55 S. Vestdijk aan Frans Coenen, 9 december 1935
Aan de brief die Greshoff u over de candid. v. mevr. R. de C. toezond en waarvan hij mij een doorslag deed toekomen, heb ik nog eenige opmerkingen van persoonlijken aard toe te voegen. Toen u mij in Amsterdam dat voorstel kenbaar maakte, stond ik in zoover ‘neutraal’ er tegenover, dat ik éen boek van mevrouw Raedt gelezen had en verder vrijwel niets van haar afwist. Zonder te willen beweren, dat ik mij inmiddels volledig gedocumenteerd heb, geloof ik toch met stelligheid te kunnen zeggen, dat ik tegenover een redactioneele samenwerking met haar steeds afwijzend zal blijven staan. Er zouden zich bij voortduring hinderlijke verschillen in appreciatie voordoen. Die verschillen moeten ook wel bestaan tusschen u en mij - hoewel zij, en in ons eerste gesprek reeds, veel en veel geringer bleken te zijn dan ik verwacht had - maar in dit geval worden zij min of meer opgeheven, althans op een geheel ander niveau gebracht door een generatieverschil, dat naar mijn meening wederzijdsch begrip eerder bevordert dan uitsluit. Er is geen sprake van, dat ik u het persoonlijke genoegen niet zou willen doen, en ik hoop dan ook dat deze kwestie geen invloed heeft op onze aangename samenwerking, maar zij is te principiëel voor een andere houding mijnerzijds.