56 J. Greshoff ann Frans Coenen, 10 december 1935
Onze laatste bijeenkomst in Den Haag eischt nog uitsluitsel. Ik vond het zéér pijnlijk, dat je weer op die kwestie Eva Raedt-de Canter terugkwam, nadat ik je zoo positief gezegd had, dat ik er niet voor voelde. Jan van Nijlen belde mij dezer dagen op, omdat hij in zoo lange tijd niets van mij hoorde. Hij vertelde mij, dat jij hem er over geschreven had en dat hij tot zijn groote spijt je had moeten melden, dat hij er niets voor voelde. Ook Vestdijk, die natuurlijk bij zijn eerste optreden zich niet zoo positief kon uitspreken voelt er in wezen niets voor. Je hebt mij zelf gezegd, dat indertijd de uitgevers er evenmin op gesteld waren. Je staat dus geheel alleen tegenover je drie mederedacteuren en de uitgevers.
Het argument dat E.R. zooveel werk voor G.N. gedaan heeft gaat niet op. Zij heeft jou veel werk uit de handen genomen door je van een deel van het secretariaat, dat jij op je genomen hebt, te ontlasten. Ik kan begrijpen, dat je er dankbaar voor bent, maar dat schept geen verplichtingen onzerzijds. Geen onzer heeft E.R. uitgenoodigd of verzocht die bezigheden te verrichten. Dat tweede secretariaat is geheel een uitvinding van jou geweest. Begrijp mij goed; ik oefen daar geen critiek op uit, ik wil alleen niet dat het als argument gelden kan om tegen onze zin E.R. in de redactie te brengen.
Als je eens wist wat een pijnlijke twijfel je mij met deze geschiedenis bezorgd hebt. Eenerzijds verlangde ik niets liever dan je een plezier te doen, maar anderzijds kan je ook niet verwachten, dat wij alleen om je een plezier te doen een maatregel zouden nemen tegen ons eigen inzicht in, waarvan zich de werking nog zou doen voelen jaren in de toekomst. Ik zou je zeker ter wille zijn geweest, indien hetgeen je mij vroeg mij niet onmogelijk voorgekomen ware. Het zou mij erg spijten indien je mij dit verloop van zaken ten kwade zoudt duiden, maar ik vind dat wij te oud zijn om schuilevinkje te spelen en elkaar voor de mal te houden. Wij zijn allen het meest gebaat met precies te zeggen wat wij denken.