35 (XIX) J. Greshoff aan Frans Coenen, 6 november 1935
Ik heb een bezoek gebracht aan Jan van Nijlen en den ganschen Zondagochtend aan zijn sponde gezeten. Deze weken te bed hadden hem veel goed gedaan; hij is wat magerder geworden, ziet er beter uit een toonde zich zeer opgewekt. Ook zijn gezichtsvermogen is iets verbeterd, zoodat hij met zijn vergrootglazen weer iets lezen kan. Ik heb hem uitvoerig en nauwkeurig op de hoogte gebracht van onze correspondentie. Het toetreden van Vestdijk keurt hij niet slechts goed, maar vindt hij buitengewoon prettig. Hij heeft mij medegedeeld, dat de wijziging in de procedure hem eveneens buitengewoon welkom is en hij zal alle bijdragen lezen. Mocht een enkele keer een handschrift hem te klein zijn, dan laat hij het zich voorlezen. In elk geval neemt hij actief en con amore aan het redactiewerk deel.
Ik geloof onder ons gezegd, dat dit alles een uitkomst voor hem is. Door zijn ziekte heeft hij in meer dan een jaar niets gewerkt en weinig gelezen en hij begon zich meer en meer uitgesloten te voelen. Door zijn deelneming aan het redactiewerk van G.N. krijgt hij weer direct contact met het litteraire leven en het gevoel, dat zijn bestaan, litterair gesproken, raison d'être heeft. Als er niets bizonders gebeurt, zou hij