Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot vakantieboek (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot vakantieboek
Afbeelding van Groot vakantieboekToon afbeelding van titelpagina van Groot vakantieboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.39 MB)

Scans (121.59 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Illustrator

Nans van Leeuwen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot vakantieboek

(1958)–Anoniem Groot vakantieboek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 262]
[p. 262]

Roger als detective
Een Ierse vertelling

In 't Noorden van Ierland woonde in overoude tijd een arme man, die Roger heette.

't Was hem erg tegengelopen in de wereld, en eindelijk was hij zelfs genoodzaakt, de enige koe, die hij bezat, te verkopen. Treurig gestemd begaf hij zich daartoe met het beest naar een naburige markt, 't Was een verre reis en de arme man was doodmoe, toen hij eindelijk de plaats van bestemming bereikt had.

't Liep Roger gelukkig nogal mee. 't Goed gevoede dier vond spoedig een liefhebber, die er een behoorlijke prijs voor gaf. Roger was er blij om en hij besloot eerst in een herberg wat rust te nemen en zich te verkwikken, om daarna met de welgevulde beurs naar huis te gaan.

Zo gezegd, zo gedaan.

De eerste herberg de beste stapte hij binnen en bestelde een stevige maaltijd. Weldra smulde hij naar hartelust. Had hij geweten, dat die herberg niet al te best bekend stond, hij zou zeker niet met zoveel smaak zijn eetlust bevredigd hebben, maar omdat hij 't niet wist, had hij er niet de minste last van.

Nu Roger eenmaal tot rust kwam, begon de vermoeidheid zich eerst terdege te doen gelden. Hij zat er zo heerlijk, dat hij er niet toe komen kon, spoedig op te

illustratie

stappen. Hij begon slaperig te worden en al gauw zakte zijn hoofd voorover op de borst. Hij sliep een half uur, een uur, twee uur, nog langer, tot hij eindelijk met schrik wakker werd. Hij wreef zijn ogen eens uit, zag om zich heen, en bemerkte, dat het al begon te schemeren. Dat was nu juist geen aangename gewaarwording voor hem, want nu had hij 't vooruitzicht, de gehele lange weg in 't donker te moeten gaan. Hij had daar, weliswaar, nog die gehele nacht kunnen blijven, maar dit zou slechts nieuwe uitgaven veroorzaken, wat met het
[pagina 263]
[p. 263]
oog op de nood van 't gezin

illustratie

niet verantwoord was. Ook zouden zijn vrouw en kinderen zeker verlangen naar zijn terugkomst en ongerust worden over zijn lang uitblijven.

Hij besloot dus dadelijk de herberg te verlaten en riep de waard om af te rekenen. Maar wat schrok hij, toen hij in zijn zak de portefeuille niet vond, die hij daar toch zorgvuldig ingestoken had. Ook het onderzoek in de andere zakken leverde niets op. De waard wachtte zwijgend de uitslag af van zijn zenuwachtig en gejaagd onderzoek.

Zijn kleine grijze ogen hadden daarbij iets vreemds in hun blik en een goed opmerker zou van tijd tot tijd een ietwat spottende trek om zijn lippen hebben zien spelen. Maar de gast merkte daar niets van.

Daartoe was hij veel te onrustig.

‘Zoekt u iets?’ vroeg de waard op onverschillige toon, alsof 't hem eigenlijk weinig aanging.

‘Mijn portefeuille! Ikhadhemnog toen ik hier kwam. Ik ben bestolen!’ stamelde de arme boer.

Meteen veranderde de herbergier van houding. Hij sloeg met de vuist op tafel, zodat alles erop rammelde en schreeuwde kwaad: ‘Je wilt toch niet zeggen, dat het hier gebeurd is! Mijn huis is een fatsoenlijke herberg, waar nooit iets onbehoorlijks voorvalt. Je zult zeker dronken geweest zijn en de portefeuille hebben verloren, voordat je hier kwam. Ja, ik denk, dat je helemaal geen geld hebt gehad en nu denkt op zo'n manier van me af te komen!’

[pagina 264]
[p. 264]

En weer sloeg hij met de vuist op de tafel.

De boer hield vol, dat hij 't geld in de herberg kwijt geraakt was, wat de boosheid van de herbergier maar vermeerderde. Hij slingerde een vloed van beschuldigingen naar de arme man, tot eindelijk van achter uit het vertrek een paar ongunstig uitziende mannen verschenen en Roger door het waardige drietal op onzachte wijze het huis uitgeworpen werd.

 

Daar stond hij nu. De avond was stikdonker en hij kende in de vreemde stad de weg niet zo nauwkeurig. Maar blijven staan ging ook niet en zo begon hij dan een paar straten af te lopen, om daarna tot de onaangename ontdekking te komen, dat hij verdwaald was.

Goede raad was duur of liever in 't geheel niet te krijgen.

Maar zie, daar ontdekte Roger aan 't einde van de stad een oude, vervallen leegstaande woning. Met weinig moeite raakte hij binnen en, blij, omdat hij in ieder geval toch die nacht een dak boven zijn hoofd zou hebben, legde hij zich in een hoek van het vertrek neer, waar hij eindelijk in slaap viel.

Opeens werd hij wakker door het geluid van stemmen in zijn nabijheid. Hij sloeg zijn ogen op en bemerkte drie mannen, die bij 't licht van een lantaarn bezig waren een gat in de grond te graven, waar ze vervolgens iets in verborgen. Toen dit gebeurd was, maakten ze het gat weer dicht en bedekten het zorgvuldig met de weggenomen vloertegels. Op geheimzinnige wijze verdwenen ze daarop, tot blijdschap van Roger, die onbekend met de bedoelingen van de bezoekers, voortdurend gevreesd had, dat ze hem zouden ontdekken.

De nacht ging verder ongestoord voorbij; hoewel Roger nog lang had liggen nadenken over 't vreemde geval, waardoor hij uit zijn slaap gewekt was.

De volgende morgen, toen hij op weg naar zijn woonplaats was, hoorde hij, dat in de afgelopen nacht ingebroken was in een linnenwinkel en dat de eigenaar een beloning van 30 Pond Sterling beloofde aan ieder, die inlichtingen over de daders kon verschaffen.

De ontmoeting in de lege woning was onze Roger nu ineens duidelijk en hij begreep, dat de dieven daar de goederen hadden verborgen met het doel deze zo spoedig mogelijk naar een veiliger bergplaats te brengen.

Onmiddellijk begaf hij zich naar de bestolen winkelier en deelde deze mede, dat hij hem de goederen zou weten terug te bezorgen en de dieven in handen van 't gerecht zou overleveren. Als voorwaarde stelde hij, dat zes stevige mannen tot zijn beschikking zouden worden gesteld, wat natuurlijk onmiddellijk werd toegestaan.

Bij 't invallen van de nacht verborgen Roger en de zes mannen zich in 't oude, lege huis. Wat Roger verwacht had gebeurde, weldra verscheen hetzelfde drietal van de vorige nacht, om nu de buit naar een betere schuilplaats te gaan overbrengen.

Maar zover kwam het natuurlijk niet. Voor 't zover was, hadden ze het drietal reeds in verzekerde bewaring gezet. Binnen de vier muren van hun gevangeniscel konden ze nu treuren over hun verloren vrijheid.

Alle gestolen goederen waren weldra in 't bezit van hun rechtmatige eigenaar, die met blijdschap de uitgeloofde beloning Roger ter hand stelde, blij, dat hij er nog zo goed afgekomen was.

Zo keerde onze vriend opgewekt naar zijn woning terug, met een beurs, nog gevulder dan die hem ontstolen was.

 

Maar: de geschiedenis had nog andere gevolgen. Roger had wel gezorgd, aan niemand te vertellen, hoe hij tot het opsporen der daders was gekomen en hoe een toevallige omstandigheid hem dit zo gemakkelijk had gemaakt. Nu schreef men het algemeen aan zijn schranderheid toe.

De faam van zijn knapheid in 't opsporen van misdadigers was weldra 't gehele land doorgedrongen. Zoals gewoonlijk bij zulke gelegenheden, overdreef de een

[pagina 265]
[p. 265]


illustratie

nog harder dan de ander, zodat Roger ten laatste voor een wonder van slimheid doorging. Een edelman uit een der graafschappen in de buurt had ook van de roem van Roger gehoord. Voor zo'n man, meende hij, had hij ook nog wat te doen. Immers herhaaldelijk werden er diefstallen in zijn huis gepleegd. Nu eens miste men dit, dan weer dat, en nooit gelukte het de dader te ontdekken. Ongetwijfeld zou een man van Rogers knapheid in staat zijn ook hier uitkomst te brengen. Daarom deed de edelman zijn best om Roger te vinden en ten laatste ontdekte hij dan ook de nederige woning van de held. Hij deelde hem de reden van zijn bezoek mede en beloofde hem een flinke beloning, als 't hem zou lukken de daders van de herhaalde diefstallen te ontdekken.

Roger was hier wel wat verlegen mee en daarom weigerde hij. Hij wist maar al te goed dat hij niet de minste kennis had van 't vak van detective.

Na enige tijd nagedacht te hebben en op aandringen van de edelman, die de weigering aan geheel andere beweegredenen toeschreef, besloot Roger de zaak maar als een grap te beschouwen en als zodanig te handelen. Hij dacht bij zichzelf

‘Allicht loop ik er een stevige maaltijd mee op en die kan ik wel gebruiken’. Hij zei dus aan de edelman, bereid te zijn met hem mee te gaan.

Als eis stelde hij, dat hem gedurende drie uren een afzonderlijke kamer zou worden gegeven en dat men vooraf een middagmaal voor hem moest klaar maken.

Verder moest hem ieder uur een fles krachtig bier worden gebracht, in 't geheel dus drie flessen, 't Is onnodig te zeggen dat de heer al zijn eisen gaarne inwilligde en hem daarenboven een flinke beloning in het vooruitzicht stelde, als het hem lukte de daders van de herhaalde diefstallen aan te wijzen.

 

Toen Roger op 't kasteel van de edelman aankwam, werd hem een overvloed van de heerlijkste spijzen voorgezet, die hij zich wel liet smaken, ofschoon de gedachte, hoe hij 't er verder zou af brengen, hem wel dwars zat.

Nauwelijks hadden de bedienden vernomen, dat Roger in 't huis was gekomen, of ze begonnen ongerust te worden, want ieder was zich bijna een of ander gepleegde oneerlijkheid bewust en vreesde dat nu 't uur der ontdekking had geslagen.

Daar verscheen de schenker van de edelman met de eerste fles bier. Roger was blij hem te zien, want de maaltijd had hem dorstig gemaakt.

‘Daar heb je de eerste,’ nep hij. Hij bedoelde natuurlijk de fles. De schenker liet van schrik bijna het blad, waarop hij het droeg, vallen, want hij herinnerde zich verscheidene oneerlijkheden, en twijfelde geen ogenblik, of de gesproken woorden waren voor hem bedoeld. In grote onrust en verwarring verliet hij 't vertrek en vertelde zijn vrouw, wat hem overkomen was en hoe Roger hem reeds had doorzien.

[pagina 266]
[p. 266]

‘Wat ben je toch 'n dwaas’, zei de vrouw. ‘De vrees doet je denken dat hij jou bedoelt. Ik zal zelf hem de tweede brengen en eens zien wat hij mij te vertellen heeft.’

De schenker had er niets op tegen en zo ging de vrouw dus met het bier naar Roger.

‘Daar hebben we nummer twee’, zei Roger opgeruimd, want zijn dorst scheen nog niet gelest.

Vol verbazing hoorde de vrouw die woorden. Haar man had dus wel gelijk gehad en ook zij was schuldig bevonden aan diefstal.

‘Wat zal er van ons worden?’ vroeg haar man angstig. ‘We worden zeker opgehangen’. En bij dit onaangenaam vooruitzicht begon hij te rillen en te beven. ‘Hoor eens’, zei zijn vrouw, ‘ik weet wat we moeten doen. Laten we de staljongen sturen met de derde fles en als hij deze ook herkent, moeten we die Roger een grote soms gelds beloven, als hij ons niet aanklaagt.’

Zo trok dan William, die ook niet van de eerlijksten was, met de derde fles uit. Als die gevaarlijke man ook hem zou ontmaskeren moest William in elk geval gedaan zien te krijgen, dat hij niets zou zeggen.

Zo kwam hij dus bij Roger. Maar pas had deze hem gezien, of hij riep, natuurlijk met het oog op het bier, uit: ‘En daar hebben we nummer drie!’

William meende hieruit duidelijk te kunnen opmaken, dat de man inderdaad alles wist. Hij viel voor hem op de knieën en smeekte, toch geen van hen te verraden. Ze zouden hem de plaats aanwijzen, waar alle gestolen voorwerpen verborgen waren en bovendien 5 Pond Sterling, als hij hen niet ongelukkig maakte. Roger hoorde met innerlijk welgevallen de onverwachte bekentenis aan, maar zette een erg streng gezicht, alsof hij niet van plan was, enige toegevendheid te betonen.

Eerlijk gezegd was hij al blij, dat de zaak zo'n uitstekende wending had genomen. Op voortdurend aandringen van de staljongen beloofde hij te zullen zwijgen, als ze hem de bergplaats van de gestolen goederen toonden.

Toen de drie uren om waren, kwam de edelman de kamer binnen, brandend van nieuwsgierigheid, of 't aan Roger ook gelukken zou, hem de gewenste aanwijzingen te geven.

‘Hoe is het? Weet u al iets?’ vroeg hij.

‘De gestolen goederen kan ik u terugbezorgen’, antwoordde Roger, ‘maar de dieven aan u overleveren kan ik niet’.

De edelman zei dat hij al tevreden was, als hij het gestolene terug kreeg en dat de daders wat hem aanging onbekend konden blijven.

‘Laat dan de schenker met me meegaan’, zei Roger, ‘en we zullen u alles terug bezorgen’.

Zo gebeurde het en de schenker bracht onze vriend achter in de stal, waar een groot aantal voorwerpen werd opgegraven: zilveren koppen, lepels, bekers, messen, vorken en nog vele andere voorwerpen van grote waarde.

Toen Roger dit alles aan de eigenaar terugbracht, was deze daarover zo in de wolken en hij was zo overtuigd van de weergaloze knapheid van zijn gast, dat hij deze een grote beloning schonk en hem dringend verzocht, altijd bij hem te blijven.

Onze boer, die tot dan toe nooit in tel was geweest, had er niets op tegen en spoedig verhuisde hij voor goed met vrouw en kinderen naar het landgoed van de dankbare edelman, waar hij een mooie woning met een flink stuk grond kreeg. Zijn beroemdheid was nu voor goed gevestigd.

Alleen bekroop hem soms de vrees, dat die roem mogelijk op een goede dag wel eens plotseling zou kunnen verbleken, zodra aan 't licht kwam, dat zijn vermaardheid op geen enkele goede grond berustte. En dan weer tot zijn vroegere nietigheid terug te moeten keren, dat zou niet zo prettig zijn. Aanhoudend kwelde hem die vrees en dit vergalde wel een weinig zijn genot, dat hij anders zo onvermengd had kunnen smaken.

[pagina 267]
[p. 267]

Er bestond alle reden voor die vrees en op een keer zag hij 't gevaar plotseling in vaste vorm naderen.

Op een dag, dat de edelman een aanzienlijk gezelschap op bezoek had, kwam 't gesprek ook op Roger.

De gastheer deelde de geschiedenis van de diefstallen mede en verklaarde, dat de schranderheid van zijn dienaar aan het ongelooflijke grensde. Ja, hij hield strak en stijf vol, dat Roger alle dingen wist te vertellen, die voor anderen verborgen waren.

Er waren enkelen die de schouders ophaalden, en nu kwam de edelman op het noodlottig denkbeeld, de proef er van te nemen. Ieder kon zich dan zelf overtuigen, dat, wat hij gezegd had, geen grootspraak was.

‘Ik wil wedden’, zei een der gasten, ‘dat die man nu niet kan vertellen, wat voor vlees er in deze schotel is, zelfs als ik hem toesta het te proeven. Vijftig pond als ik het mis heb!’

De gastheer nam de weddenschap aan. Na wat hij gezegd had, was hij hiertoe wel genoodzaakt en hij twijfelde geen ogenblik of de uitkomst zou in zijn voordeel zijn.

Roger werd binnengeroepen. Ze wezen hem op de schotel en deelde hem mee, wat ze van hem verlangden.

‘Daar hebben we 't al’, dacht Roger, en hij zette een heel zuinig gezicht, terwijl hij nu juist geen al te liefderijke blik wierp op de schotel.

‘Maar kom’, dacht hij verder, ‘met moed en gelatenheid alles maar onder ogen zien en dan maar stilletjes naar mijn vergeten hoekje van vroeger teruggekeerd’.

Hij ging naar de schotel, nam er een stukje vlees uit en proefde het nauwkeurig. Maar hij was nog even wijs als voor die tijd en wist met geen mogelijkheid te vertellen, van welk dier dat vlees afkomstig was.

Aller ogen waren op hem gevestigd en uit die van zijn meester sprak het volste vertrouwen in zijn knapheid.

't Was doodstil.

Eindelijk schraapte Roger zich de keel eens, vast besloten maar ridderlijk zijn onvermogen te bekennen, er mocht dan van komen wat wilde.

‘Heren’, zei hij, ‘'t is nutteloos langer hierover te praten. De vos mag nóg zo slim zijn en de dans lang ontspringen, tenlaatste wordt hij toch gevangen’. Hiermede bedoelde hij natuurlijk dat hij zelf nu eindelijk in de val gelopen was.

Een daverend gelach ging op in de zaal. Voetgetrappel vermengde er zich mee en overstemde het. Roger zag voor zich: want hij durfde bij dit hoongelach niet op te zien.

't Was ook hard, zo aan de kaak gesteld te worden.

Daar stond de heer op, die de weddenschap had uitgelokt.

‘Heren’, zei hij, ‘ik moet ronduit bekennen, ongelijk te hebben gehad, toen ik de knapheid van deze man betwijfelde, want het vlees is werkelijk van een vos. Ik heb de weddenschap verloren’.

Roger wist niet wat hij hoorde. Hij richtte het hoofd weer op om te zien of 't ernst of spot was, maar hij zei niets, toen hij bemerkte, dat alles werkelijk als ernst bedoeld was.

Van deze tijd af kon niets meer de beroemde man zijn naam ontnemen. Ieder was zo bang voor hem, dat niemand in zijn nabijheid zich aan diefstal durfde schuldig te maken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken