De groote nieuwe Hollandsche boots-gezel, ofte Bataviers helden-stuk, zynde een groot deel vermeerderd en dat met de vermakelykste melodye en min-gezangen
(na 1750)–Anoniem Groote nieuwe Hollandsche boots-gezel– AuteursrechtvrijOp een aangename Vois.Onlangs ging ik om wat Baarsjes,
By een Dorp niet ver van Stee,
'k Maakte Hengel, Zim, en Laarsjes,
Kanis, Wormschoentje ree
En ging styfjes heenen stappen,
Jn den vroegen Morgen-stond,
Om de Visjes te betrappen,
Maar ik niemand op en vond.
'k Huurden van een Boere Besje,
Een klein Schuitje, 'k Kogt wat Bier,
Met een Kooltje in een Tesje,
Om gestaag te houden Vier,
Hier mee voer ik door een Slootje,
Tot een hol gebaggert Nat,
'k Peilden strakjes met een Lootje,
Of de Dobber diepte had.
'k Streek myn Pen, 'k Besloeg myn Haakje,
'k Kreeg een Hoekje, maar 't was mis,
'k Zei het diefje, 'k wed ik raakje,
Zo myn Worm taaitjes
| |
[pagina 43]
| |
is;
Hy daar is het, dat 's een Quantje,
Dat is een Baarsje als een Ping,
't Moet al evenwel in 't Mantje,
Of ik nog wat grooter ving.
't Was gedaan geen Visje hapte,
'k Roeide na een ander kant;
Daar een Meisje Turf Trapte,
Op het uitgetrokke Land;
'k Stond en keek staag na haar Treetjes,
dat ik 't Viszen schier vergat,
hoe zy Douwden met haar Leedjes,
Hoe zy Draaiden met haar Gat.
'k Sprak Wel Troosje, hoe dus drukjes,
Heer wat doeje arrebeid,
Om de kluitjes, Flodderstukjes,
Rust een lutje zoete Meid,
Lust je niet een reis te Drinken,
'k Heb nog Biertje in myn Kruik,
Lang jou Potje, 'k zal wat Schinken,
Nou, ei! lapt het in jou Buik.
't Meisje dat liet haar gezeggen,
Jk ging by haar Zitten neer,
'k Liet myn Hengel-Tuigje leggen,
'k Dogt niet eens om 't Viszen meer,
Doe geraakten wy aan 't Mallen,
Na het Drinken heel en half,
'k Kittelde haar Mamme Ballen,
Datze huilden als een Kalf.
Na dit koddig Ginnegappen,
Zei zy, och! gy doed my zeer,
'k Moet myn stukjes af gaan Trappen,
Keerd gy aan u Viszen weer,
Maar zo haast ik maar als vooren,
Teeg na groene Kruike Blaan,
Was myn Wormstof heel verlooren
En ik bleef verlegen staan.
'k Vraagden 't Sloofje naar het Slofje,
Zei ten was 'er niet gestort:
'k Zei Nou kom zoekt mee een lutje,
'k Loof gy heb het in je Schort,
Wel bevoel me zei zy strakjes,
'k Heb het zeker niet gezien:
Jk doorschoot 'er Boere Pakje,
Daar ik 't vond by bey 'er Knien.
|
|