| |
| |
| |
| |
Uitlegginge van de Konstige Glaazen in de Wydvermaarde Jans Kerk, tot Gouda.
Stem: Eilaas myn Zugjes zyn om niet.
Komt gy Liefhebbers van Tergouw
En wilt eens hooren tot uw Lof en Eeren,
'k Wilze door 't gantsche Land vermeeren,
Want uw 's gelyk vind men in geen Landsdouw,
Van Kerk of van Glazen fyn,
Ja die zo kostelyk Geschildert zyn,
Van Wapens en veelderley Figuuren
Dit Glas is gegeven door de Ed. Mog. Heeren Staaten van Zuid-Holland, in het Jaar 1596.
Voor eerst spreek ik van 't eerste Glas,
| |
| |
ons verbeeld word een fraaije Wagen,
Daar men een Schoone Vrouw op zagen,
Waar onder dat de Tierannie was:
De Vrouwen die voor de Wagen staan,
Betekenen vyf wond're dingen aan;
Voor eerst de Liefde en Eendragtigheden,
Dit Glas door de Burgermeesters in Haarlem 1597.
Nu spreek ik van het tweede Glas,
Dat ons voorzeker nog eens doed gedenken,
Den Kyser die doe kwam te schenken,
De Sterren in 't Haarlemze Wapen ras:
Den Ridder die gaf ook het Kruis,
Daar by de schoone Damiaten,
Dit Glas door de Burgermeesters in Dordrecht 1597.
Jk schryf nu van het derde Glas,
Waar in dat Dort ook wel mag zyn geprezen,
Dat zy niet eens heeft willen wezen
Aan geen Koning of Hartog wie het was,
Waar op zy haaren roem ook draagd,
Datze nog is een zuivere Dortsze Maagd
En zit in den Hollantszen Thuin geprezen,
Dit Glas is gegeven door den dappere Willem, Rooms Koning, 18. Grave van Holland, 1564.
Jk spreek nu van het vierde Glas,
Daar gy u zinnen eens op wilt gaan zetten
En wil doorzien en ook op letten,
Wat voor een Wapen dat het schoonste was:
Den Arent die staat in den Thuin,
De andere die ook schoon Geschildert zyn
En dat heeft den agttiende Graaf gegeven,
Doen men heeft geschreven
Dit Glas door de Ed. Gabriële, Abdisse te Rhynsburg. 1561.
Nu spreek ik van het vyfde Glas,
| |
| |
ziet nu Salomon verheven,
Met zyn Geleerde daar beneven,
De Koninginne Scheba daar ook was,
Die komt bezien zyn Heerlykheid,
Waar van haar dikmaals veel was af gezeid
En ook om zyn Wysheyt eens te beproeven,
Dit Glas door de Ed. Prince, Johan van Aarschot.
Nu spreek ik van het zesde Glas,
Daar schoone stukken worden in bevonden,
Die Holophernus heeft verslonden,
Als hy voor de Stad Bethulia was,
Judith de kloekmoedige Vrouw,
Die hem het Hoofd af sloeg met eene houw
En heeft het in een Linne Zak gesteeken,
Dit Glas door den Koning van Spanjen, Philippus de tweede. 1557.
't Zevende Glas dat is zeer schoon,
Waar in dat Salomon hier word verheven,
Den Koning die heeft dit zelfs gegeven
En word aanschouwt met Scepter ende Kroon,
Zyn Wapens leggen aan een zey,
Onder het leste Avondmaal daar by,
Van Christus ende ook al zyn Gezanten,
Dit Glas door den Prince, Hartog Ericus van Brunswyk. 1516.
Aenschout het agtste Glas daar by,
Den Koning Hellodorus verheven,
Die Simon deed de Schatten geven,
Die hy beminden in den Tempel bly
En wierd van de Dienaars gestraft,
Na het bevel dat haar den Koning gaf,
Dat hy op deze Daad daar wierd gevonden,
Dit glas door Dirk Cornelisz. van Oudewater. 1562
't Negende Glas word ons vermeld,
Dat Zacharias Vrouwe zoude Baren,
Het geen Johannes ging verklaren,
| |
| |
Om dat zyn Vrouw Onvrugtbaar was,
Gelyk gy zien kond in 't Geschildert Glas,
Daar ook de Kinders werden op gevonden,
Dit Glas Vernieuwt door de Kerk-Meesters.1655.
Het tiende Glas hier ook aanschouwt,
Daar zult gy vinden den Engel verheven,
Die de boodschap heeft komen geven,
Aan de Maget Maria wel onthouwt,
Dat zy Jesus zoude ontfaan,
Al door den Heiligen Geest wilt het verstaan
En dat zy Baren zou den waren Koning,
Dit Glas van Herman Letmarius, eerste Professor van de Sorbonize Faculteit, tot Utrecht. 1501.
't Ellefde Glas ook mee beziet,
Daar word ook klaarelyk op gevonden,
Dat Zacharias word ontbonden
Syn Tong tot Spraak, gelyk doen is geschiet,
Dat hy weer klaarlyk Spreken kan,
Waar af de Schrift ons geeft getuigen van,
By Lucas een daar staat het klaar te Lezen,
Dit Glas door het Collegie der Canonieken van St. Salvator, tot Utrecht. 1654.
't Twaalfde Glas dat word verbreid,
Door gants Europa word het wel geprezen,
Js ook in de Schriftuer bewezen,
Dat staat en is by Lucas twee gezeid,
Van de Geboorte Christi goed,
Gelyk gy daar zult vinden met 'er spoet,
Maria in een arme Stal ootmoedig,
't Dertiende Glas ook wel beziet,
Daar zult gy vinden Christi met veel eeren,
By Pharizeen en Schrift-Geleerden,
Daar gy hem midden onder Leeren ziet;
Doen was hy twaalf Jaren Oud,
Och! Christe Menschen dit dog wel onthoud,
| |
| |
die ging hem met Maria zoeken,
Dit Glas van den Bisschop Ludich, Abt van Bergen.
't Veertiende Glas met veel Schoonheid,
Daar ziet men David met zyn heel Armaden,
Die doen bedreef veel vroome Daden
En heeft met vlyt tegen zyn Volk gezeid,
Dat tien Man zoude gaan valjant,
Om Brood aan Nabals Huis in abondant,
Ook siet gy daar Johannes heel verheven,
Dit Glas door den Abt van Egmont.
't Vyftiende Glas ook wel doorziet,
Daar zult gy vinden Christus heel ootmoedig,
Dewelke door Johannes spoedig,
Den Water-Doop ontfing zonder verdriet;
Den Heiligen Geest die daalden neer,
Beneden en besproeiden zo den Heer,
Daar op zo is 'er nog een Stem gekomen,
Dit Glas door C. Myrop, tot Utregt.
't Zestiende Glas dat is valjant,
Daar ziet gy ook Johannes heel verheven,
Die God daar heeft de magt gegeven,
Te Doopen gaan al door het gantsche Land,
Ook Christus die daar heeft geleert
En zyn Discipelen zo geexerceert,
Om dat de Menschen haar zouden Bekeeren,
Dit Glas gegeven door Wouter van Bylaar, Baljuw van Utregt.
't Zeventiende Glas ook aanschouwt,
Daar zult gy Herodes den Koning vinden,
Die Johannes zogt te verslinden,
Om dat hy hem bestrafte in zyn Fout,
Dat hy zyn Broeders Wyf bezat,
Want hy verloor daar door des Hemels schat,
Doordien dat hy in Overspel ging leven,
| |
| |
't Agttiende Glas ook wel op let,
Daar zult gy vinden Christus onzen Heere,
Om zyn Discipels daar te leeren,
Christus heeft hem in 't midden neer gezet
Johannes die sprak onder al,
Of hy Messias was die komen zal,
Want door zyn Kragt doed hy den Doove hooren,
Dit Glas door Hendrik van Swol, tot Haarlem.1570.
Johannes word hier op Onthoofd,
Voor loon van Danszen dat zy was geprezen,
Waar door Johannes word verwezen
En Herodes van zyn verstand berooft,
Daar zyn Geboorte werd besproeid
Ende begoten van onnozel Bloed,
Van 't Hooft dat op den Tafel is gekomen,
Deze twee Glazen van D. Cornelisz. Rentmeester over 't Quartier van Gouda en de andere Burgermeester J. Havermans.
Deze twee Glazen melden mee,
Van 't geene Christus voor ons heeft geleden
En aan zyn Vader heeft Gebeden,
Om de Bekeering, voor de Menschen ree,
Ook ziet men hem Verryzen schoon,
Zyn Hemelvaring duidelyk ten toon,
Schoone Figuren kunt gy daar aanschouwen,
Dit Glas van den Ed. Heere Wilhelmus, Prince van Orange.
Het Glas van twee-en-twintig schoon,
Daar is den Tempel magnifiek verheven
En Christus die heeft ook verdreven,
De Koopers en Verkoopers daar ten toon:
Gy ziet daar by ook heel vailjant,
Zo meenig Wapen daar aan alle kant,
Van Heeren Burgermeesters hoog geprezen
Schoon Geschildert klaar.
| |
| |
Dit Glas van Mevrouwe van Oostenryk, Hartoginne van Parma. 1564
Het Glas van drie-en-twintig schoon,
Daar ziet gy ook de Offerhande mede,
Van den Propheet Elias bede,
Daar ziet men daalen van des Hemels Throon,
En word verteert hier door het Vier,
Ook ziet men daar ook Christus onzen Heer,
Die ook de voeten van zyn Dienaars wasten,
Dit Glas door de Ed. Prince Philippus, Grave van Zout.
Het Glas van vier-en-twintig ziet,
Daar zult gy Philippus d' Apostel vinden,
Die zogt den Duivel te verslinden,
Van den Dienaar alzo zonder verdriet,
Door Doopen dat hy heeft gedaan,
Alhier aan dezen Joodsche Moriaan,
Die hy tot het Christen Geloof Bekeerden
Dit Glas van de Heeren Burgermeesters der Stad Delft. 1603.
Dit Glas van vyf-en-twintig schoon,
Daar ziet gy Leiden in een groot bezwaaren,
In wat een droeve Nood zy waaren,
Wanneer dat voor haar Duc d'Alba lag ten hoon,
Gy ziet ook hoe zy word Ontzet,
Als gy daar alles wel ter deeg op let:
Ook ziet gy onder Delft heel geprezen,
't Zes-en-twintigste Glas aanschouwd,
Daar zult gy zien Samaria verheven,
Waar van de Vyand is verdreven
En was de Koning B[en]habab benout,
Na de Verwoesting van Trojaan
En voor 't Gebouw van Romen wilt verstaan,
Zo word verg'leken by 't Ontzet van Leiden,
| |
| |
Dit Glas door de Burgermeesters te Amsterdam.
't Zeven-en-twintigste Glas beziet,
De Pharizeen komt Bidden in den Tempel,
Den Tollenaar blyft op den Drempel
Klopt voor zyn Borst en sprak tot God met vliet,
Door dees Gelykenis voorwaar,
Zo komt ons Christi leeren allegaar,
Hoe dat wy Menschen waarlyk moeten keeren,
Het glas van agt-en-twintig wel,
Daar zult gy vinden Christus met veel reden,
De Joden die komen hier treden,
Daar by een Vrouw gevat in Overspel:
Christus die spreekt met volle magt,
Wie van u lieden heeft die Vrouw gebragt;
Wie is 'er van u lieden zonder Zonden,
Dit Glas is van de Ed. Heeren Staaten van Noord-Holland.
Het Glas dat by den Tooren staat,
Daar zult gy den Propheet David in vinde,
Die eens een schoone Vrouw beminde,
Daarom de Propheet Natan by hem gaat,
Bestraft hem in zyn eigen Woord,
Om dat hy 't Vonnis strykt zo het behoord:
Den Propheet Natan die heeft doen gesproken,
't Vonnis niet gesproken,
Dit Glas gegeven door 't Gild van de Vis-Koopers.
't Dertigste Glas wilt het verstaan,
Daar werd Jonas den Propheet gevonden,
Die in een Walvis ging te gronden,
Hy zou na de Stad Ninivee toe gaan:
Drie dagen heeft hem Godes hant
bewaard, Doen spoog de Vis hem weer te Land,
Drie dagen heeft Christus het Menschelyk Leven,
Dit Glas is gegeven door 't Gilde van de Been-Hakkers.
't Een-en-dertigste Glas aanziet,
| |
| |
pheet Beliam heeft gaan zoeken,
Om 't Volk Jsrael te vervloeken,
Voor 't Heidens Volk 't geen hem baart verdriet:
Den Engel Gods kwam voor hem staan,
Den Ezel week en Beliam ging aan:
Doen sprak het Dier, Wat slaat gy? Wilt aanschouwen,
Curieuze Geesten wie gy zyt
En komt het Lant en Steeden maar aanschouwen,
De Kerken en veel schoon Gebouwen,
Wilt het doorzien met alle neerstigheid,
En komt ook in de Stad Tergouw,
Daar zult gy vinden in dat schoon Gebouw,
Die waardigh zyn te noemen,
|
|