| |
| |
| |
Gedichten
Herrijzenis
en voor zijn klare oogen rees een nevel,
zijn sterke handen grepen tastend in het niet,
zoo - tusschen puin van een verwoesten gevel -
ving hem de aarde en zoo brak het lied,
dat op zijn lippen zweefde.
en in zijn wonde wezen doofden krachten,
als kookten nimmer felle driften in zijn hart
en dreven nimmer droomen door zijn nachten,
van idealen grootsch - maar zwaar van smart -
waarnaar hij jaren streefde.
te zwaar verslagen om nog pijn te lijden,
maar met de vreugde aardediep in zijn gemoed,
dat - onderwijl hij stil den dood verbeidde -
zijn onvoltooide wezen uit zijn bloed
reeds in een schoot herleefde.
straks uit de donkre pijnen van het baren
als uit een slagveld op - dan zal zijn dadenroem
het wezen van een dapp'ren zoon verklaren,
of om een dochter ranken als een bloem,
waarop geen smet ooit kleefde.
| |
Het geluk
Het is ontkrachtend gif, dat heerlijk smaakt,
maar wie het drinken wil, die moet verliezen.
Het is een kramp, een trilling in de vliezen
van het onrustig hart, dat één seconde staakt.
Het is een feeder schot, dat ruglings naakt,
wie het niet weren kan, die moet verderven.
Het is een pijn, een ziekte in de nerven
van de gewonde ziel, die dood'lijk is geraakt.
| |
| |
| |
Russen-film
Kristallen luchters storten tinklend door het duister
en bliksemstralen strepen aderen van vuur
door het heelal. Secondenlange luister
van glanzend marmer tart het uur,
dat zwanger gaat van opgekropte driften;
een idioot gooit achteloos een handgranaat,
omdat de laatste resten van z'n hersens schiften,
bloed en brokaat bevlekken reeds de ochtendstraat.
Heel langzaam gaan de bruggen hemelopwaarts draaien,
de wolken spieglen in het natte asfaltdek,
terwijl in 't bleeke licht de rafelvlaggen waaien
- en ginds lost men de strop van een gebroken nek.
De laatste mitrailleur heeft eindelijk gezwegen,
wat grootsch begonnen werd, blijkt troostloos klein,
vrachtwagens dreunen langs, belast met angst en pijn -
op wat er nu nog komt, wacht slechts de regen.
| |
Alsof
Eens had vriend Hein mijn hoofd al in z'n arm genomen
en op mijn voorhoofd diep z'n handgemaal gegrift,
maar toen ik dacht, dat ik hem niet meer kon ontkomen,
heeft hij mij toch nog als een onverhoopte gift
aan mijn reeds gansch verslagen vrouw teruggeschonken.
Dus warmen wij weer trouw de voeten bij elkaar,
alsof er nimmer nog een afscheid had weerklonken
en er geen schedel grijnst onder mijn huid en haar.
| |
| |
| |
De steeg
De roodgeronnen runen van de smaad
staan vingerdik geteekend op het vleesch,
dat - zwanger en gezwollen van den haat -
gekrijsch uitstoot, zóó godverlaten heesch,
dat het een karhond zelfs met stomheid slaat.
Op 't hakbord leeft de visch nog om zijn graat
en krampt zijn doodsstrijd onder 't bloedig mes,
dat hem venijnig door de darmen gaat
en vlijmend uitsnijdt als een rijp abcès,
terwijl zijn binnenst neerdrupt op de straat.
De steeg leunt vuil als roetbedropen raat
rond vrouw en visch en om een krijtwit kind,
waarvoor op aarde toch geen kruid meer baat,
maar dat verkleumt in onze noordenwind
en straks een vischhaak vindt met blij gelaat.
| |
Roode katers
Zij zitten stil en statig voor zich uit te staren
en zijn verzonken in de wijsheid van hun ras,
die zij aan and'ren geenszins weten te verklaren.
Het barnsteen van hun oog is koud en hard als glas.
Zij lijken in hun dikke rood-oranje vachten
wel tibetaansche lama's van zeer edel bloed,
die, door mystiek gepeins in voorbestemde nachten,
allang zijn uitgestegen boven kwaad en goed.
Zij zitten snorrend hun gebedsmolens te draaien,
koel en hooghartig postend bij hun bedelnap,
als priesters, die men nooit den buit bijeen ziet garen -
in hun nabijheid demp ik onbewust m'n stap...
Zij zijn in staat zichzelf voor goden uit te geven,
maar vóór het zoover komt ontmaskert hen een muis -
zij vechten duivels blazend om dit kleine leven,
verradend wat zij zijn: demonen en gespuis!
| |
| |
| |
Nood
De beste boeken vallen vochtig uit hun banden
en schimmel woekert in de bedgordijnen,
de prenten krijgen kringen aan de wanden,
in onze darmen woelen vreemde pijnen
en nood hangt als een mist rondom de erven -
‘Vertwijfelt daarom echter niet,’
(want om ons heen is grooter sterven).
De oude lieden teren weg in koude bedden,
kindren bedelen barvoets in de straten,
wie griep krijgt is al vaak niet meer te redden,
in de geslagen steden gapen gaten.
Geen mensch, wien dit niet in het hart zal kerven -
‘Vertwijfelt daarom echter niet,’
(want om ons heen is grooter sterven).
De meesten leeren nu voor 't eerst den honger kennen,
of zien hun huisraad in den nacht verbranden
en vrienden raadloos door het duister rennen,
met bloed en tranen aan hun zwarte handen.
Geen volk wil ooit het allerliefste derven -
‘Vertwijfelt daarom echter niet,’
(want om ons heen is grooter sterven).
| |
Misverstand
Ik kan mijn woord niet op u overdragen,
het woord, dat gij hoort is een ander woord,
dan wat van mij uitging. Alleen het klagen
van uw verdoolde ziel hebt gij gehoord.
Dat is, wat in den dichter u bekoort:
ge meent uw eigen leed door hem gedragen.
NICO DE HAAS
|
|