| |
| |
| |
Mug Michiel
Door Henriëtte van Eyk
****
Michiel woont met zijn vader Simeon Mug, zijn moeder Margriet Mug en zijn zusjes Anietje en Anetje tussen twee uitstekende richels van de grote gebeeldhouwde kast in de kamer van een oude mevrouw. Vader Simeon, die dirigent is van de muggenzangvereniging ‘Gonskunst’, heeft besloten ook de winter met zijn gezin op aarde door te brengen. ‘Als je maar weet, dat we hier niet gaan lanterfanter en de hele winter,’ heeft moeder Margriet gezegd. ‘ Er komt een juffrouw om jullie les te geven in beleefdheid en Frans.’
****
De volgende dag, 's morgens om acht uur, werd er gebeld aan de deur van het muggenhuis. Op de stoep stond een klein, donzig-bruin diertje met 'n groot, uitpuilend valies. Het trappelde ongeduldig met z'n twee vuurrode, hooggehakte pantoffeltjes. Over keurig opgevouwen vleugels droeg het een kleine, geelgroen geruite pelerine, en als die even opwoei, zag je
| |
| |
een eenvoudig, glad jurkje van donkergrijs fluweel.
't Dier had een strak, witgepoederd gezicht, en 't droeg een pieterig klein, scheef hoedje, dat versierd was met lintjes en bloemetjes en veertjes in alle kleuren van de regenboog.
Moeder Margriet, die juist in de huiskamer bezig was de ontbijtboel weg te ruimen, liep het gangetje in, en gluurde door de kier van de brievenbus naar buiten. ‘'t Is de dame-mot!’ riep ze. ‘Denk erom, kinderen, dat jullie je mooie pootje geeft, en met twee woorden antwoordt als die juffrouw jullie wat vraagt.’ Toen gooide ze meteen de deur wijd open, greep het valies en zei: ‘Welkom! Welkom! Heeft u een goede reis gehad? Geen last van kamferballetjes ondervonden? Het is anders tegenwoordig wat te zeggen, vindt u niet? De omstandigheden, waaronder de vliegende insekten leven worden met de dag moeilijker.’
De dame-mot knikte alleen maar even; ze wandelde op haar kletterende pantoffeltjes het gangetje door. Ze was blijkbaar een beest van weinig woorden. Ze ging helemaal niet in op de kamferballetjes en de moeilijke omstandigheden. Ze stapte zwijgend, langs moeder Margriet, de huiskamer binnen, gaf de drie muggenkinderen een beetje stijfjes een hand, maakte een soort buiging voor vader Simeon, hing haar pelerine en het wonderlijke hoedje in de muurkast, vouwde met een zacht, suizend geluidje haar vleugels uit, en ging op de schommelstoel voor het erkerraam zitten. ‘Over tien minuten begint de les,’ kondigde ze aan. ‘Ik ga maar,’ zei moeder Margriet. ‘Zullen jullie goed je best doen, liefjes?’ En toen stak ze een heel klein hoedenaaldje door haar witkanten mutsje, nam haar rieten mandje aan de arm, en vloog weg naar de mensenkeuken om lekkere dingen uit te zoeken voor het avondeten.
Vader Simeon, die 's morgens altijd rondliep in een lichtblauwe badjas, nam z'n viool onder z'n poot en zei, dat ie naar het zolderkamertje moest om te studeren. Hij was eigenlijk een beetje bang voor de dame-mot. Zo'n erg knap dier! Vader Simeon kon wel mooi zoemen, en viool spelen, en zangkoren dirigeren, maar van al die andere vakken, waarin de dame-mot les kwam geven, wist ie eigenlijk maar heel weinig af.
‘Tot straks, juffrouw,’ zei ie. ‘Ik hoop dat u een beetje geduld zult hebben met mijn kinderen. Ze moeten nog veel leren, nog heel erg veel....’ Toen trok ie de huiskamerdeur goed stevig achter zich dicht, en klom met een zucht van verlichting de trap op naar het zolderkamertje.
| |
| |
‘Over vijf minuten begint de les,’ zei de dame-mot.
Michiel, als oudere broer, nam Anietje en Anetje ieder bij een poot, en liep langzaam, heel langzaam en aarzelend naar het erkerraam, vaar de nieuwe juffrouw rechtop in de schommelstoel zat en een puntje sleep aan een groot, blauw potlood. ‘We beginnen met Frans. Gaan jullie maar netjes naast elkaar in de vensterbank zitten, en zeg me na:.La pipe de papa....’
‘La pipe de papa’, dreunden de muggetjes.
‘La tasse de maman.’
‘Le matelot et le soldat.’
Wat 't allemaal betekende wisten Michiel en z'n zusjes nog niet, maar dat zou later wel komen, mettertijd. Hoewel, Frans is een moeilijke taal voor muggenkinderen, die veel kleinere kopjes hebben om alles in te onthouden dan mensenkinderen. Maar als je lang genoeg volhoudt, gaat 't wel.
‘La souris est sous la table.’
‘Le jardin est plus grand que la cuisine.’
‘Le chapeau de ma tante est plus beau que le chapeau de maman.’
Het werd aldoor maar ingewikkelder. De muggen kregen het er warm van. Maar de dame-mot was erg tevreden. ‘En nu gaan we zelf andere zinnetjes bedenken,’ zei ze. ‘Bijvoorbeeld: Le chapeau de ma tante est plus grand que le chapeau de maman. Nu jij Michiel.’ ‘Le chapaeu de ma tante est plus grand que le jardin,’ zei Michiel na een hele tijd nadenken. ‘Uitstekend,’ knikte de juffrouw. ‘Nu Anietje.’
‘Le matelot est sous la table,’ zei Anietje, en Anetje wist 't òòk meteen, ze sprak zelfs voor haar beurt, zò bang was ze dat ze de mooie zin weer zou vergeten.
‘La souris est dans la pipe de papa.’
Toen was de Franse les afgelopen.
‘Nu gaan we rekenen,’ riep de dame-mot. Maar dat zou niet lang duren, want juist toen Michiel bezig was met de tafel van twee, begon er beneden in de mensenhuiskamer iets angstwekkends te gebeuren.
De grote deur, die de muggen vanuit hun erkerraam goed konden zien, werd wijd open gegooid, en de oude mevrouw in de japon met de tweehonderd gitten knoopjes stapte binnen.
Dat op zichzelf was natuurlijk niets bijzonders, de oude mevrouw stapte ieder ogenblik door die deur binnen. Maar achter haar aan kwam Marietje, het meisje, in een blauwlinnen schort, en achter Marietje liep de statige huisknecht Paulus Pilaar, die onder z'n arm een enorme, glinsterende stofzuiger droeg.
Laat ik jullie nu meteen even vertellen, dat een stofzuiger heel, hèèl gevaarlijk kan zijn voor muggen. Jaren geleden is zelfs eens een heel muggendorp door een stofzuiger verwoest. Dat zijn treurige dingen. Je dènkt er niet zo aan, en dat is maar goed ook. want stofzuigers moeten er nu eenmaal zijn omdat er stof is.
Toen dus de muggen de stofzuiger zagen binnenkomen, vergaten ze de hele tafel van twee en sprongen verschrikt op uit de vensterbank. ‘O, o, o!’ riepen ze met hoge angststemmetjes. ‘Wat zal er nu gebeuren!’ ‘Er zal niets bijzonders gebeuren,’ zei de dame-mot rustig. ‘Ze gaan de kamer schoonmaken. Hier op de kast zullen ze heus niet komen, dat is te hoog.’ Maar ze keek toch wel een beetje ongerust toen ze zag, dat Marietje een grote trap naar binnen zeulde. En ze herinnerde zich, dat de oude mevrouw de vorige dag gezegd had, dat ze van plan was de mug Simeon met z'n hele gezin te verdrijven.
De mot zèì het niet, maar ze dacht: ‘Ach m'n lieve tijd, dat zou dit keer wel eens een heel gevaarlijke schoonmaak kunnen worden.’
Ze legde de rekenboekjes op een stapeltje en zuchtte. Wat kan een mager, grijsbruin motje uitrichten tegen een mens? Wat kunnen een paar zielige muggen doen om zich te verdedigen?
Ja, dat is natuurlijk een moeilijke kwestie. Maar èèn ding is er en dat moet je niet vergeten, muggen en motjes en al die andere peuterige diertjes kunnen zich hèèl stil houden. Ze kunnen als bijna onzichtbare stipjes doodstil zitten wachten
| |
| |
tot hùn tijd komt. Wie zal een nietig
stofje willen doodslaan? Wie zal te velde trekken tegen een vaag, grijs veegje tegen het witte plafond? Toch immers niemand. En het klinkt misschien gek, maar de grote macht van de muggen zit hem juist dààrin: dat ze zo klein zijn, zo heel erg, zo erbarmelijk klein.
De dame-mot wist al die dingen heel goed. Een mot heeft een betrekkelijk rustig leven en kan veel nadenken. ‘Zo erg als 't lijkt, is het meestal niet,’ zei ze altijd. Maar met dat al wist ze òòk, dat het lang niet makkelijk kan zijn om als heel klein dier te leven tussen heel grote mensen. Ze stond op uit de schommelstoel, en ging met de muggenkinderen voor het erkerraam staan. ‘Wie niet sterk is, moet slim zijn,’ zei ze. ‘Wij kunnen deze oorlog alleen maar winnen door hem niet te voeren. We blijven stilletjes binnenshuis en wachten af. Dat is ònze manier van vechten.’
Michiel, die met z'n neus platgedrukt tegen het raam naar beneden stond te kijken, keerde zich ineens verbaasd om. Hij had massa's verhalen gelezen van grote helden, die met blikkerende sabels zo maar het gevaar tegemoet galopperen op hun met rode pluimen versierde paarden. Hij kende hele geschiedenissen uit z'n kop van ridders, die erop uit trekken om op hun eentje te vechten tegen een overmacht van vijanden. Hij wist hoe moedig stierenvechters konden zijn, en leeuwenjagers, en mensen, die prijzen winnen omdat ze met hun auto harder rijden dan al de anderen. En hij had 't in z'n hart eigenlijk altijd een beetje verdrietig gevonden, dat er geen verhalen waren van dappere muggen, en hij wist ook niet dat al die mensenheldhaftigheid in de meeste gevallen niets anders was dan malle branie....
‘Ja, ja,’ zei de dame-mot toen ze zag hoe verbaasd Michiel was, ‘een mug is als regel veel verstandiger dan een mens.’ En toen Michiel toch wilde weten wat een mòedige mug zou doen, zei ze, dat een moedige mug nog niet altijd een dòmme mug behoefde te zijn. ‘Een moedige mug wàcht met steken, maar àls ie steekt, steekt ie raak.’
Michiel was natuurlijk van plan een moedige mug te zijn, maar echt goed gestòken had ie feitelijk nog nooit, en daarom vond ie het een veilig gevoel, dat de dame-mot zei, dat ie daar nog even mee wachten kon. Hij ging weer stilletjes tussen z'n zusjes in voor het raam staan.
De mot was achter de muggetjes op een voetbankje geklommen om over de koppen heen òòk in de mensenhuiskamer te kunnen kijken.
Daar waren de ramen opengegooid. De houten trap, die zeker wel tien treetjes had, werd krakend uitgezet. De dame-mot zag een plumeau en een heel stapeltje stofdoeken, ze zag de verroeste insektenspuit, die gevuld was met de, voor insekten gevaarlijke vloeistof van professor Wegmug, ze zag hoe Paulus Pilaar z'n mouwen opstroopte, en ze hoorde met een schrik-bibbertje hoe plotseling het dreigend geloei van de stofzuiger de hele kamer vulde.
De oude mevrouw had een grijswollen jasje aangetrokken voor de tocht. ‘De
| |
| |
muggen moeten weg,’ zei ze. ‘Ik wil hier geen muggen hebben in de winter. Ik hoor almaar hun vervelende dreinstemmen in de verte. Maar waar dat nare geluid preciès vandaan komt, kan ik niet zeggen.’ Ze stond op van haar stoel en keek zo verschrikkelijk boos, dat iedereen in de kamer er akelig van werd. Marietje en Paulus Pilaar hadden eigenlijk nog nooit zo erg op muggen gelet, maar nu gingen ze ze ineens, net als de oude mevrouw zelf, beschouwen als gevaarlijke monsters. Het was of ze op de tijgerjacht waren in plaats van op de muggenjacht. Marietje stroopte haar blauwlinnen mouwen op tot boven haar elleboog, bond een roodgeruite doek om haar haar, sleurde de trap naar de schoorsteen, en begon met woedende halen de bovenkant van de grote spiegel schoon te maken. Paulus Pilaar repte zich met de gonzende stofzuiger van de ene hoek naar de andere, hij raakte in de knoop met het elektrische snoer, en struikelde ieder ogenblik over kleedjes en voetkussens.
De oude mevrouw had zelf de insektenspuit gegrepen. ‘Weg met de muggen!’ riep ze. ‘Laat ze maar oppassen! We komen er aan!’ Marietje en Paulus Pilaar stofzuigerden, poetsten, veegden, raagden en klopten, dat het huis ervan dreunde. Ze werkten of er een marsliedje door hun hoofd dreunde. Hùp, twee drie vier! Hùp twee drie vier! De stofzuiger, de insektenspuit, de stofdoek kwamen dichterbij. Langzaam maar zeker naderden de mensen het muggenhuis....
Met doodsbleke koppen en bibberende pootjes stonden de muggenkinderen voor het erkerraam.
Opdwarrelend stof dreef als kruitdamp langs de kleine ramen. De stofzuiger maakte zò'n lawaai, dat je elkaar haast niet meer kon verstaan. Het geluid van de insektenspuit huilde met de kracht van een orkaan langs de muren. De zon scheen niet meer; somber schemerlicht viel langs de witkanten gordijntjes in de muggenhuiskamer.
De dame-mot was van haar voetbankje gestapt; ze had haar donzig-bruine vleugels wijd uitgeslagen, en was beschermend vòòr de drie muggenkinderen komen staan. Haar strak, wit gezicht stond vastberaden. ‘Jullie hoeven niet bang te zijn,’ zei ze.
Maar de muggenkinderen waren tòch bang. Anietje en Anetje snikten zachtjes in haar schortjes. ‘Moeder! Moeder!’ Maar moeder Margriet kon niet bij ze komen, die zat naast haar mandje met eten, potenwringend op het aanrecht in de mensenkeuken, waar ze niet uit durfde.
‘Het is niet flink om te huilen,’ zei de dame-mot. ‘Je kunt net zo goed nìèt huilen, Anietje en Anetje. Een mug in tranen! Jullie moest je schamen. Kop op!’ De zusjes gaven nog even een klein, zielig geluidje; toen werden ze stil. Ze stonden onbeweeglijk omdat ze bang waren, dat anders de tranen tòch weer uit hun ogen zouden gaan rollen. Alleen de twee sprietjes en het korte, stijve, rechtopstaande vlechtje boven op hun angstige kopje, trilde een beetje door de inspanning die het kostte om flink te zijn. Michiel trok een rode zakdoek te voorschijn uit de blouse van z'n matrozenpak, en snoot heel lang en hard z'n neus. Toen had ook hij afgedaan met z'n tranen. De dame-mot had gelijk, je kon net zo goed nìèt huilen.
Als de stofzuiger even zweeg, hoorde je boven in het zolderkamertje, de viool van vader Simeon, die zò verdiept was in z'n loopjes en trillertjes, dat ie niets merkte van het dreigend gevaar.
De muggetjes letten niet op de muziek, maar de dame-mot wèl. Een koelbloedig beest moest die vader Simeon zijn om zomaar net te doen of er geen gevaar bestònd. Het motje wist natuurlijk niet, dat vader Simeon helemaal niet koelbloedig was, maar alleen maar niets hoorde van al het lawaai omdat ie op dat ogenblik aan niets anders dacht dan aan het nieuwe wijsje in z'n kop.
‘Jullie Papa is een held,’zei ze eerbiedig, en hoe bang Michiel ook was, toch keek ie even verbaasd op en zei: ‘Dat wist ik niet. Hij studeert muziek....’ En toen sleurde Marietje de trap met daverend lawaai opzij van de kast, en klom lang- | |
| |
zaam de treetjes op. Haar hoofd met de roodgeruite doek verscheen boven de kastrand. Heb je je wel eens voorgesteld hoe ontzettend groot een mug ons hoofd moet vinden? Het hoofd van Marietje leek vanuit het erkerraam gezien op een enorme, dreigende, donkere bol. En of dat nog niet erg genoeg was, kwam er een vervaarlijke hand te voorschijn, een hand, die met een grote stofdoek erin heen en weer bewoog, aldoor rakelings langs de muren van het muggenhuis.
Marietje maakte de kast van boven goed schoon. Het was maar gelukkig, dat het muggenhuis tussen twee uitstekende richeltjes, en dus tamelijk veilig lag. Maar toch, ieder ogenblik kon de stofdoek het raken, en dan zou het in honderd stukken, beneden op het donkerrode tapijt aan gruizels vallen.... Michiel, Anietje en Anetje stonden in elkaar gedoken, met grote angstogen voor zich uit te staren. De wijd uitgeslagen vleugels van de dame-mot vóór ze, trilden. Het gevaar was nu wel hèèl dichtbij.
En vader Simeon merkte nòg maar altijd niets.
En moeder Margriet zat nòg maar altijd op het aanrecht in de mensenkeuken. En Marietje hìèld maar niet op met 't schoonmaken van die kast. Je hoorde allerlei onheilspellende geluiden, doffe slagen, gerommel en gerinkel. Een stuk schoorsteenpijp plofte naar beneden in de diepte van het mensenhuis. Een ruit viel aan scherven. De bloempotjes uit de vensterbanken lagen als een heel klein, fijngetrapt beschuitkruimeltje op het tapijt in de huiskamer van de oude mevrouw. Michiel was zò bang, dat ie begreep dat ie nu niet nòg banger kon worden. Dat was bijna een veilig gevoel. In ieder geval waren ze hier, vader Simeon meegerekend, met z'n vijven. En toen dacht ie ineens hoe vreselijk alles moest zijn voor z'n moeder, die daar in haar dooie eentje in de mensenkeuken zat.
‘Een moedige mug zou nu uitgaan om z'n moeder te redden,’ dacht Michiel bij zichzelf. ‘Een moedige mug zou stilletjes wegvliegen uit de achterdeur, dwars door de gevaarlijke mensenhuiskamer, de gang af, naar de keuken....’ Het was eigenlijk erg jammer, dat Michiel niet hardop zei wat ie dacht, want dan zou de dame-mot hem meteen verteld hebben, dat 't onverstandig was nu uit te gaan, dat moeder Margriet eigenlijk nog beter allèèn thuis kon komen, dan met een kleine muggenjongen achter zich aan. Maar Michiel zei niets. Heel stilletjes sloop ie, achter de rug van de dame-mot en z'n zusjes, op z'n blote muggenpoten naar de deur.
Niemand hoorde hoe ie 't gangetje door liep, niemand hoorde hoe het achterdeurtje, dat uitkwam op de bruinhouten heuvels van de gebeeldhouwde kastkuif, heel voorzichtig open en weer dicht ging. Geen schepsel zag hoe Michiel met z'n haren en kopsprietjes stijf rechtop van angst, over de engeltjes en druiventrossen van het lofwerk klauterde, en hoe hij, nog net op het nippertje Marietjes stofdoek ontwijkend, wegvloog, de gevaarlijke kamer in.
En bijna op hetzelfde ogenblik wreef Marietje het hele dak weg boven het zolderkamertje, waardoor vader Simeon eindelijk begreep, dat er iets ongewoons gebeurde en bleek van schrik, met z'n viool onder z'n poot, in zijn blauwe badjas, het zoldertrapje afkwam.
‘Wat is er? Wat gebeurt er?’
Anietje en Anetje konden alleen maar met haar pootjes zwaaien, zò waren ze geschrokken van de oorverdovende plof, waarmee het dak naar beneden was gekomen op de kastrichel. Oòk de dame-mot zei niets, die had haar vleugels opgevouwen en keek nu met een lang, wit gezicht, zoekend om zich heen. En vader Simeon, die nog steeds niet snapte waarvan ie zo geschrokken was, legde z'n viool op tafel en tuimelde neer in de makkelijke stoel naast het kacheltje, waar ie verwezen met de strijkstok tussen z'n twee kopsprieten zat te krabben. ‘Wàs er nu wat gebeurd, of was er niets gebeurd?’ Toen vond de dame-mot haar stem terug. ‘Een schoonmaakaanval,’ zei ze. ‘Het ergste is voorbij; Marietje begint nu met de zijkant van de kast. Maar er is iets anders....
‘O! O!’ riepen Anietje en Anetje nu plotseling. ‘Waar is onze broer?’ De dame-mot greep vader Simeon bij z'n blauwe badjas en schudde hem of hij
| |
| |
het helpen kon. ‘Meneer Mug!’ riep ze. ‘Meneer Simeon Mug, waar is uw zoon Michiel?’ Vader Simeon schudde aldoor maar van nee, wat betekende, dat ie het niet wist. En hoe zòu ie het ook weten!
Maar wie wist het dan? Ze begonnen allemaal te zoeken: in het gangetje, in de keuken, op het overgebleven stuk van de vliering.... Maar niets.
Marietje met haar stofdoek was nu uit het oog verdwenen, maar in de verte gierde en loeide nog steeds de stofzuiger. Ze gingen op de stoep staan.
Buiten, op straat, scheen de zon. De stralen vielen door de ramen naar binnen in de mensenhuiskamer en maakten de dansende stofjes geel en goud en regenboogachtig. Maar behalve de stofjes bewoog er niets door de lichte lucht, geen enkel vliegdiertje was te zien, hoe je ook keek en tuurde.
Anietje en Anetje begonnen zò hartverscheurend te snikken, dat de viool, binnen op tafel, meejammerde. ‘Michiel! Michiel!’ Maar niemand gaf antwoord.
In de zonnige kamer beneden waren alleen de mensen en de stofjes, en verder niets.
De kleine muggenjongen was spoorloos verdwenen.
Ja, 't was werkelijk een vreselijke toestand. Als je eens wist hoe gevaarlijk het is voor een kleine mug om uit te gaan gedurende een stofzuigeraanval. Michiel was wel een hèèl erg roekeloze jongen. De muggen en het motje op de stoep bleven zeker wel een vol kwartier staan roepen en uitkijken, toen gingen ze kopschuddend naar binnen.
‘We moeten wat dòèn.’ Vader Simeon begon met bevende poten z'n blauwe badjas te verwisselen voor een donker pak, en toen ie daarmee klaar was zei ie, dat ie onmiddellijk een uiltje zou nemen naar Groot Gonzië om koning Jengeljang raad te geven.
Nu moet ik je even gauw zeggen, dat een uiltje, zo'n dik, bruin, vlinderachtig
| |
| |
dier, dat op zomeravonden om de brandende lamp zwiert, door de muggen als taxi wordt gebruikt. De muggen reizen ‘per uiltje’. Als ze gauw ergens moeten zijn, springen ze op de rug van zo'n beest en geven het adres op: Naar huis. Of naar de kapper. Of naar Groot Gonzië. Wat je maar wilt. Een uiltje rekent een dubbeltje per rit, dus dat is niet eens zo hèèl erg duur. Ze hebben grote vleugels en vliegen tamelijk snel. Maar voor dit geval niet snel genoeg.
‘Nee nee,’ zei de dame-mot. ‘Zèlfs met een uiltje duurt het veel te lang eer we bij koning Jengeljang zijn. We kunnen ook niet telefoneren, want alle spinragtelefoondraden zijn weggeveegd. We moeten zèlf optreden. Vader Simeon, blijft u bij de meisjes. Ik ga Michiel zoeken.’ En voor iemand nog eigenlijk goed wist wat er gebeurde, had de kleine mot haar pelerientje omgeslagen, haar hoed en handschoenen gegrepen, en was ze, zo gauw als ze kon, half vliegend half lopend naar het keukentje gegaan, waar ze verdwenen was door het achterdeurtje, dat uitkwam op de bruinhouten heuvels van de kastkuif.
Vader Simeon en de muggenzusjes bleven kermend achter in het beschadigde muggenhuis, waar ze even later bezoek kregen van twee overwinterende vliegen, flinke, potige dieren, die hun diensten kwamen aanbieden om het dak te repareren. Maar ach, dat was eigenlijk allemaal van later zorg. ‘Ga jullie je pang maar,’ zei vader Simeon tegen de vliegen. ‘Het kan me allemaal niets schelen. M'n zoon is zoek....’ En toen moeder Margriet, verwaaid en moe, eindelijk thuiskwam van haar tocht, en het droeve nieuws hoorde, begon ze ook te kermen: ‘M'n zoon is zoek....’ en ze viel neer op haar stoel bij het kacheltje, en vader Simeon greep z'n viool en zei dat ie iets ontzettend sombers van Chopin voor haar zou spelen, wat ie deed.
Intussen was de dame-mot dwars door de mensenhuiskamer heen, naar de gele lampekap in het midden gevlogen. Boven op die lampekap ging ze zitten om het terrein te verkennen. Ze zag hoe de oude mevrouw bezig was met de Wegmugspuit alle hoekjes en gaatjes van de kamer te bewerken. De tweehonderd gitten knoopjes glansden overal als donkere meertjes op haar zwarte japon. De vloeistof van professor Wegmug dreef in wolken van heel kleine druppeltjes langs de meubels.
‘Daar moet ik voor oppassen,’ dacht de dame-mot. ‘Als ik in zo'n wolk terechtkom, ben ik geen cent meer waard.’
Toen keerde ze zich een beetje om, en zag hoe Marietje met een wasboendertje bezig was de mahoniehouten lijst van de grote spiegel boven de haard mooi glimmend te maken.
‘Daar moet ik òòk niet in de buurt komen,’ mompelde het motje. ‘Als die Marietje me ziet en met het boendertje naar me slaat....’ Toen keerde het kleine, bruine dier zich nòg een eindje om, en zag hoe Paulus Pilaar met z'n stofzuiger langzaam naderde van de kant van de deur.
Het was een erg grote stofzuiger; hij gonsde en dreunde en trilde. De gele lampekap met het motje trilde mee.
‘Dààr moet ik helemààl niets van hebben!’ Maar juist toen ze dat gezegd had, werd het witgepoederde gezicht van de dame-mot nòg witter dan het al was.
Boven het gedreun en gegons van de machine uit, had ze een stemmetje gehoord, een heel zacht, bekend stemmetje....
Michiel, die om hulp riep!
‘Het is hier zo donker, en ik kan er niet uit. Help!!!’
De dame-mot gaf een gilletje van schrik. Ze had het maar al te goed gehoord, het hulpgeroep kwam uit de grote, blauwe stofzuigerzak....
En nu zou je misschien denken, dat ze van ontzetting in tranen uitbarstte daar boven op de gele lampekap? Maar nee, hoor. Ze werd niet verdrietig, maar vreselijk dapper. Ze bedacht zich geen ogenblik en vloog zomaar regelrecht het gevaar tegemoet.
‘Een mot! Een mot!’ riep Marietje.
‘Een beest!’ gilde de oude mevrouw, zwaaiend met haar Wegmug-spuit.
| |
| |
‘Waar?’ Paulus Pilaar keek gejaagd in alle richtingen, maar hij zag het kleine, bruine diertje niet omdat het dezelfde kleur had als het behangselpapier.
‘Het is weg.’
Ze begonnen nu alle drie te zoeken en te zoeken en te zoeken. Maar zo'n motje is òòk niet van gisteren. Als je een motje bent, leer je al heel jong hoe je vluchten moet voor de mensen. De dame-mot schoot onder de tafel, en vandaar, heel voorzichtig kruipend over het rode tapijt, bereikte ze ongezien de zijkant van de stofzuigerzak.
‘Michiel!’ riep ze zachtjes. ‘Hoor je me?’
In de zak klonk gesmoord snikken. ‘O, o!’ kermde de arme mug. ‘Ik wil eruit.’ ‘Je had niet zo dom moeten zijn erin te komen,’ dacht de dame-mot, maar dat zèì ze niet. Ze zei: ‘Ik zal je redden. Tenminste als je ophoudt met huilen. Als ik nog èèn snik hoor, keer ik om en ga naar huis.’
Michiel werd ineens doodstil. En toen ging de mot verder. ‘Ga zo dicht mogelijk bij de zijkant van de zak zitten,’ zei ze. ‘En zodra je een lichtopeningetje ziet, en ik driemaal “Hoeplakeetje” heb gezegd, kom je naar buiten, en vliegt zonder praatjes recht achter me aan. Dit is een kwestie van leven en dood. Ik eis dus stipte gehoorzaamheid. Begrepen?’
‘Ja,’ zei een heel benepen stemmetje in de stofzuigerzak.
Toen begon de mot haar reddingswerk.
Ze beet en rukte en sjorde aan de zak, maar die was zò sterk. En ondertussen moest ze ieder ogenblik wegschuilen voor de mensen. En ze moest zich met al haar kracht vastklampen als de machine weer begon te zuigen en alles trilde en schudde en beefde. Een dichte wolk Wegmugvloeistof uit de insektenspuit maakte haar duizelig. Maar ze hield vol.
Marietje zàg haar, en trok een pantoffel uit, en mikte.... Maar razend snel dook de mot weg. Een minuut later echter was ze weer op haar post.
Volhouden!
Trillend van opwinding, met pijnlijke poten en bezeerde vleugeltjes, werkte de dame-mot aan de stofzuigerzak. Haar pelerientje hing aan flarden. Haar mooie hoedje met de veertjes en bloemetjes was afgevallen. Een vreselijke windhoos uit de stofzuigerslurf gierde haar kapsel uit elkaar; de kleine pennetjes en haarspeldjes vlogen als bijna onzichtbare stuifseltjes naar alle hoeken van de kamer.
Volhouden!
De dame-mot zag er nu eigenlijk helemaal niet meer uit als een dame. Ze zag er uit als een woedend beest, dat, gehavend en opgejaagd, tòch vasthoudt aan z'n doel.
De mot wilde en zòu de mug redden. Dat was flink van die mot, vind je niet? Iemand redden is feitelijk veel flinker dan wàt dan ook.
In elk geval, het kleine dier zette door. Ze beet en trok, en eindelijk, toen ze zag dat ze op die manier niet hard genoeg opschoot, begon ze te èten aan de grote, blauwe zak. Stel je voor! Jullie hebben al zo het land aan levertraan, en aan die heel gewone
| |
| |
verkoudheiddrankjes! Stel je voor
dat je stofzuigerzak moest eten! En dat deed die arme dame-mot toch maar. Het ding smaakte afschuwelijk, ze kon de stukjes haast niet doorslikken. Bijna, bijna.... Nog een paar hapjes....
Wèèr vliegt de pantoffel door de lucht. De insektenspuit giert, de wereld trilt en dreunt. Maar eindelijk, eindelijk is er een heel klein rond motgaatje in de zak.
Toen het zover was, stak de damemot meteen haar kop naar binnen. Ze zag niet veel. Een klein beetje donkerblauw licht schemerde hier en daar door de wanden. De binnenkant van de zak zag er uit als een grauwe spelonk. Grillig gevormde stofmassa's hingen van de zoldering omlaag, grijze vlaggen wapperden in de koude tocht, en op een heuveltje vlakbij bewoog iets, iets zielig-kleins: Michiel. De arme muggen jongen zag er meer uit als een stofpruikje dan als een mug. Toen ie wat zeggen wilde, begon ie vreselijk te niezen.
‘Stil, stil....,’ fluisterde de damemot verschrikt. ‘Ze mogen ons niet horen. Ben je klaar om te vertrekken?’ Michiel knikte met z'n zakdoek stijf tegen z'n neus gedrukt.
‘Wacht op het sein,’ zei de mot kort, en toen trok ze haar kop uit de zak en keek of het terrein veilig was.
Nou, echt wat je noemt veilig was het natuurlijk lang niet in de mensenhuiskamer. De oude mevrouw had door haar linkeroor Michiel horen niezen. Dat was het gekke, soms konden de muggen hele gesprekken voeren zonder dat ze er iets van merkte, en dan ineens weer hoorde ze de kleinste geluidjes.
‘Ja, ja,’ had ze gezegd, ‘er is er hier een vlakbij....’ en toen was ze met Marietje en Paulus Pilaar op onderzoek uitgegaan in de hoek bij de schoorsteen. Daar stonden ze nu met z'n drieën te overleggen wat er gedaan moest worden. Ze stonden met hun ruggen naar de stofzuigerzak, het ogenblik was dus betrekkelijk gunstig.
‘Hoeplakeetje!’ riep de dame-mot heel zachtjes, en toen nòg es; en toen ze voor de derde maal ‘Hoeplakeetje’ had gezegd kwam Michiel naar buiten.
Een seconde later had de mot het muggetjebij een poot gegrepen. ‘Gauw, gauw!’ In razende vaart, met een wijde boog over de drie mensen bij de schoorsteen, naar de grote kast. Hals over kop, half vallend, half vliegend langs de gebeeldhouwde engeltjes en druiventrossen, die de houten heuvels vormden waarover het pad voerde naar het kleine muggenhuis.
De achterdeur van het keukentje stond wijd open. Hijgend tuimelden de twee vluchtelingen naar binnen.
In het keukentje was niemand, dat kwam omdat in de huiskamer de hele muggenfamilie bij elkaar zat te luisteren naar vader Simeons bedroefde viool.
Michiel wilde er meteen op af stappen, maar nu het gevaar voorbij was, werd de dame-mot ineens weer de strenge juffrouw, die gekomen was om de kleine muggen Frans en rekenen en beleefdheid en manieren te leren.
| |
| |
‘Ho, ho,’ riep ze, ‘dat gaat zo maar niet. Je ziet er uit als een landloper.’ en toen moest Michiel eerst z'n jasje afschuieren, en z'n haar en kopsprietjes borstelen, en z'n poten wassen aan het fonteintje in de gang.
En tòèn pas stapte de dame-mot triomfantelijk met hem binnen.
Je kunt je natuurlijk wel voorstellen hoe ontzettend blij ze allemaal waren. Iedereen wilde Michiel omhelzen, en in plaats dat ie een standje kreeg omdat ie zo onverstandig was geweest, kreeg ie stukjes boterkoek en een muggenhalfcentje voor z'n spaarpot. Maar ja, hij had ook al zòveel angst uitgestaan. ‘Je bent toch eigenlijk een brutale aap van een jongen,’ lachte vader Simeon.
‘Ik moet er niet aan denken,’ zei moeder Margriet. ‘Hij had dood kunnen zijn.... Als de dame-mot er niet geweest was
Beneden, in de prachtig schoongemaakte mensenhuiskamer, zat de boze mevrouw voor het raam. De zon was weg. Het liep tegen de avond. Er siepelde motregen door de halfkale, gele bomen.
De oude dame tuurde met een vreselijk nijdig gezicht naar buiten, toen keerde ze zich om, en knikte naar de nikkelen theepot op het glimmend gepoetste buffet. ‘Ze zijn me ontsnapt,’ zei ze. ‘Maar ik krijg ze nog wel es....’
De tweehonderd gitten knoopjes glansden somber als inktmoppen. Het boze rimpelhoofd in de theepot knikte zwijgend terug.
Boven, in de keuken van de muggen, zette moeder Margriet verse koffie.
De twee vliegen waren klaar met het repareren van het dak, en kwamen brommend van voldoening naar beneden langs het zoldertrapje.
‘Ik nodig jullie voor vanmiddag op een feestmaal,’ zei vader Simeon. ‘Vandaag is iedereen welkom. M'n zoon is thuis!’ De geur van de koffie dreef door het hele huis. Anietje en Anetje hadden schone schortjes voorgedaan en kneedden het deeg voor de taart. De dame-mot was uitgegaan om gauw nieuwe bloemetjes te zoeken voor de bakken in de vensterbank.
Voor het erkerraam zat Michiel in z'n matrozenpakje, en hij zoemde zò hard en zò blij, dat koning Jengeljang het helemaal in Groot Gonzië hoorde.
‘Wat zegt ie toch allemaal?’ vroeg de koning aan z'n adjudant, een parelmoeren korenmug. En de adjudant luisterde even en zei: ‘Hij zoemt de tafel van twee, en allerlei Franse woordjes. Hij wil morgen z'n les goed kennen voor die nieuwe juffrouw....’ ‘Zo, zo,’ zei de koning tevreden, en toen keerde hij zich om en ging verder met regeren.
In het muggenhuis stond de taart in de oven, een heerlijke taart met heel kleine krenten en rozijntjes en stukjes kers.
Moeder Margriet dekte de tafel met een blauwgeblokt kleedje. De vliegen droegen de borden en schalen aan. En de viool speelde een feestmars.
* * *
|
|