[Dood van Pijpen (vervolg)]
een voor die belangen opkwam en de ander voor die, allemaal belangen, die hen tegenover elkaar stelden en voortdurend in strijd brachten en onder de ruzie door moest de stad worden bestuurd. Ze wilden koehandel met hem drijven en kwamen hem aanbieden om hem te steunen in een motie als hij hen steunde in een andere of als hij er iets in opnam, dat er niets mee te maken had. Hij vroeg hun verbaasd, of zij die motie niet konden steunen, omdat zij in het belang van de haven was, maar zij zeiden: voor wat hoort wat: hun moties moesten ook gesteund worden en ze moesten aan hun kiezers denken. Toen belde hij en liet hen uitlaten. Vier jaar lang deed hij zijn plicht. Aan het eind daarvan nam hij zijn ontslag en probeerde er niet meer aan te denken en zich er niets meer van aan te trekken, maar het viel hem zwaar en het was eigenlijk een nederlaag, een van de weinige, die hij ooit had geleden, want hij voelde zijn verantwoording voor de haven en voor het geheel en hij liet dat alles over aan deze lieden, die er koehandel mee dreven voor zich en hun kiezers. En met verbetenheid, nu meer dan ooit wetend, dat ook het bedrijf, dat hij geschapen had, niet goed zou gaan, als het geheel niet goed ging, de stad niet, het land niet, de wereld niet, alles wat zoo werd bestuurd en verkracht en verkwanseld gelijk hij hier had gezien - dat wetend had hij zich deze laatste jaren op het bedrijf geworpen en het steeds meer versterkt tegen de komende ineenstorting. Harder was hij geworden, dwarser, bitterder, nog scrupuleuzer en nog solider, nog meer eischend van zichzelf en iedereen, nog minder had hij op kosten gezien om het bedrijf te verbeteren, nog kariger was hij geworden voor zichzelf en zijn kinderen. Zijn bedrijf was nog een firma. Hij had er nooit aan gedacht, er een N.V. van te maken voor de belasting. De belasting was zijn deel en dat droeg hij. Maar hijzelf ontzegde zich alles en stortte elke cent die vrijkwam in het bedrijf, ook al tijdens zijn laatsten tijd in den
raad, nu twaalf jaren lang. De ineenstorting was gekomen, negen jaar geleden, maar het bedrijf stond als een rots. Hij had niet om subsidies gebedeld. Het had hem koud gelaten dat ze hem voorhielden, dat op die manier zijn kapitaal zelfs niet één procent rente opbracht. Wat was het kapitaal? Het bedrijf was van hem. Het bedrijf moest marcheeren met alle menschen, die ermee stonden en vielen, die voor het bedrijf en van het bedrijf leefden. Voor hen, voor allen en alles wat het vertegenwoordigde, had het te marcheeren, altijd door, door schoone en zware tijden. Rots onder de voeten van wie er op bouwden en op wie het zelf gebouwd was.
Zwoegend al die jaren lang, steeds meer tegen ieder's opvattingen in, op het laatst tegen die van zijn braafste medewerkers, die het