Groot Nederland. Jaargang 27
(1929)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
Shaw's boodschap(Slot.)Zedelijkheid is voor Shaw wel de grootste onzer idola mentis. Maar heel dikwijls wordt door hem zedelijkheid verward met conventie, en 't is slechts uitzonderingswijze dat hij zedelijkheid beschouwt als iets werkelijks, niet als een hersenschim van zwakke, aan verheerlijking en conventie verkleefde menschjes. Voor hem is zedelijkheid maar te vaak identisch met hetgeen hij zelf, in het voorwoord tot Fanny's First Play, bepaalde: ‘de substitutie van gewoonte voor geweten.’ Laten we de verwarring vermijden en in Shaw's werk zelf onderzoeken, wat gezegd wordt betreffende conventie eerst, dan betreffende ware zedelijkheid. Conventie... Shaw schijnt wel te gelooven, dat de Engelschen daar het monopolie van bezitten. Voor een onvooringenomen geest is dat ook een conventie; een enge geest, een eng geweten, bestaan niet bij een natie (Shaw gelooft trouwens niet aan nationaliteiten), maar bij afzonderlijke menschen in alle naties. Die conventioneele zedelijkheid, door Mangan in Heartbreak House gekenschetst in den uitroep: ‘Hoe kunnen we eenigen zelfeerbied hebben, indien we ons niet voordoen als beter zijnde dan in de werkelijkheid?’ - die conventioneele zedelijkheid is het, waartegen Shaw altijd zijn bommen, granaten en vuurpijlen donderen en sissen laat. Zij is grootendeels het gevolg van ons valsch idealiseeren. Treffelijkheid, plicht, nederigheid, eerbied worden met al hun conventie-achtige gestadig belachelijk gemaakt. Die conventie gaat veelal met schijnheiligheid gepaard. De vrome Ana die zich in de Hel bevindt, niettegenstaande haar vroeger burgerlijk-braaf leven, roept uit ‘O, and I might have been so much wickeder!’ Vele epigrammen van Shaw betreffende dit conventioneele | |
[pagina 310]
| |
zijn zoo gelukkig-àf en gaaf, dat ze in het geheugen blijven hangen als spreuken: ‘wanneer een domkop iets doet, waarover hij beschaamd is, verklaart hij altijd “dat het zijn plicht is (Caesar and Cleopatra).” An Englishman thinks he is moral when he is only unconfortable, (Man and Superman).’ Kan men echter conventie heelemaal opgeven? Dat is natuurlijk onmogelijk, Shaw vergeet evenwel aan te duiden, waar een afscheidingslijn dient getrokken. Een aanduiding bestaat in Mangan's belachelijke positie; wanneer Mangan zijn kleeren wil uittrekken, omdat het gevoelen, moreel naakt te staan, hem onverdraaglijker is dan physische naaktheid, wordt hij tegengehouden door Lady Utterword, die hem aanraadt, geen physische koude te vatten evenals een moreele koude. Dit wat verscherpt zou hierop neerkomen: de physische verkouding kan door Mangan vermeden worden; zelfzucht zou hem moeten leiden. In de maatschappij toegepast houdt de regel stand (men denke b.v. aan het vroeger aangehaalde gezegde van Percival betreffende vrijheid, die geen slavernij voor anderen kan zijn, en, omgekeerd, dat we van anderen een dergelijke handelwijze verwachten); het is de welbekende fabel van Schopenhauer betreffende de egels, die dicht genoeg bij elkaar kruipen om warm te blijven, maar niet té dicht, om niet gestoken te worden. Een andere, minder pessimistische aanduiding, is: voor onze betrekkingen in de maatschappij is vooral verdraagzaamheid noodig. Overigens is het enkel door verdraagzaamheid, dat de wereld vooruit kan; alle nieuwe leeren ‘schijnen eerst opruiend, godslasterend, en ergeren ten zeerste menschen, die nooit oorspronkelijk denken, het denken bij hen zijnde louter een gewoonte en een echo’... (Misalliance, Voorwoord). Onverdraagzaamheid wordt belachelijk gemaakt b.v. in de scene, waar Violet door iedereen verdacht wordt, zwanger te zijn, wanneer toch ongehuwd (Man and Superman) of in het wantrouwen der dokters tegenover Jennifer; en het is als een geweldige reactie tegen onverdraagzaamheid, schijnheiligheid en conventie dat we in Fanny's First Play moeten verstaan den raad aan jonge lui tóch iets te misdoen, om het | |
[pagina 311]
| |
even wat, om den stijven, hoogen muur van deftigheid rondom hen te breken en - weer hetzelfde motief - vrij te zijn. Al de opstandelingstypes van Shaw: Richard Dudgeon, Tanner, Blanco Posnet, Fanny, Hypatia, enz. reageeren vooral tegen conventie. Een derde aanduiding bij Shaw voor een scheidingslijn tusschen aan te nemen en te verwerpen conventie is belangrijker. Hotchkiss (Getting Married) zegt: ‘Niet te gelooven aan het huwelijk is gemakkelijk: een getrouwde vrouw te beminnen is gemakkelijk; maar een makker te bedriegen, oneerlijk te zijn tegenover een gastheer, het verdrag van brood en zout te breken, is onmogelijk.’ Dat kan echter ook als een conventie worden beschouwd; men heeft het trouwens genoeg als tegenspraak aan Shaw aangewreven. Is het een conventie in een zekeren zin, toch schijnt hier Shaw, misschien onwillens, dieper te hebben nagedacht en gevoeld dan de te gereede tegensprekers. Hij schijnt hier wel degelijk te hebben ingezien dat, hoe onafhankelijk we ook zijn mogen, wij meestal niets anders kunnen dan zekere wetten te eerbiedigen die met ons wezen zelf vergroeid zijn; een zeker formalisme, een zeker symbolisme komen overeen met diepere gevoelens. De plichten van eenvoudige eerlijkheid tegenover een vriend en een gastheer worden niet enkel nageleefd in ridderromans; sedert de oudste tijden is hun besef diep geworteld bij ieder eerlijk man, samen met dankbaarheid wegens het vertrouwen en de bescherming onder een vreemd dak. En dit wilde ik hier terloops nog aantoonen betreffende een andere zoogezegde conventie, waarover Shaw zich heeft uitgelaten: de bloedschande. Voor Shaw is bloedschande een loutere conventie: men denke enkel aan Caesar's antwoord aan Brittannus betreffende dit punt, of aan een welbekend gezegde gansch in het begin van The Quintessence of Ibsenisme. In zijn essay over Shaw slaat Frank Harris dan ook den bal deerlijk mis, wanneer hij zegt: ‘Zoodra de held en de heldin van Mrs. Warren's Profession een zweem der waarheid gewaar wordenGa naar voetnoot1), verifieeren zij dien zelfs niet eens, maar beiden laten alle gedachte aan huwelijk varen en | |
[pagina 312]
| |
buigen vóór het conventioneele ideaal, daar waar men verwachten zou, dat ten minste de held zou vechten en opstand maken. Maar de conventioneele lezing der zaak is eigenaardig Britsch, en Shaw's tamme instemming hier toont aan, dat zijn belangstelling in sexe-vraagstukken zeer licht is, om van die belangstelling nog het minste kwaad te zeggen.’ Dat klinkt zeer ‘clever’, maar is voorzeker een staaltje van hetgeen Shaw aan Harris nagenoeg in deze woorden deed zeggen: ‘'k schrijf liever een essay over mezelf; 't kost me minder tijd dan het uwe te verbeteren. Hier is mijn essay.’ Want Vivie had reeds aan haar moeder gezeid, vóór de onverwachte openbaring, dat ze er nooit aan zou denken, den jongen man te huwen, die haar enkel, en op een kinderlijke wijze, vermaakt. Frank schijnt Vivie's afkeer juist na de ontdekking niet te begrijpen, en in haar bureau in Chancery Lane verklaart hij later, dat de veropenbaring van Crofts, weze die waar of niet waar, hem niet het minste deren noch doen veranderen kan. Vivie antwoordt: ‘mij ook niet’. Ze wilde niet trouwen en begeert enkel broederlijke genegenheid, daarom wenscht ze zelfs, dat ze Crofts gelooven kon. Frank is later niet meer genegen, Vivie te huwen, omdat Vivie arm blijkt te zijn, nu ze haar moeders hulp weigert. Zijn oogpunt is niet een moreel, wel een finantiëel oogpunt. Voor Shaw is dus, ook hier, bloedschande een conventie. Maar - en hier is geen tegenspraak -, zijn psychologische intuïtie doet hem Vivie griezelen voor Frank, alvorens Vivie kan nadenken met haar koel, modern, revolutionair brein en geen kwaad in den toestand zien. Er is, in Vivie zelf, dat formalisme waarover wij het zooeven hadden, iets volkomen onconventioneels, nochtans, en dat haar volkomen belet, aan Praed en Frank later, openlijk te zeggen, wat het bedrijf van haar moeder is: ‘mijn instinct is me te sterk’, zoodat ze enkel de verklaring schrijven kan. En juist die psychologische intuïtieve waarheid, soms indruischend tegen Shaw's eigen theorieën, die diep-menschelijke toetsen buiten alle geredeneer om zijn het, die Shaw's werk misschien het meest doen liefhebben. Waar de didacticus een mensch en een dichter wordt, daar beminnen wij hem het meest. | |
[pagina 313]
| |
Maar de vraag komt op: is er dan geen eigenlijke, ware zedelijkheid? Zeker bestaat die volgens Shaw; ik vind ze liever in den handel en wandel zijner personages zelf, vooral wanneer ze aan zijn koel-berekenende contrôle ontsnappen, maar laten we zien, wat over zedelijkheid zelf wordt geschreven door hem. Undershaft verklaart: ‘Er is slechts één ware zedelijkheid voor ieder man; maar ieder man heeft niet dezelfde zedelijkheid.’ - De gestadige individualistische toets bij Shaw. Die zedelijkheid, aan ieder man eigen, is juist, dunkt me, de uitslag van het formalisme, bij iedereen verschillend in graad, maar toch echt en vreemd van conventie. Volgens Shaw, zooals we later zullen zien, wordt ze ingegeven door een godsdienstig gevoel (in den breedsten zin des woords); waar dat godsdienstig gevoel niet bestaat, blijft, volgens hem, niets anders dan conventie over. Heel waar, - en het onderscheid dient gemaakt - worden religie en zedeleer vaak misbruikt: iedereen, eerlijk man of schurk, zal, zegt Sir Patrick, het niet moeilijk vinden een religie of een zedeleer aan te halen om te bewijzen, dat hij gelijk heeft. Sir Patrick's toetssteen voor een eerlijk man: ‘een cheque en een vrouw; zoolang je niet weet, dat een man betreffende deze twee punten gaaf is, weet je niets over hem’ - die toetssteen is even ruw en kort als hetgeen Shaw noodig vindt voor de opvoeding. En Shaw zal direct aantoonen, dat Dubedat aan de vereischten niet beantwoordt, geld- en vrouwenkwesties zijn met hem niet in orde. Er is een zekere grimmige ironie in die tegenstelling, maar ze is volkomen volgens de techniek en de theorieën van den grooten Ierschen dramaturg. Want zedelijkheid verschilt volgens den mensch. En zijn karakters gooien dikwijls moreele gebouwen omver met een pervers genoegen. Daarbij denke men vooreerst aan de eeuwige gewoonte van groote kunstenaars: ‘épater le bourgeois’, en vooral aan het feit, dat Shaw's hoofdkarakters geen alledaagsche menschen zijn: zij staan boven het middelmatige; zij verdragen geenszins de in zwang zijnde, aangenomen opinies en instellingen. Door hen worden onze waarden binnenste buiten gekeerd zooals handschoenen. Zij denken voor zich zelf, zooals Zoo vooral het duidelijk uitschijnen laat. Een ding is zeker: het gevoel | |
[pagina 314]
| |
is bij hen iets verachtelijks, gevoelens worden in As Far As Thought Can Reach reflexbewegingen, die door de kinderen moeten overmeesterd worden. Van het eerste tot het laatste stuk bij Shaw wordt aangetoond dat zoeken van het individu naar zich zelf, naar zijn ziel en essentie. Daarin wordt het zoeken naar een eigen zedeleer een ondergeschikt gedeelte van een groot en edel streven. En dat juist is de essentie van Shaw's boodschap: het onafhankelijke zoeken naar zich zelf is de basis van alle verbetering. Daarom worden zijn drama's een vliemend ontleden van al onze waarden. Zij verplichten ons, alles weer in oogenschouw te nemen, te beginnen, eigenlijk, met den ‘doute philosophique’ van Descartes. Vóór ons ligt alles daar, of bijna alles, door hem omvergegooid als een gek Jan Klaassenspel. Zullen we aan 't opbouwen gaan, elk voor ons zelf? Ja, zegt Shaw, indien er, diep in u, een waar godsdienstig gevoel is. Anders is het nog beter, maar aan al het vroegere, oude, conventioneele en doode te gelooven en er zich bij te houden. Dat is de les van Mrs. Knox (O, die namen bij Shaw!) in Fanny's First Play. Dat is de les van Bernard Shaw in zijn gansche werk. | |
III
| |
[pagina 315]
| |
critici ze niet beletten, of slechts beletten in de laatste stukken, om dan waanwijs te epilogeeren over een duivel, die eremijt werd op zijn ouden dag. Hoe Chesterton het in zijn schitterende studie niet heeft bemerkt, verbijstert me; hij bespreekt Shaw als ‘progressive’, daar waar eigenlijk Shaw aan vooruitgang weinig gelooft. In een nutshell: Shaw's godsdienstig gevoel komt voort van zijn geloof aan evolutie; dit geloof werd bij hem een religie. Laten we dan eerst onderzoeken, wat die evolutie-leer is, wat Shaw's philosophie is. Wijsbegeerte is voor Shaw het voornaamste in het leven. Vele zijner personages hebben iets beroepachtig dialectisch; zijn beste stukken zijn vermomde wijsgeerige verhandelingen. In die wijsbegeerte is het, dat Shaw zijn diepste denken, zijn zuiverste voelen concentreert, en, waarlijk, zijn behandeling van, laat ons zeggen, oeconomische vraagstukken, wordt bijzonder bleek en krachteloos wanneer dát sterkere tot uitdrukking komt, wanneer Marchbanks, Dubedat, Undershaft, Major Barbara, Lavinia, Jeanne d'Arc, Tanner-Don Juan, Captain Shotover, en sommige karakters van Back to Methuselah aan het woord zijn. De toon verandert; wij hebben niet langer meer vermakelijke, bijtende, speelsche of geweldig-zure aanvallen, maar de diepe overtuiging van den idealist. Dat is eigenlijk koddig in zichzelf: Shaw's bête noire is de idealist; maar een idealist-domkop, die het leven verbloemen wil omdat hij niet sterk genoeg is, de waarheid er van te verdragen. In al zijn drama's toont Shaw den mensch aan als een erbarmelijk wezen, als een mislukking; zelfs uitzonderingsmenschen worden aangetoond als mislukkingen in een minderen graad. Vooruitgang is zeer traag. Shaw vraagt zich af, of er wel eenige vooruitgang is sedert de Oudheid; men denke aan Caesar and Cleopatra, aan het gesprek met den duivel in Man and Superman, aan Sir Patrick, die niet gelooft aan wetenschappelijken vooruitgang, aan den uitroep zelf ‘Back to Methuselah’. Met dien tegenspraaksgeest, die een van zijn vermakelijkste, of soms, onverdraaglijke, kenmerken is, zal Shaw vooruitgang in gedachten aannemen in You Never Can Tell, vooruitgang als mogelijk aanzien in Getting Married, | |
[pagina 316]
| |
waar de Bisschop zegt, dat elke vooruitgang begint met een strijd tegen de maatschappij; zelfs neemt hij enkele kleine ontdekkingen van onze huidige beschaving aan als een vooruitgang; - maar een vooruitgang in de mekaniek. (Misalliance, voorwoord, en Major Barbara. Toch zou de mensch moeten vooruitgaan. Wat is het doel? Iets beters te worden dan de vuile, vuige, armzalige schepselen, die zich enkel vermeien met valsche idealen. Er is in ons een kracht, die ons tot verbetering voortstuwt, en tot veel meer verwijderde doelen, een kracht, die we ons niet goed begrijpen kunnen, en toch zoo reëel is als het daglicht. Shaw noemt ze de Life Force; zij is de essentie zelf van het leven. De huidige maatschappij werkt die kracht tegen; de evolutie van den mensch wordt gefnuikt door sociale wantoestanden en vooral door de almachtige vuist van conventie en gewoonte. De jeugd is daarom een nieuwe mogelijkheid. En daarom is het, dat Shaw altijd aan de zijde van de jeugd staat, daarom de geweldige aanvallen tegen onze opvoeding, daarom zijn de interessantste en schoonste rollen in de meeste van zijn stukken die van jonge menschen, daarom treden ze altijd, wat ze ook zeggen of doen, op een beteren weg dan hun voorgangers. Men denke maar aan zulke tegenstellingen als Trench-Cockane, Frank-Samuel Gardner, Vivie-Mrs. Warren, Tanner-Ramsden, zelfs Hypatia-Lord Summerhays en Marchbanks, Dubedat en Jeanne d'Arc met andere personages. Fanny zal medelijdend aan Trotter zeggen: ‘It 's all the young men can do for the old, to shock them and keep them up to date’. En wanneer Shaw een ouderen man wil voorstellen als schrander of als l'homme sage de la pièce, zegt hij van hem, dat hij nooit zijn jeugd heeft afgeschud (Caesar, Ridgeon, Tarleton, de broeders Barnabas). Sommige menschen zijn voor hem zooals Bentley Summerhays: ‘from 17 to 70, they retain unaltered the mental airs of the later, and the physical appearance of the earlier, age’. Voor die evolutie, waarin Shaw gelooft, is, volgens hem, niets anders noodig dan wil. Wil reeds werd als het eenige redmiddel aangetoond in Man and Superman; Shaw ontdekte er geen ander sindsdien; de broeders Barnabas geven het aan als hun eenig geheim, de Ancients in ‘As Far As Thought | |
[pagina 317]
| |
Can Reach’ concentreeren al hun wil om tot de verwezenlijking te komen van de zuivere, van materie gansch vrije, gedachte. Die wil is het, die gebroken wordt door opvoeding en conventie, en intellectueelen, die volkomen Shaw's gedachten zouden hebben, zijn meestal toch de willooze, machtelooze inwoners van Heartbreak House. Het is verstaanbaar, dat die evolutie, voortspruitend uit wil, niets gemeens kan hebben met de Darwinistische evolutie, die mechanisch is en van de uiterlijke omstandigheden afhangt. Zij is, integendeel, hetgeen Bergson scheppende evolutie heeft genoemdGa naar voetnoot1) en zet voorop, dat het leven een doel heeft. En juist het ontdekken van dat doel moet vooralsnog onze voornaamste activiteit zijn; het leven heeft daartoe onze hersens geschapen. Wat de Life Force noodig heeft is dus geenszins een held, wel een wijsgeer. De wijsgeer moet niet de uitzondering blijven, en moet trachten te vinden een communie met het heelal en de drijfveer die achter het heelal zit. Dat echter is niet het einde van zijn betrachtingen; die kennis is noodig als een begin, om de Life Force te helpen; en het einddoel der evolutie is natuurlijk ‘een wezen, dat niet verder meer zou kunnen verbeterd worden’ (Misalliance, Voorwoord). Daar de stof blindelings dom is, is dat einddoel de bevrijding van de stof, de pure gedachte; en dát wordt als een mogelijkheid aangetoond in As Far As Thought Can Reach. Zoolang dàt niet is bereikt zal de spiritueele kracht in ons, de ziel, altijd gevangen zijn, zullen de besten onder ons altijd dat vage heimwee hebben, dat Eugene Marchbanks, in het licht van een plotse inspiratie, vereenigen zal met daadGa naar voetnoot2). | |
[pagina 318]
| |
Mistroostig toont Shaw aan, in vele werken, dat het menschelijk leven echter te kort om van eenig practisch nut te zijn in dat Platosche idealisme waar enkel de wereld der gedachten wezenlijkheid is: de mensch moet sterven juist wanneer hij een weinig wijsheid heeft ingezameld, en met elken nieuwen mensch is weer om zoo te zeggen alles te beginnen. Back to Methuselah, dan! O, die droom, volwassen geboren te worden, ons hedendaagsche intellectueel stadium te bereiken in een viertal jaren, om daarna een eeuwigheid vóór zich te hebben voor denken en concentratie! En hier niet enkel meer handelend het willende intellect, ook die duistere krachten welke Goethe die Mütter noemde: ‘Die Mütter! Mütter! - 's klingt so wunderlich!’ - ‘ - Triffst mich immer wie ein Schlag! Was ist das Wort das ich nicht hören mag?’ instinct en intuïtie, bij Shaw verpersoonlijkt door der wereld moeder LilithGa naar voetnoot1). Bijgevolg kan de Superman, door Shaw aangeroepen, in zijn systeem van evolutie enkel een overgang uitmaken, en zijn de uitzonderingsmenschen, de bovenmenschelijke karakters in zijn stukken nièt volmaakte voorbeelden, wèl enkel types die dienen als tegenstelling om onze eigen inferioriteit beter te doen uitkomen. En het is hier de plaats om er op te wijzen, dat zulke mannen als Marchbanks, Dubedat, Caesar, Tanner-Don Juan, Undershaft, Shotover; zulke vrouwen als Lady Cecily, Jeanne d'Arc; zulke menschen als de meeste in Back to Methuselah, zich volkomen bewust zijn, een werktuig te wezen van een grootere macht dan die, welke in hen huist; | |
[pagina 319]
| |
dat het hen te doen is om daad en niet om geluk; dat ze al onze idola mentis neerhalen; dat ze een buitengewone wilskracht bezitten; dat ze de overige menschen als kinderen aanzien. Zoolang we niet ten minste het peil van die uitzonderingswezens hebben bereikt zal de aarde een hel zijn, zooals Father Keegan in John Bull's Other Island het sterk gelooft en zooals het gezegd wordt in het Hel-bedrijf van Man and Superman. Het is dan die evolutieleer, die voor Shaw een godsdienst wordt, want zij heeft voor hem alle karakters van een nieuwen godsdienst; als elke nieuwe godsdienst heeft deze niet zoozeer een theoretischen uitleg, maar eigen parabels noodig, en daarom schrijft Shaw zijn stukken. Zoolang dit niet goed begrepen wordt - en hoever zijn we hier ook niet van de Puritan attitude - zal Shaw aangezien worden als den vermakelijken, perversen dramaturg, die er zijn genoegen in vindt, alles af te breken. Tot hen, die in dat systematisch afbreken den ganschen Shaw tòch zouden blijven zien, zou hij kunnen antwoorden zooals zijn Caesar aan Theodotus: ‘Theodotus: Will you destroy the past? Caesar: Ay, and build the future with its ruins’. Shaw bouwt ook op, en zijn eigen gebouw is machtig van strenge schoonheid. Het mag niet misverstaan worden. Het is gegrondvest op het Leven zelf en op het waarlijk godsdienstige gevoel, dat altijd in de ziel van den mensch heeft geleefd, dat gevoel, dat Adam de ‘Stem’ noemde en niet is, zooals de Slang zei, Adam zelf, ‘maar iets grooter dan hem, iets waarvan hij enkel een deel uitmaakt’. Zelfs toen Shaw materialist was, gansch in het begin, was dat gevoel in hem. Het komt er trouwens weinig op aan, welk het bepaalde doel van de godsvereering is, men kan zelfs de Rede vereeren - is Shaw daar zóó ver van? - zelfs de materie, het voornaamste is en blijft: dat gevoelen in zich te hébben, als een warm en stralend bezit. Hij voelt de broederschap met alle echt-godsdienstige menschen en zijn godsdienst is feitelijk geen nieuwe godsdienst, het is de essentie zelf van alle godsdiensten: God bereiken. Voor hem is God de Life Force, en misschien wel, wanneer we | |
[pagina 320]
| |
zullen weten wat God is - door lange evolutie - en zooals Lavinia het trouwens zei in Androcles and the Lion, zullen we zelf Goden zijn. Dat is dan zijn bijzondere modaliteit van het godsdienstig gevoel - een godslastering volgens Chesterton -. Chesterton hadde dat toch nogal gemakkelijk kunnen overbruggen met er op te wijzen, dat hetgeen voor Shaw God zelf is, voor hem, Chesterton, enkel een der veropenbaringen is van God. En, zooals elk diep-godsdienstig mensch, beschouwd hij den godsdienst niet als iets sombers met altijd het huiveringwekkende van dood en naleven, maar als een stralende vreugde. De achttiende eeuw met haar verdraagzaamheid op zijn Lessing's heeft diepe sporen bij hem nagelaten; voor hem, verliest elke godsdienst zijn innerlijke kracht, zijn leven zelf, wanneer vastgesteld door dogma's, wanneer de aanvoeling met de godheid wordt geregeld door kleine menschjes. Dat komt vooral uit in Saint Joan, dat niet is een protestantsche, wel een algemeen-godsdienstige apologie. Dat waarlijk godsdienstige gevoel bestaat bij Candida, maar veel sterker bij Eugene Marchbanks. Het is naar het hoogere, schoonere leven dat hij uitrukt in den nacht, den nacht met zijn stil en groot mysterie van potentiëele morgenden; dàt leven heeft hij plots ontdekt, een leven, dat Morell niet verstaan kan en Candida enkel duister en vaag aanvoelt, wanneer zij hem moederlijk vaarwel kust als vóór een lange reis naar het onbekende. Wij vinden dat gevoel in den Satanskerel, die een heilige wordt wanneer het uur slaat; in Caesar, die den dogmatischen godsdienst der Egyptenaren misprijst. Tanner heeft het, en vooral Don Juan. Father Keegan's ziel wordt er mede overstraald als met een Franciskaansch licht, daar waar de priester van het dorp enkel een ambtenaar is. Dubedat gevoelt het als één met zijn zending als kunstenaar. Intens gloeit het in Undershaft, die een werktuig is ‘van een grooteren wil dan zijn eigen wil’. Mrs. George (Getting Married) drukt het uit in een wonderschoone, profetische taal. Lina, in Missalliance, bidt om er zich aan te herinneren, dat ze een ziel heeft, niet om iets te bedelen. Mrs. Knox drukt dat gevoel uit op haar eigen, geïnspireerde wijze (Fanny's First Play); | |
[pagina 321]
| |
haar man, die het niet bezit, doet beter met zich dan maar bij conventie te houden, ‘for nothing else will keep him straight’. En de essentie zelf van het stuk over den zoogezegden godslasteraar Blanco Posnet is de aanwezigheid van dat gevoel. In andere stukken, zooals in Heartbreak House, Back to Methusaleh en vooral Saint Joan komt het motief altijd weer terug.
Shaw begon met stukken over sociale wantoestanden; dan werd zijn drama wijder en viel, met meedoogenloos brio, al onze waarden aan; zijn doel, eerst misschien half-onbewust, maar later met steeds meer heldere zekerheid, was, aan te toonen dat de mensch een mislukking is. Als eenige oplossing ziet hij dat zijn eigen theorie van de Life Force, die bij hem, aanbidder van het leven zelf, één wordt met de essentie van elken godsdienst. In het vooruitzetten van zijn gedachten moge veel overdrijving gevonden worden. Stellige tegenspraken zijn niet zeldzaam. Moralist en schoolmeester verplicht hij ons, door een schitterende maïeutiek, al onze waarden in oogenschouw te nemen. Dat is misschien zijn einddoel. Maar, benevens het afbrekende gedeelte, is in zijn werk een opbouwend gedeelte te vinden. Het is even stevig als het eerste, en veel schooner. Men kan het ook verwerpen, alhoewel dan enkel voor dogmatische redenen. De groote les is bij hem: wil, zelfkennis, zelfverbetering. Et tout le reste est de la littérature, misschien, voor velen: dié les, echter, blijft, en werd prachtig gegeven. franz de backer |
|