kloppen dat gy Slapjes word,
Kom brengt op en dat in 't kort.
Geld en had ik niet, ô! Schand,
Zy trokken myn uit myn Kleeren,
En de Kop-Ring van myn Hand,
Moest daar nog blyven te Pand,
Zy stieten my
| |
[pagina 47]
| |
de Deure uit,
Half Naakt als een Schavuit,
En begonnen my te kloppen,
En met Voeten digt te Schoppen,
Dat ik hadde Slagen zat,
Met een Voet onder myn Gat.
Oorlof Jonkmans voor het lest,
Laat jou dog zo niet Bedotten,
Schoud de Hoeren als de Pest,
Dat raade ik u maar voor 't best,
't Js haar anders niet te doen,
Als maar om jou nobele Poen,
Zo lang als jou lieve Splint,
duurt, Zo zyt gy het Hoertjes Vrind,
Maar als de Buidel is plat,
Slaan zy jou tegen haar Gat.
|
|