Groot Nederland. Jaargang 27
(1929)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Shaw's boodschap(Vervolg III)En daarmede toonen we den leidraad duidelijk aan, dien Shaw, de veranderlijke, versatile Shaw, gestadig volgt, - eerst onbewust, misschien, maar later met bedaarde halsstarrigheid: de mensch is een mislukking. Het is dat besef onzer kleinheid en machteloosheid, dat ons doet reageeren en menschen vereeren, die het niet waard zijn: dat vooral is de oorsprong onzer heldenvereering. Shaw zal, zonder genade, onze heldenvereering belachelijk maken, vooral zal hij den klassieken held, den strijder, van zijn voetstuk halen. We herinneren terloops aan het ridicule van Kolonel Craven, the good old Victoria Cross uit The Philanderer om dan het welbekende Arms and the Man te bespreken. Shaw's doel is niet het Virgiliaansch bezingen van de wapens en den man - niemand zal dat van hem verwachten -, maar aan te toonen dat er een groot verschil is tusschen den werkelijken man en den zoogezegden held met zijn wapens; de ironische titel der Nederlandsche en Duitsche vertalingen: Helden, is dan ook zeer gepast, want feitelijk zijn de werkelijke man en de zoogezegde held allebei de vereering onwaardig. Arms and the Man zal aldus het contrast toonen tusschen Bluntschli, den waren, en Sergius, den romantischen soldaat. Bluntschli toont zijn echte gevoelens: evenals alle soldaten vreest hij den dood, hetgeen hij uitlegt: ‘het is onze plicht, zoolang mogelijk te leven’. Wanneer hij zich rekenschap geeft, dat hij, in het vijandige Servië, zal overvallen en vermoord worden, belooft hij echter een ‘vechten van alle duivels’, ofschoon de uitslag geen twijfel lijden kan. Gelukkig voor hem is het een valsch alarm. En dan weer toont hij zich bevreesd. Dat is feitelijk zeer goede psychologie; een soldaat, die zoo lang als hij in het gevecht heeft gestaan en hongerig, koud en doodmoe is, zal bevreesd zijn. Het is dus een mager | |
[pagina 188]
| |
argument in Shaw's bewijs, maar een goed wanneer die vrees aanschouwd wordt door de romantische Raina. Het overbekend feit, dat Bluntschli chocolade in zijn revolvertasch heeft in de plaats van munitie, heeft echter geen overtuigende waarde boven die van een grap. Hij is hier niet de soldaat, die zijn vak kent, hij is onverantwoordelijk dom in zijn koddige gewoonte. Gedurende den oorlog 1914-1918 heeft zich soms het geval voorgedaan, dat lichtzinnige soldaten hun gasmasker gebruikten als tabaksblaas, - maar enkel vóórdat ze eens aan een gasaanval waren blootgesteld geweest; nooit echter gingen ze naar het front zonder patronen, en, indien ze chocolade lustten, namen ze die mede bovendien. De toestanden zijn misschien sedert de Balkanoorlogen van Shaw's stuk veranderd... In elk geval is er meer verschil tusschen werkelijkheid en operette dan Shaw zich bewust is. De beroepsofficier Bluntschli verhaalt dan met spot den weinig professioneelen, romantischen stormloop van Sergius tegen hem en zijn troepen. Beroepsofficieren worden verslagen, en lachen. De domme stormloop overrompelde hun troepen, omdat de machine-geweren - bij vergissing! - een verkeerde soort patronen hadden. Bluntschli kwam echter niet op de gedachte, met pralines te vuren. Dat Sergius niet beter beloond werd voor zijn aanval, kan slechts hemzelf verwonderen; zonder de onmogelijke vergissing betreffende de patronen ware die aanval een zelfmoordachtige slachting geweest. De verbitterde Sergius neemt dan plots Shaw's eigen theorie aan: Bluntschli, zegt hij, ‘daar hij door en door soldaat was, liep weg zooals de rest, met onze kavallerie op zijn hielen’. Om een slag te winnen is het dus beter, geen beroepsofficier te zijn. Maar dan komt even daarna deze stellige tegenspraak: Majoor Petkoff zegt, dat de Serviërs niet zouden in staat geweest zijn te vechten, indien ze niet gedrild waren geweest door vreemde beroepsofficieren. (Zulke vreedzame menschen, die herderlijke Balkanvolkeren!) En Bluntschli zal Petkoff en Sergius, de onbekwamen, helpen in bevelsaangelegenheden en zelf de orders neerschrijven. Wat de vreemde beroepsofficieren hebben onderwezen is de krijgskunst, die Sergius beschrijft als zijnde ‘de kunst van | |
[pagina 189]
| |
den lafaard, meedoogenloos aan te vallen wanneer ge sterk zijt, en buiten den weg van 't gevaar te blijven wanneer zwak. Dat is het geheele geheim van het vechten met goed gevolg. Brengt uw vijand in een nadeeligen toestand, maar bevecht hem nooit of nooit onder gelijke voorwaarden’. De Serviërs echter, vooral Sergius, zouden liever a fair stand-up fight hebben, hetgeen meent Don Quixote-achtige aanvallen en andere roekelooze opofferingen der soldatenlevens, die hun zijn toevertrouwd. (Over deze verantwoordelijkheid, die de basis is van het officiersberoep, geen woord.) De oorlog is dus eigenlijk belachelijk door zijn romantisme of verfoeilijk wegens zijn lafheid. In elk geval niet heldhaftig. Hier zij terloops aangestipt, dat Shaw's misprijzen der ‘laffe’ taktiek welke hierin bestaat, de zwakke punten van den vijand te ontdekken en dan, zooals ClausewitzGa naar voetnoot1) het noemt, ‘so konzentriert als möglich zu handeln’, dat zulk misprijzen eigenlijk óok romantisch is. Napoleon's krijgsroem wordt door Shaw moeilijk verdragen: ook Napoleon is geen held, geen Man of Destiny, wel een barbaar der 18e eeuw, theatraal en belachelijk ingenomen met zichzelf, want zijn voortreffelijkheid is maar klein, hij heeft slechts eenige sprankels genie. Waarom behaalt hij zooveel voordeelen? ‘Hij verstaat de krijgskunst niet.’ Maar hij weet welke de eenige, universeele passie is: vrees. ‘Vrees is het, die de mannen doet vechten, onverschilligheid is het, die hen doet wegloopen: vrees is de drijfveer van den oorlog.’ Bluntschli sloeg op vlucht uit pure onverschilligheid, zal een kind hier kunnen vragen. Het is er bij Shaw vooral en altijd om te doen, te laten uitschijnen, dat de zoogezegde held-strijder feitelijk geen held is, daar vrees hem voortdrijft. Aldus is hier stellig het belang van vrees overdreven. Ney zei het beter dan Shaw-Napoleon: ‘Celui qui se vante de ne jamais avoir eu peur est un fameux Jean-Foutre.’ Die vrees in het midden van het gevaar kan den moedigste overvallen; zij deed denzelfden Ney uitroepen: ‘Ah, tu trembles, carcasse!’ Voor hem, die dat beseft, kan het aureool van den moedigen strijder zeer verbleeken; het | |
[pagina 190]
| |
publiek zal aan die vrees niet willen gelooven, en, wanneer het toch door Shaw overtuigd wordt, een groote romantische vereering verliezen: dat juist is het doel van G.B.S. Onpartijdig beschouwd moet toch worden erkend, dat juist in het overmeesteren van die vrees, zooals aangeduid in Ney's uitroep, het schoone, - het romantisch-schoone niet, maar het menschelijk-schoone ligt. Wilskracht, plichtsbesef, en, vooral in de laatste oorlogen, ook het gevoelen een klein en misschien onbeduidend deel uit te maken van een kolossale macht in strijd tegen een andere macht, waarin het individueele verdwijnt voor het grootsch-massale; - dat zal de vrees overwinnen, of, ten minste, den bangen strijder meesleuren niettegenstaande het instinctmatige huiveren van zijn vleesch. Evenals in Arms And The Man een groote slag werd gewonnen op een volkomen onprofessioneele wijze, wordt in The Man of Destiny een groote slag gewonnen gansch buiten de deskundigen om. Swift's verstandige paarden hebben een nakomeling te Lodi: een paard vindt toevallig een doorwaadbare plaats in de rivier, de kavallerie volgt het en zoo worden de Oostenrijkers afgesneden. Een vermakelijk verzinsel, dat de bewonderaars van Napoleon's gedrag op de Lodi-brug moet treffen alsof een paardekop werd gezet op de Nikè van Samothrace. Burgoyne in The Devil's Disciple is meer overtuigend. Zijn paradoxen zelf zijn in een verrukkelijken achttiende-eeuwschen geest. Wij voelen met hem de woede tegen soldaten, officieren en officieele enggeestigheid, die een ganschen veldtocht in 't gedrang brengen door domheid en zelfzucht. Enkele speldeprikken van den ‘Satanskerel’ zijn dan ook gansch naar Burgoyne's zin. Een voorbeeld: ‘Ik verwacht nooit van een soldaat, dat hij denken zou.’ Burgoyne's wantrouwen betreffende de technische vaardigheid van zijn eigen soldaten doet hem besluiten, den Satanskerel te doen hangen en niet fusiljeeren: zijn schutters zouden er ‘a mess’ van maken. Naast vele zetjes van dien aard, die alle het hunne bijbrengen tot het scheppen der atmosfeer, is hier meer werkelijkheid dan in de twee vorige stukken; vooral een breeder inzicht wordt duidelijk: een oorlog is niet altijd zooals in Arms And | |
[pagina 191]
| |
The Man, en het doel kan goed zijn, kan er zelfs toe leiden, een wereld te maken, zooals hier de onafhankelijkheidsoorlog in Amerika. De Caesar van Shaw toont nog een ruimere opvatting. O, Shaw wordt niet militaristisch! In de tooneelbeschrijving van het eerste bedrijf spreekt hij reeds van ‘twee merkelijke hinderpalen voor de beschaving: een paleis, en soldaten’. Maar reeds sedert het begin wordt nadruk gelegd op de kunst en wetenschap van het Romeinsche oorlogsvoeren; men bekommert zich niet om lafheid, winnen is het doel. Caesar zelf heeft een afgrijzen voor moord en wraak; het Nootlot, dat hem tot vechten verplichtte, moet hij echter gehoorzamen; het is in de - niet schoone! - natuur van den mensch, te oorlogen, maar die oorlogen kunnen soms hun noodzakelijkheid hebben: ‘Zouden de Goden de wereld niet beter vernietigen, indien hun eenige gedachte ware, vrede te hebben toekomend jaar?’ Cleopatra doet Pothinus vermoorden; Caesar zegt profetisch: ‘Indien éen man in de geheele wereld kan gevonden worden, nu of ooit, die weten zou dat ge slecht hebt gehandeld, dan zal die man de wereld moeten veroveren zooals ik, of er door gekruisigd worden.’ Vooralsnog zal die moord aanleiding geven tot nieuwe oorlogen van straf en wraak. ‘En aldus, tot het einde der geschiedenis, zal moord moord voortbrengen, altijd in den naam van recht en eer en vrede, totdat de Goden het moede worden en een ras scheppen, dat begrijpen kan.’ Wat den veldslag zelf betreft, houdt Caesar er geen romantiek op na; geen enkel soldaat trekt er heen met de bedoeling gedood te worden. Caesar heeft een hoog plichtsbesef: aan Cleopatra, die hem vraagt, bij haar te blijven om haar te beschermen en zijn soldaten aan hun lot over te laten in het gevecht, antwoordt hij weigerend: ‘onder de soldaten die mij betrouwen is er geen enkel, wiens hand ik niet wil beschouwen als heiliger dan uw hoofd’. Vrees echter kent Caesar niet; hij kijkt fier het noodlot in 't gezicht. We moeten hier echter direct doen opmerken, dat, voor éenmaal dat we in Shaw een eigenlijken strijder vinden, Caesar door onzen auteur (in zijn voorwoord) beschouwd wordt als een burger, die, evenals Cromwell, legeraanvoerder | |
[pagina 192]
| |
werd, door de omstandigheden. De gewone, groote krijgsheeren zijn echter ‘half witted geniuses enjoying the worship accorded by all races to certain forms of insanity.’ De opvoering van dit stuk moet het echter wel doen zonder de inleiding, en dan treft Caesar als een ietwat geïdealiseerde, übermenschliche soldaat, die nog grooter is buiten dan in den veldslag. Man And Superman bespreekt alles, dus ook het vraagstuk van den oorlog. De goede miles gloriosus verschijnt hier ook, en het stokpaardje, dat een mensch eigenlijk een lafaard is. Maar dan, met een diepe overtuiging, wordt verkondigd dat die lafaard tot een held kan worden gemaakt in het vechten voor een ideaal. De evolutie bij Shaw gaat nog verder: hij zal toegeven, in Fanny's First Play, dat moed wél bestaat, en niet sporadisch, maar soms bij een gansche natie. Maar op deze wijze: Duvallet, die wonderlijke Fransche marine-officier, zegt in een eindelooze tirade, dat Frankrijk énkel vechten kan, en spreekt over de ‘domme hoedanigheid van militairen heldenmoed, die aantoont hoe weinig we veranderd zijn sedert den staat van den wildeman, ja, van het beest. Wij kunnen aanrukken zooals stieren; wij kunnen op onze vijanden toespringen zooals vechthanen; wanneer we door verraad overweldigd worden, kunnen we sterven al vechtende zooals ratten. En we zijn gek genoeg om er fier op te zijn’. De domme generaal uit Getting Married zet de lijn voort van Kolonel Craven en van den Spaanschen Commander. Men zou zich kunnen afvragen, waarom hij zoo belachelijk en dom is, hij, die toch als broeder dien buitengewoon schranderen Bisschop heeft. Zulke toevallen zijn mogelijk; misschien ook lag het in Shaw's bedoeling, aan te toonen, wat de militaire loopbaan van iemand maken kan... En de vermakelijke, Anatole France-achtige karikatuur van leger-domheid wordt herhaald in Androcles and The Lion waar de Centurion allerkostelijkst is. De intellectueele, aristocratische Captain herinnert wat aan Burgoyne met zijn bittere opmerkingen; zijn beleefd sarcasme doet de Christenen lachen - en dreef den Duitschen Kroonprins uit den schouwburg te Berlijn. | |
[pagina 193]
| |
't Zou te gemakkelijk zijn, gebruik te maken van de gebeurtenissen sedert 1914 om het gevaar aan te toonen van het ‘Evangelie der Macht’ van Andrew Undershaft in Major Barbara. Intusschen klinken enkele gezegden als prophetisch: Cusins' voornemen, ‘oorlog te voeren tegen den oorlog’, macht te veroveren om de granaat te veroveren, en om de intellectueelen te verplichten, hun gaven te gebruiken voor het algemeen welzijn. 't Zou vooral te eenvoudig zijn, aan te toonen, welk kwaad gesticht werd door vooroorlogsche werken zooals Press Cuttings, waarin Lord Roberts' plan van gedwongen dienstplicht en Kitchener's vrees voor het Duitsche militarisme worden belachelijk gemaakt. Hetgeen Roberts te vergeefs vraagde, moest in allerijl gedurende den oorlog worden uitgevoerd en aldus ten koste van menig Britsch leven. Wat Kitchener bevreesd voor was: een Duitsche inval, werd op weinig na een werkelijkheid; feitelijk heeft Shaw het bijna aan den lijve gevoeld, toen een Duitsche vliegmachine een bom liet vallen op het Adelphi Theatre, op eenige meters van zijn huis (en dat van Barrie). Shaw's stukken gedurende den oorlog toonen dan ook een zekere verandering aan in zijn gedachten. O'Flaherty V.C. echter is het beste voorbeeld om aan te wijzen, dat die verandering geenszins meende een verheerlijking van den heldstrijder. Het oude motief: soldaten zijn eigenlijk bang, komt terug, maar dat wordt dan de uitleg van het niet vluchten: de soldaten weten, dat de vijand even bang is voor hen als zij voor hem. Een hooger belang? O'Flaherty weet niet eens, waarom de oorlog gaat, en heeft zijn moeder doen gelooven, dat het een strijd was der Ieren tegen Engeland. The Inca of Perusalem, de Duitsche Keizer, is een vreedzaam babbelaar die plots en belachelijk, music-hall-achtig belachelijk, aan grootheidswaanzin lijdt. Augustus Does His Bit is een goede satire tegen de domheid van zekere officieelen, die niettegenstaande alle superpatriotisme, gevaarlijk is voor de natie. Maar waar Shaw voorzeker den Damascus-weg op is, is in een gedeelte der voorrede van zijn na den oorlog gepubliceerde Heartbreak House. Daar waar hij vroeger altijd sprak van onbekwame officieren en regeerders, toont hij hier | |
[pagina 194]
| |
de dumb capables, de zwijgende bevoegden, in hun stil, hard werk op het slagveld, in de regeeringsgebouwen, in de munitiefabrieken. Hij stelt ze tegenover de luidruchtige meddlers zooals sommige officieelen, journalisten en het publiek over het algemeen. Die dumb capables hebben Engeland gered niettegenstaande de noisy meddlers. Ze bestonden dus, en alles was geen toeval? In diezelfde voorrede komen enkele andere tegenspraken voor, en ze is niet vrij te pleiten van sommige feiten tegen de logica. Men kan het enkel vermakelijk vinden, wanneer Shaw beweert, dat Engeland de onrechtstreeksche schuld van den oorlog was, aangezien Engeland aan Pruisen leerde de religie van het overleven van den sterkste en van den struggle for life. Er is echter een zeker cynisme in de bewering, dat de oorlog het noodzakelijk maakte, uit te roepen, dat het leven van het individu waardeloos is tegenover het voordeel van de gemeenschap, instede van eenvoudig te zeggen, dat de gevorderde opoffering van jonge mannen was ‘het uitboeten der nalatigheid en gekheid hunner vaders’. Wanneer men dan Press Cuttings op zijn geweten heeft, en een - voorzeker welgemeende - lange pacifistenloopbaan tegen alle militaire voorbehoedmiddelen.... Het is gansch naar den aard der bewoners van Heartbreak House machtelooze toeschouwers te zijn en zelf geen werkzaam deel te nemen aan den oorlog; het stuk, trouwens, heeft geen scherp geteekend chronologisch verband met den strijd 1914-1918, en schildert meer het verval van een beschaving. Na terloops vermeld te hebben, dat, evenals de Lieutenant tegenover Napoleon en Rufio tegenover Caesar, Luitenant Schneidekind geen grooten eerbied koestert voor den generaal in Annajanska, - een dommen generaal naar het hart van Shaw, moeten we onderzoeken hoe het vraagstuk van oorlog en vrede en der heldenvereering behandeld wordt in de vijf stukken van Back to Methuselah. De edele gedachten van Eva en haar verfoeien van Caïn en andere strijders zijn welbekend. In The Gospel of the Brothers Barnabas worden de politiekers aangevallen, die, door hun domheid, den oorlog hebben onvermijdelijk gemaakt; aan Burge, die er op wijst, dat zij den oorlog hebben gewonnen, antwoordt Franklyn: ‘Neen, de soldaten en de matrozen wonnen hem, en lieten het | |
[pagina 195]
| |
aan u over, hem te eindigen. En u waart zoo volkomen onbekwaam, dat de massa's kinderen die van honger omkwamen gedurende de eerste jaren van vrede ons allen deden wenschen, terug in den oorlog te zijn.’ Een soort Napoleon in ‘The Tragedy of an Elderly Gentleman’ is zoo dom en belachelijk, maar zoo kinderachtig gevaarlijk ook, dat de beschaafde langer-levenden hem moeten, door middel van electriciteit, nabij het standbeeld van Falstaff afzonderen. Wat dat standbeeld beduidt? ‘Al wat ik er u over kan zeggen’, verklaart Zoo, ‘is, dat, duizend jaar geleden, toen de wereld aan u, kort levende lui, was overgeleverd, er een oorlog was, die heette: de oorlog om oorlog te eindigen. In den oorlog die, omtrent tien jaar later, daarop volgde, werd geen enkel soldaat gedood; maar zeven der grootste steden van Europa werden, uit het bestaan gevaagd'. 't Schijnt een groote grap te zijn geweest, want de staatslieden, die dachten, dat ze tien miljoen gemeene mannen naar den dood hadden gestuurd, werden zelf tot stukjes geblazen met huis en familie, terwijl de tien millioen mannen snoezig in de spelonken bleven liggen, die ze voor zich zelf hadden gegraven. Later bleven zelfs de huizen ongedeerd, maar hun inwoners werden vergiftigd door een gas, dat geen levende ziel spaarde. Natuurlijk hongerden de soldaten uit en verwilderden; en dat was het einde van pseudo-Christelijke beschaving overblijven. Ge zult dan alles weer van 't begin af ontdekking, door de staatslieden, dat lafheid een groote vaderlandsche deugd was, en een openbaar gedenkteeken werd opgericht aan haar eersten prediker, een ouden en zeer dikken wijze. Sir John Falstaff genaamd. Wel, - daar is Fallstaff.’ Echter is oorlogvoeren nog steeds het gewone tijdverdrijf der korter-levenden. De eerste Minister wenscht te weten, hoe dat kwam; - ook, hoe die giftige gassen worden gemaakt, dat zou van pas komen. Zoo zegt: ‘Ge kunt de gassen zelf maken wanneer uw scheikundigen ze zullen ontdekt hebben. Dan zult ge doen zooals ge vroeger deedt: malkander vergiftigen, tot er noch scheikundigen, noch beschaving. Het laatste beschaafde ding dat gebeurde, was de aanvangen lijk half verhongerde wilden, en malkaar bevechten met boomerangs en vergiftigde pijlen, totdat ge het zoover | |
[pagina 196]
| |
brengt als giftige gassen en brisante springstoffen, eens te meer, - en met hetzelfde gevolg. Aldus zal het zijn, ten minste, tenzij we meer verstand hebben en aan dat belachelijk spel een einde stellen met u te vernietigen.’ Hetgeen dan ook gebeurt in den loop der tijden. Na dat spel in de toekomst, een spel in het verleden: Saint Joan, dat pure meesterstuk, heeft ook een ruimer inzicht. Evenals in Caesar and Cleopatra kan soms oorlog noodzakelijk zijn. Wanneer hier? God, zegt Jeanne, gaf land en taal opdat ze zouden behouden worden. Een oorlog, die iets anders zoekt dan die heilige verdediging, is moord. Niet aan den plicht tegenover den leenheer, maar aan den plicht tegenover God moet hier worden gedacht. En waarom verliezen de Fransche soldaten, vóór Jeanne ze bezielt? Omdat er in hen geen hooger begrijpen is: ‘Onze soldaten worden altijd verslagen omdat ze enkel vechten om hun huid te vrijwaren, en het eenvoudigste middel om hun huid te vrijwaren is: weg te loopen.’ Jeanne's mysticisme maakt haar, de eenvoudige landelijke, onbevreesd, al even onbevreesd als Caesar, met zijn fierheid tegenover het noodlot. Maar moed volstaat niet om veldslagen te winnen; men behoeft een technische vaardigheid; dat doet Shaw uitkomen in de vermakelijke antwoorden van Dunois in het derde bedrijf. Oorlog is echter niet romantisch; het afgrijselijke er van werd goed gevoeld door dien oud-soldaat in het epiloog, die jaarlijks eens uit de hel mag komen en de aarde bezoeken. Hij had vijftien jaar dienst genomen in de Fransche oorlogen. ‘Hell was a treat after that.’ Betreffende militairen heldenmoed en oorlog vindt men dus, in Shaw's werk, enkele tegenspraken en soms een zwakke argumentatie. Militaire heldenmoed werd eerst door hem genegeerd en belachelijk gemaakt; na verschillende malen nadruk te hebben gelegd op het feit, dat iedereen eigenlijk laf is, ziet Shaw toch in, dat die heldenmoed bestaan kan; hij moest echter niet worden vereerd. Jeanne d'Arc is een heilige, die even hoog boven haar tijd verheven was als Caesar boven den zijnen; voor beiden was oorlog een noodzakelijkheid door den drang der omstandigheden. Zelfs in die twee | |
[pagina 197]
| |
uitzonderingskarakters toont Shaw echter zijn haat aan tegenover den oorlog en zijn utopischen wensch, dat hij onmogelijk ware. Het huidige menschenras dient evenwel daartoe vervangen te worden door iets beters.
Het Gerecht, of liever ons hedendaagsch gerecht met zijn rechters, wordt door Shaw ook aangevallen, maar niet zoo scherp als sommige andere idola mentis. In feite een reeds versleten onderwerp van het hedendaagsche drama; het is met dankbaarheid dat we constateeren, hoe Shaw geen geheel stuk er over schreef, na zooveel ‘Justice’ en ‘La Robe Rouge’ en ‘La Loi du Pardon’; - slechts hier en daar, in enkele spelen, wordt opgetreden, niet tegen het gerecht abstract genomen en de wet in haar essentie, wel tegen het onderscheid van klasse en kunne en tegen straf- en dwangmiddelen. Het onderscheid, door wetten gemaakt tusschen man en vrouw, wordt gelaakt in verschillende stukken, waar het vooral gaat over het huwelijk. Hier en daar, in andere stukken, komt soms een enkele zet ons aan dat verschil herinneren: de lawyer Hawkins in The Devil's Disciple zegt b.v.: ‘de gerechtshoven zullen het geding van een man - en die man dan nog de oudste zoon - steunen tegenover elke welkdanige vrouw, indien het hun eenigszins mogelijk is.’ Wanneer in The Doctor's Dilemma gevraagd wordt, of Dubedat straffeloos met de wet spelen kan, komt het antwoord van Sir Partick, Shaw's spreekbuis: ‘Strafrecht is van geener waarde voor deftige lieden... Wat doen wij, familiedokters, de helft van den tijd, tenzij samenzweren met den familienotaris om aan den eenen of anderen schurk uit het tuchthuis te houden en aan de eene of andere familie schande te vermijden?’ Waartegen Shaw vooral opkomt is tegen het feit, dat de maatschappij het gerecht gebruikt als een dwangmiddel. Het is een misdaad, vrijheid of leven te benemen. Onze rechters, kunnen echter niet anders, ze worden er voor betaald en vereerd. (Zie b.v. Captain Brassbound's Conversion, 2de bedrijf). Richard Dudgeon onderbreekt den Chaplain, die hem helpen moet vóór de terechtstelling, met deze snerpende woorden, welke niet meer die zijn van een Satanskerel: ‘Thou | |
[pagina 198]
| |
shalt not kill.’ Jeanne d'Arc, in een oogenblik van menschelijke zwakheid (een meesterlijke toets in een meesterlijke psychologische schildering), twijfelt aan haar stemmen en is bereid, een stuk te onderteekenen, waarin ze die stemmen toeschrijft aan duivels; maar wanneer ze hoort, dat ze, door zulks te doen, enkel aan den brandstappel ontsnappen zal om levenslang gevangen te blijven, weet ze, dat haar stemmen gelijk hadden en hemelsch waren. Tot haar rechters zegt ze: ‘Gij beloofdet me mijn leven, maar gij loogt... Gij denkt, dat leven niets anders is dan niet steendood te zijn. Het is niet het brood en water, die ik vrees: ik kan op brood leven; wanneer heb ik méer gevraagd? Het is geen ontbering, water te drinken, indien het water zuiver is. Brood is geen smart voor mij, en water geen droefenis. Maar me af te sluiten van het licht des hemels en het zicht van de velden en bloemen; mijn voeten te ketenen, zoodat ik nooit meer rijden kan met de soldaten noch de heuvels beklimmen; mij vuile, vochtige duisternis doen inademen en mij afhouden van al wat me tot de liefde voor God terugbrengt, wanneer uw slechtheid en dwaasheid mij verleiden tot haat voor hem: al dit is erger dan de vuurpoel in den Bijbel die zeven maal geheet werd. Ik zou van mijn oorlogspaard kunnen afzien; ik zou kunnen rondsleuren in een rok; ik zou de banieren en de bazuinen en de ridders en de soldeniers aan mij kunnen laten voorbijgaan en me achterlaten zooals ze andere vrouwen achterlaten, - indien ik enkel nog steeds kon hooren den wind in de boomen, de leeuweriken in den zonneschijn, de jonge lammeren blatende in de gezonde vorstlucht, en de gezegende, gezegende kerkeklokken, die mijn engelenstemmen zenden drijvende tot mij op den wind. Maar zonder die dingen kan ik niet leven; en, door uw voornemen, ze te ontrukken aan mij of aan eenig ander menschelijk schepsel, weet ik, dat uw raad des duivels is, en de mijne van God.’ Wat Shaw dan zou willen voorstellen in de plaats van straf legt hij uit zijn in voorwoord tot Major Barbara. Een hond, die blaft en bijt, zal niet genezen door periodisch vastgeketend te worden, ‘for the chain makes a dog savage’. Wat we doen met den onmogelijk wordenden hond, zouden we moeten doen met de misdadigers: ‘'t Zou veel verstandiger zijn, | |
[pagina 199]
| |
indien we ons schikten in hun misdaden zooals we ons schikken in hun ziekten, totdat ze meer last geven dan ze waard zijn, op welk oogenblik wij ze, met veel excuus en uitdrukking van sympathie en eenige edelmoedigheid om aan hun laatste wenschen te voldoen, - wij ze zouden in de verstikkingskamer plaatsen en ons van hen ontdoen. Onder geen voorwaarden zou het hun mogen toegelaten worden, hun misdaden uit te boeten voor een gefabriceerde straf, een inteekening voor liefdadigheidswerk, een vergelding voor de slachtoffers. Indien er geen straf mag bestaan, kan er ook geen vergiffenis mogelijk zijn. Nooit zal er een echt moreel verantwoordelijkheidsgevoel bestaan, zoolang iedereen niet weten zal, dat zijn daden onwederroepelijk zijn, en dat zijn leven afhangt van zijn nut.’ franz de backer (Wordt vervolgd.) |
|