Groot Nederland. Jaargang 20
(1922)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Eerste tooneel.(Annemie, Kees, Jantje, Dirk, Pap, Lieven Pot, Schele Bast en Siska).
Annemie.
Vooruit.... vlug wat.... Aan 't werk.... ge moest al lang aan 't wannen zijn in de schuur.... Dirk en gijlie ook, Bast en Lieven, aan 't dorschen.... Hop! toe.... Jantje, naar uw koeien. (Allenstaan op.... Voeten- en stoelgestommel).
Bast
(tot Dirk).
Wat heeft de bazin sinds enkele dagen in haren koker? Die is nu nooit meer kontent.... Altijd heeft ze wat te mopperen.... Niemand laat ze met rust....
Dirk.
Ze zal weer met d'r linkerbeen eerst opgestaan zijn.... (Terwijl zij mummelend en brommend willen wegtrekken, niet zonder te schertsen met Siska houdt Annemie hen plots tegen, na Kees, die de laatste zijn stoel verlaten heeft, even beloerd te hebben).
Annemie.
'n Oogenblik.... Heeft 'r dezen morgen iemand eieren geraapt?.... Als Siska in 't kiekenkot kwam, lag 'r geen enkel ei meer.... (Zij blikt in 't ronde, aller gelaat bespiedend).
| |
[pagina 155]
| |
Jantje.
Tante, ik niet, hoor....
Dirk.
Ik ook niet bazin....
Lieven.
En ik ook niet....
Bast.
Ik kom juist thuis....
Annemie.
En gij, Kees?....
Kees.
Ik bazin?....
Annemie.
Wel ja.... Ge lust gij toch ook eieren, geloof ik, he?....
Kees.
Bazin, ge weet toch wel dat 'k nooit 'n voet in 't kiekenkot zet!.... En nooit eieren raap.... Waar 'k niet zijn moet, kom 'k niet....
Annemie.
't Is goed.... 't is goed.... de zonde zou niet groot zijn als ge d'eieren toch had weggehaald.... Maar als ge zegt dat gij 't niet gedaan hebt.... dan geloof ik u....
Kees.
Tenminste tot den dag dat ge m' op 'n leugen zult betrappen.... (Terwijl die woordenwisseling plaats grijpt, wrijft Jantje de handen over elkander en stoot de knechten met de ellebogen in den rug).
Annemie.
Goed.... goed.... we weten wel wat ge waard zijt, meester Kees.... Maar de bazin mag toch wel op d'r knechten passen, he?.... en ik wil, in 't vervolg van dichterbij op uw werk letten (koleirig) want daar hed-de nu dat spel met die eieren.... gisteravond lagen z'r nog; d'r waren 'r twaalf....
Kees
(die op het punt staat los te barsten, besluit er plotseling toe, de kamer te verlaten; de andere volgen en wisselen onder elkaar spottende teekens. Zij vermaken zich ten koste van hun ploegbaas en ook wel wat ten koste van de bazin. Op 't oogenblik dat hij den drempel overschrijdt, en ziet dat Kees reeds ver is, roept Jantje).
Jantje.
't Is wel besteed.... ze heeft 'm daar bot gezet, dien Antwerpenaar.... (Gelach en onderdrukt gejouw). Weg met dien sinjoor!....
| |
Tweede tooneel.
Annemie
(alleen).
Hij heeft me slecht verstaan.... jammer.... of liever neeje 't is juist goed.... Is dát de gelegenheid niet die 'k zoek?.... De reden om hem weg te krijgen.... Ná, 't is niet schoon van mijnentwege.... o, neeje.... maar 't moet.... Jurg Faes moet volstrekt in zijn plaats komen. (Zij zit naast 't vuur, den rug naar de deur gewend. Zij bemerkt niet dat Kees langzaam binnengekomen is).
| |
[pagina 156]
| |
Derde tooneel.(Annemie, Kees).
Kees.
Hm!.... bazin.... bazin Annemie....
Annemie
(schrikt, keert zich om).
Ha.... 't zij-de gij, Kees.... 'k Dacht dat g'op 't veld waart.... wat is 'r nu weer?....
Kees.
't Is al eenigen tijd, bazin, dat 'k bemerk, dat 'k hier te veel ben.... 'k Heb willen zeker zijn dat m'n oogen en m'n ooren me niet bedrogen. Wat ge me daar straks gezegd hebt, bazin, doet me niet langer twijfelen. Gij zoekt me, bazin Annemie.... Hewel, ik kom uw toestemming vragen om d'r hier uit te trekken, zonder ruzie.... 't Brood smaakt me niet meer op de Witte Hoeve....
Annemie.
Gelijk ge wilt, jongen.... ik wil hier meester blijven... als gij geen aanmerking kunt verdragen, tracht dan 'n beteren post te vinden... Ik houd u niet tegen....
Kees.
Bazin Annemie.... ik heb u 's beleedigd.... vergeef me.... ik had gedroomd.... de trouwe vriend heeft buiten spoor kunnen loopen.... maar de knecht heeft altijd z'n plicht betracht.... de knecht verdiende wel beters van u.... ik zal vertrekken....
Annemie
(verteederd ondanks zich zelf).
Luister Kees.... ik kan 't u nù zoo wèl zeggen als later.... 't Is beter dat ge vertrekt.... ik heb uw bedoelingen geraden.... uw oogen zeggen 't me.... dan den avond dat 't onweerde.... gij en ik, we waren allebei ons hoofd kwijt.... ál die dingen zijn onmogelijk, arme jongen....
Kees.
En gij zelf, bazin.... hadt g'r dan nooit aan gedacht....
Annemie
(met een gehuicheld lachje).
Wel, wel toch.... zij-de nu onnoozelder dan ik vermoed?.... Maar jongen toch, ze zouwen ons alle twee in 't zothuis steken.... gij zijt 'n brave jongen, 'n werker, 'n goeie, trouwe helper.... zie, wat ik u daar straks in 't bijzijn van d'anderen heb gezegd he, dat was niet gemeend.... of ten minste, ik zei het, opdat ge zonder lawijd zoudt zijn vertrokken.... Ha, arme kerel.... als ge nu nog 'n naam hadt.... den naam van uw ouders... misschien.... Weet ge dat ze over ons gebabbeld hebben.... en dat m'n goeie naam beknibbeld wordt.... ik beschuldig u daar niet van, maar ik zou liegen, als 'k u moest zeggen, dat ik daar niet onder lijd.... Gij hebt gelijk: 't best is nog te scheiden.... verlaat me.... nog beter: verlaat het dorp.... waarom zou-de niet weer naar de stad trekken?.... Och, Kees, ge moest dat doen uit liefde voor mij.... Denk aan Nelis | |
[pagina 157]
| |
Cramp, uw weldoener.... stoor de rust van z'n weduwe niet.... ik jaag u niet weg, versta-de.... Ik zal u zelfs drie maand van uw loon uitbetalen (op 't einde van deze aanspraak, speelt ze zichtbaar komedie; zij weeklaagt en jammert).
Kees
(die voelt dat ze huichelt, valsch en ikzuchtig is).
Inderdaad.... ge zijt alle twee wel goed v'r me geweest.... ik zou ongelijk hebben me te beklagen.... Ja, ik deed dwaas me dingen in 't hoofd te steken.... die niet bestonden.... en die niet mochten bestaan.... 't is voor altijd gedaan.... Vaarwel bazin.... 'k vertrek.... Houd u geld.... ge zijt me immers niets schuldig.... ik ben u nog zooveèl schuldig.... alles.... toe, en de plaats is vrij.... ik begrijp u.... 'n schoone jongen met veel geld 'n familienaam, die mag hier komen.... ik wensch u zoo'n man, bazin.... (Na een korte poos vlucht hij ijlings de deur uit. Annemie loopt naar de deur).
Annemie.
Kees.... nog 'n woord.... hij luistert niet.... hij zingt....
Kees
(achter de schermen):
En laat ons nog 'n wandeling gaan doen
Al in het frissche groen....
| |
Vierde tooneel.(Annemie, Milledju).
Milledju.
Dag, Zusterken.... ben ik 't.... 'k Kom maar 's voorbij.... 'k Heb drij koppel kempische kiekens.... en leggen dat ze doen.... ik heb ze goejekoop gekocht.... 'n Okazie.... ik laat z'u aan den koopprijs.... Kees kan ze komen halen....
Annemie.
Kees is weg....
Milledju.
Is Kees weg?
Annemie.
Wel ja.... gelijk ik zeg.... Verwondert u dat?....
Milledju.
Milledju, ge zijt wel haastig.... de jongen had veel kwaliteiten.... ouwe knechten worden zoo maar niet op straat gesmeten.... En, ge zoudt uw vrienden d'r wel 's eerst over kunnen spreken....
Annemie.
Ta, ta, ta.... Gij zelf hebt me den raad gegeven, dien vondeling, dien bastaard gelijk g'hem noemde, aan de deur te zetten... Mijn reputatie kwam in opspraak zeidet-ge.... Hewel, en dan?.... ik heb van de eerste gelegenheid gebruik gemaakt.... Wij hadden getwist over 't werk.... Hij kopte.... en ik heb 'm laten hooren dat-ie weg kon.... Hij heeft me verstaan.... nu is 't afgeloopen. | |
[pagina 158]
| |
Milledju.
In afwachting zij-de nu zonder meesterknecht....
Annemie.
O! dat zal niet lang duren.... ik heb 'r al éen in 't zicht....
Milledju.
Al eén in 't zicht?.... Wie dan?
Annemie.
Ge zult hem misschien wel kennen.... Jurg Faes, van Stabroeck....
Milledju.
Jurg Faes.... maar dat 's niet mogelijk.... Dan hadt-de den andere ook wel kunnen houwen.... die bracht u maar in opspraak bij de kwezels.... terwijl deze parochiaan....
Annemie.
M'n naam heelemaal zal bekladden.... Dank u.... gaat voort, broertje lief.... Wat zul-de nu nog ál vertellen.... Maar genoeg... 'k Ben 't beu me nog langer als 'n klein meisje te laten behandelen.... op uw aandringen heb ik dien Antwerpenaar doorgezonden.... Gisteren was Kees voor u 'n zwarte beest.... en vandaag is-ie 'n heilige.... Wat is er gebeurd?.... In plaats van me geluk te wenschen begin-de me te verwijten.... Wel bedankt.... In 't vervolg doe 'k m'n eigen goesting....
Milledju.
Annemie.... ongelukkige.... wil-de geen rede verstaan?.... voor dat Jurg Faes, die straatlooper, die verkwister hier 'n voet in huis zet.... Hoe heeft die zatlap u nu ineens bekoord?.... Zoo'n doordraaier kiezen als 'r zooveel goei werklieden zonder brood zitten.... Wilt g'u dan rineweeren.... Neeje, neeje, die komt hier nooit binnen.... dat zeg ik....
Annemie.
En ik zeg dat-ie hier wèl binnen komt.... en morgen ál.... Ik zal 'm zelf gaan halen als 't noodig is.... Had-ie me z'n diensten niet aangeboden, den avond dat we naar Putte gewandeld zijn?
Milledju.
Gij sukkel.... geloof-de gij wat die wielewaal u wijs maakt?....
Annemie
(met inzicht, beklemtonend).
Hij zal wel veranderen.... Ik zal 'm thuis houwen.... Ik zeg het u.... En hij moet komen, hoorde?.... Hij moet!.... (af, deur rechts).
| |
Vijfde tooneel.
Milledju.
Milledju.... wat stijfkop.... hoe dom.... Nu is ze vrijer dan ooit.... Ze zet niet alleen de menschen aan de deur zonder me te verwittigen, maar ze neemt 'r ander aan.... En dan nog Jurg Faes, dien lekkere.... ik had 't moeten weten.... en hij moet komen, zegt ze.... alle duivels (Kees bemerkend die van de koer in zijn richting
| |
[pagina 159]
| |
opdaagt). Ha.... daar is de andere.... dien moeten we sparen.... hij kan nog dienen....
| |
Zesde tooneel.(Milledju, Kees).
Kees
(zijn pakje bullen op tafel leggend).
Verschooning, baas Wannes....! 'k Trek 'r uit.... ik kwam aan de bazin vragen om m'n pakke ná te zien.... dat 's de gewoonte he?.... gij, d'r broer, gij zoudt 't misschien wel 's kunnen nazien....
Milledju.
Wel zeker, jongen.... waarom niet?... een simpele gewoonte, he?.... (hij onderzoekt achteloos het door Kees losgewonden pakje). 't Is goed.... 't is goed (getweeën binden ze den halsdoek vast). Zeg eens.... dan is 't gemeend?
Kees.
Vast en zeker....
Milledju.
Wel ge verwondert me.... daar heb ik spijt over.... De vrouwen zijn zoo wispelturig.... Kan ik niets doen voor u?....
Kees.
Ge zijt wel goed, baas Wannes.... Ik dank u wel.... maar 'k wil eerst zelf 's goed uitkijken.... vanwaar de wind komt.... Och, ik zal rap geplaatst zijn....
Milledju.
Daar twijfel ik niet aan.... Dus, tot ziens.... Kees.... is m'n kleine op de hoeve?
Kees.
Ik geloof dat-ie in de schuur is.... of-ie zou al met de koeien moeten weg zijn....
Milledju.
'k Zal 's gaan zien (hij wil weg langs de staldeur, en de hand op den grendel houdend, nadenkend). Maar, zeg 's, Kees.... de bazin heeft d'r tijd niet verloren. D'r is al iemand anders in uw plaats....
Kees.
Wie?....
Milledju.
'n Jongen van Stabroeck.... Ge moet 'm kennen.... Jurg Faes.... 'n Triestige kerel, hoor (hij verdwijnt, niet zonder zich te verkneuteren in de verbazing van Kees. Deze schier terneergeslagen, neemt machinaal zijn pak op en wil in de richting der koer verdwijnen).
Kees.
Jurg Faes.... (Op 't oogenblik dat hij buiten stappen wil ontmoet hij Bella Sap).
| |
[pagina 160]
| |
Zevende tooneel.(Kees Doorik, Bella Sap).
Bella.
Dag Kees.... is uw bazin hier?.... 'k zou willen weten of z'ons den stier zal sturen.... maar wat zie 'k.... Waar trekt-e gij op af.... met pak en zak?....
Kees.
Ha, Bella.... ik verlaat de Witte Hoeve.... ik heb ruzie gehad met de bazin....
Bella.
Ge wilt zeker lachen....
Kees.
Neeje Bella.... 't is echt.... ik moet weg gaan....
Bella.
Is 't dan zoò erg geweest?....
Kees.
Ja.... Denk 's na, ze heeft me gezegd dat 'k d'r eieren roof....
Bella.
Gij?.... Maar dat's niet mogelijk.... (Aangemoedigd door het belang, dat het jonge meisje in hem stelt, neemt Kees haar hand, biecht alles, en snikt bijna).
Kees.
Zie, Bella, ge zijt 'n braaf meisken.... U kan 'k alles wel zeggen.... die historie met die eieren was maar 'n reden.... Ik hou van bazin Annemie.... ik ben'r smoorlijk op verliefd.... en 'k heb 't 'r gezegd.... maar zij.. de hoogmoedige bazin wil van geen simpelen knecht weten.... en daarom heeft ze 'n reden gezocht om me van de Witte Hoeve weg te krijgen.... en vandaar onze ruzie.... ze heeft me beleedigd in 't bijzijn van ál de knechten....
Bella.
Hi, hi, hi.... gij Kees.... gij waart verliefd op Annemie Andries?.... Dat 's wat nieuws.... hi, hi, hi.... dat's aardig hoor.... laat me lachen.... (Zij lacht gedwongen om haar tranen te verbergen die ze met haar voorschoot afwischt. Zij poogt haar ontroering te bedwingen).
Kees
(berispend).
Bella!....
Bella.
Verschooning.... ik kon 'r niet aan doen.... ná.... 't is voorbij... bah!.... g'hebt geen moord gedaan.... troost u.... d'r zijn nog andere hoeven buiten de Witte Hoeve.... en andere vrouwen, Kees.... vrouwen die zoo rijk zijn als de weduwe Nelis Cramp.... meiskens, veel jonger en schooner ook.... en die naar 'n braven en eerlijken jongen lijk gij, heel gaarne zouwen luisteren.... Ge moet maar zoeken.... Uw oogen open doen.... We zullen samen zoeken als ge wilt.... Maar laat ons beginnen met 't begin.... Waar ga-de nu naar toe?....
Kees.
'n Anderen dienst zoeken.... | |
[pagina 161]
| |
Bella.
Luister Kees.... Kom bij vader.... hij heeft iemand noodig, waar-ie op betrouwen kan.... ik heb 'm altijd op uw werk en uw karakter hooren boffen.... ik ben zeker dat-ie u in dienst neemt. (zij draait zich om, vertrekkensgereed, doch bezint zich). Eèn woordje nog.... dat moet tusschen ons blijven.... versta-de?.... De kwestie van die eieren, dat kun-de hem vertellen.... tot ziens, Kees.... en goeje moed.... (zij vlucht al lachend om haar emotie te verbergen).
| |
Achtste tooneel.
Kees.
Wat zonderling meisje.... Ze wil me niets dan goed.... en van 'n anderen kant, zou-de zeggen dat ze met me lacht.... 't is eender.... ik zal heuren goejen raad volgen.... Ha, bazin Annemie, ge dacht dat ik 't land zou verlaten lijk 'n verschoppeling, 'n booswicht... Neeje, neeje.... Ik zal blijven.... En wie weet?.... Ik zou misschien beter doen met te vertrekken?.... en alles te vergeten.... naar de stad weer te keeren.... en te gaan leven, wijd van haar. Wijd van de Witte Hoeve.... wijd van alles wat m'n leven was.... en m'n leven is?.... Onmogelijk.... Dan kan ik sterven ook.... sterven.... Maar dan zou 'k den schijn hebben, bang te zijn.... van Jurgen Faes.... 't Is al genoeg dat ik 'm m'n plaats afstá.... Ha, verdomme nog toe.... (hij balt de vuist in de richting der alkoof en verdwijnt snel, met den stok op den schouder).
| |
Vierde tafereel. De Ganzenrijdees.
't Is Winter. Half-Vasten. Maartsche buien. Grijs weer met wat zon. De marktplaats - een kruisweg - van het dorp Dinghelaar. Een herberg met uithangbord ‘In de Lindekens.’ Nevens de herberg, links en overhoeks, een met boomen afgebakende steenweg. Lanen monden op de marktplaats uit. Op den achtergrond, de kerktoren die boven de huisjes uitsteekt. De wedstrijd der Ganzenrijders heeft plaats op den steenweg achter de schermen.
| |
[pagina 162]
| |
Eerste tooneel.
Jantje, aan 't hoofd van een bende snaken ontmoet een andere bende vlegels op de marktplaats. Zij roepen elkaar toe).
He!.... Hallo.... Hela!....
Een snaak der tweede bende,
(Jantje en zijn kornuiten wenkend).
Hewel, zijn ze weg?
Jantje.
Al 'n uur.... Ik heb ze gevolgd tot aan den dijk van Stabroeck.... Ze zijn met velen.... En dapper!....
Andere Snaak.
Is m'n broer 'r bij?....
Jantje.
Lange Berten, de koeiwachter van 't Abeelenboschke?.... Ja.... Ze zijn wel met twintig man. 'k Heb ze geteld. Verlejen jaar waren d'r maar veertien....
Tweede Snaak.
Zeg, Janneken.... Wie is 'r nog bij, buiten onzen Berten?
Jantje.
Ha, ik ken z'allemaal.... D'r is Tist Sap van den burgemeester; Goris Potter van den brouwer.... Bonte Arrewijn, de-n-oudste van den schoolmeester.
Tweede Snaak.
Dat z'n d'r al vier....
Jantje.
Stan Lieter....
Tweede Snaak.
Is vijf....
Jantje.
Sjel Danens, de koperslager, Heintje Vogel, de maalder....
Tweede Snaak.
Zes.... zeven....
Eerste Snaak van Jantje's bende.
Ge vergeet Rob Maes, van de Hoeve van de Zilveren Berken!
Jantje.
Wacht wat.... ik ga d'r komen.... dat 's acht.... Wie nu nog?.... Gij brengt me in de war.... zie-de.... nu weet ik 't niet meer door uw schuld.... In afwachting, houd uwen bebbel.... Arré, dat zal u leeren (hij geeft zijn onderbreker een kaakslag. Deze schreeuwt en verdwijnt). Gille Servijn van de Drij Wegen, negen.... Pier Vandrom, de mandenmaker, tien, Dolf en Roel Gouda, de tweeling van den timmerman.... twaalf.... Dolf en Roel hebben den paal geplant waaraan de koord van den galg hangt.... gisternamiddag zijn al de mannen van de ploeg vertrokken om zich zelf en de paarden al wat te oefenen.... De gans hebben ze gekocht bij 'n melkboer van Brasschaet. 'k Heb ze gezien.... z'is zoo groot als hier.... 't Snulleken...
Tweede Snaak van Jantje's bende.
Als w'eens voortgingen met de mannen te tellen....
Jantje.
Waar waren we gebleven? | |
[pagina 163]
| |
Tweede Snaak.
Aan de twee Gouda's.... elf en twaalf....
Een Snaak van de andere bende.
Ik heb Janus Kalf, den joodschen beenhouwersgast gezien.
Jantje.
Hij moest u zoo de keel oversnijen (hij neemt het rekeltje bij de keel en doet het gebaar). Kalf, dat's dertien.... maar vergeten we den bizondersten van den heelen hoop niet, 'n vechthaan, één die zal winnen.... Weet-e niet van wien dat 'k spreek? Z'n naam? Wil-de z'nen naam kennen? He-wel, 't is Jurgen Faes van Stabroeck, dien 'k zeggen wil, onze Jurg, de Jurg van de Witte Hoeve. Ja, ja maatje, 't is gelijk ik u zeg.... En om te beginnen, rijdt 'm op Koess, onzen blinkenden, zwarten hengst.... Is me dat 'ne geluksvogel, die polderkerel.... Is me dat 'n zware vent, ook.... Hij weegt nog zwaarder dan ons verken, dat we voor Paschen aan 't vetten zijn.... Als die dikzak ons paard maar niet vermooscht.... want ik hoop zelf op Koess te zitten te naaste jaar.... dan ben 'k oud genoeg. Maar laat ons voortgaan met tellen, Jurgen Faes is veertien. Joe Kalf, vijftien, de drij Drassen, de metsendienders van baas Arrewijn.... maakt achttien....
Andere Snaak
En Nestje Pierlo, de jongen van den doodgraver....
Jantje.
Den dag dat-ie u begraven zal, kom ik op uw graf dansen om den grond vast te trappen op uw lijf....
Dezelfde Snaak.
Jantje is met z'n linkerbeen eerst opgestaan....
Jantje.
Dat 's niet waar, hoor.... witte raap.... ik ben nog nooit beter gezind geweest.... arré.... zoo hef ik m'n beenen op, m'n rechter.. en m'n linker.... pak vast.... hop!.... (hij schopt den andere onder zijn broek).
Dezelfde Snaak.
Ei-mij.... leelijkaard.... laat 'm staan, mannen.... we gaan naar de vrienden en de koord zien....
Jantje.
'n Gedacht.... als gij aan de koord gingt hangen, zeg, in plaats van de gans?.... Dat zou plezant zijn.... en 't plezier zou wat langer duren....
De hoofdman der andere bende.
We zullen dat spelleken eerst met u beproeven, hoor, leelijke Milledju (de twee benden moeten zich derwijze schikken dat ze vechtensgereed tegenover elkaar staan. De leider der andere bende geeft Jantje een opstomper in volle borst die hem wankelen doet, en vlucht dan heen, de anderen op sleeptouw nemend. De bende van Jantje loopt er achter).
Jantje.
Hardi, mannen....vooruit op die snotters.... die ezels.... (Op het punt zijn mannen na te hollen, blijft hij plots staan, Kees Doorik bemerkend).
| |
[pagina 164]
| |
Tweede tooneel.(Jantje, Kees Doorik).
Jantje.
Ik zal u wel vinden, kerel, wacht maar wat.... met u kikvorschenbloed in uw lijf.... ha.... 't zij-de gij, meester Kees.... goejen dag.... komt g'ook 's zien.... zij-de van gedacht veranderd?.... Vind-e 't spelleken zoo wreed en zoo stom niet meer als d'ander jaren?.... Ge zoudt nog moeten meedoen met de moordenaars van dat arm gevogelte....
Kees.
Ik?.... 'k zal me wel wachten.... heeft dat jaarlijksch schandaal vandaag plaats?.... Inderdaad.... 't Is Half-Vasten.... 'k was 't vergeten....
Jantje.
Altijd in de wolken, Meester Kees.... bouw-de luchtkasteelen, misschien? maar 't is waar ook.... raad eens wie 'r vandaag in den prijskamp van de Ganzenrijjers voor den eersten keer meedoet.... Jurg Faes.... onze Jurg. Hij rijdt op Koess, ons beste paard, uwe lieveling, ge weet wel, he?.... Ge zoudt 'm moeten zien.... Als-ie ons paard de darmen uit 't lijf maar niet rijdt....
Kees
(half verstrooid).
Ha.... ja.... Jurg Faes.... Arme Koess.... Is-ie nog altijd zoó goed verzorgd als vroeger?....
Jantje.
Sakkerloot.... Koess kent zijnen nieuwen meester ál.... Ge zult 'm daarbij zelf kunnen zien, want ons' ruiters gaan d'r al gauw zijn. Daar is onze burgemeester al.... die moet het teeken voor den paardjesmolen geven... | |
Derde tooneel.(De vorigen, de Burgemeester, Bella Sap).
De Burgemeester.
Dag Kees.... dag straatlooper....
Kees.
Dag baas.... dag lieve Bella....
Burgemeester.
Hewel, waar zit-e gij?... Ge zijt niet komen eten....
Kees
Ik had nog geenen honger.... (De burgemeester verwijdert zich schokschouderend).
Bella.
Hoe zeg-de dat nu weer, Kees.... ge zijt niet billijk.... waarom u kwaad maken... is 't dát wat ge me beloofd hebt, als 'k u door vader deed in dienst nemen?.... | |
[pagina 165]
| |
Kees.
Vergeef me, Bella.... een beetje geduld! 't Zal wel beter gaan.... 't Is nu al veel gebeterd....
Bella.
Rond-uit gesproken, ge zoudt niet zeggen dat 't ál beter is....
Een Boer
(toeloopend, hij wischt zijn zweet af, buiten adem).
Ze komen.... 'k heb z'in Putte gezien.... ze zien d'r lief uit.... de koster van Stabroeck heeft hun wijn doen drinken....
Andere Boer.
Burgemeester (hij groet, aan de pet tikkend). ik heb z' ook gezien.... ze hebben d'r zoo al eenigen door hun keel gegoten.... Bout Arrewijn is zelfs van zijn paard getuimeld, voòr den pastoor z'n huis.
Bella.
Hij heeft zich toch geen zeer gedaan, hoop ik?....
Derde Boer.
In Putte hebben de menschen van 't Hollandsche hen uitgelachen.... en ‘muiters’ geroepen.... Ze waren 'r bijna aan slag.... Maar als de Hollanders zagen dat 't meenens was bij ons' mannen, dan zijn ze maar gauw weer over de grens getrokken....
Vierde Boer.
Ik kom van de groote straat van Capellen, waar z'over 'n half uur nog waren.... de rooi kaakskens van Liezeken van den veldwachter houden die haantjes ginder òp....
De Burgemeester.
He, al de wijfkens z'n d'r zot van!.... De ouwe loeren zelfs door 't venster.... Ik ken dat.... Ik ben ook nog 'n ouwe ganzenrijjer? 't Is al lang geleden.... De jonge meiskens komen buiten gestormd, om naar hun dansers van de laatste kermis te kijken.... en vriendelijk zeggen ze dan: ‘'t zijn die van Dinghelaar!’
Bella.
Luistert.... daar zijn ze.... (Beweging. De twee benden snaken rennen hen te gemoet. Zij verdwijnen tusschen de schermen, rechts, waar het hoevengeklepper der paarden en het liedje van de ganzenrijders galmen. Het gedruisch nadert).
Lied van de Ganzenrijders.
Sa! kerels vlug den zadel opgebonden
En haalt het beste paard uit vaders stal!
Dat deze kermisdag niet zij geschonden:
Men stake driest den arbeid overal.
Kent gij een gilde, als die van ons, zoo fier?
En mannen, stout en kloek, als deze hier?
Zij rijden onversaagd! Aanschouwt hun paard.
Hopsa!
Geen knol draagt zoo zijn opgekamden staart!
| |
[pagina 166]
| |
Met krakend leer en strikjes in de manen
Zijn onze paarden heden opgetuigd.
Met losse teugels gaat het langs de lanen,
Waar iedereen, bij 't zicht der schare, juicht.....
Wij dragen pluimen op de vilten hoeden,
En 't goud der zon doet de kokarden bloeden....
He, beste lien, hoe vindt gij ons postuur?
Hopsa!
't Geld steekt op zak en in ons hart zit vuur!
Nu gaan we dra ons dorp weer binnenrijden
Waar ons de schoonste boerendochter wacht,
En ieder fluks, tot algemeen verblijden,
Den kop der prijsgans áf te wringen, tracht.
Gelooft maar niet dat we te veel lampetten....
Wij zijn wat doof van 't schallen der trompetten.
Maar klinkt het teeken voor den laatste rit!
Hopsa!
Geèn die zoo vast als wij in 't zadel zit!
Maar nu is 't tijd. De vogel is aan 't kwaken,
Den kop omlaag, de pooten in de lucht.
Krik! Krak! Krik! Krak! Ge zult 'm hooren kraken.....
't Is zeker dat hij reeds ons vuisten ducht!
Och arme, 't beestje, 't spreidt z'n vleugelen open:
Het kan niet vliegen, 't kan niet staan, niet loopen.
Hoort ge het schreeuwen, luider nog dan wij:
Ei-mij!
De kop van 't gansken is gewis voor mij!
(De twee benden snaken stormen het tooneel op. Zij loopen voòr den stoet der twintig ganzenrijders, die op de marktplaats defileeren en langs de groote met boomen afgebakende baan, links van het tooneel, verdwijnen. Hun wreed spel gaat aan den gang achter de schermen. Heel den tijd door, weerklinkt 't ritme van een gestrekt galopeeren; met tusschenpoozen echter hoort men de toeschouwers juichen. Fanfaren. Af en toe helmt het liedje. Jantje en de snaken kijken den kant uit waar het wreede schouwspel plaats grijpt en krinkelen van plezier, terwijl ze het verloop van iederen wedloop volgen. Achter en tusschen
| |
[pagina 167]
| |
hen, staan oudere nieuwsgierigen. Kees Doorik op den eersten rang, als aan den grand genageld. Gekwaak van de gemartelde gans).
Kees Doorik.
't Is aan dien brutalen kerel van 'n Jurg nu.... Hoe slaat-ie op m'n Koess. Ha, waarom breekt-e'hem de lenden niet, ouwe Koess....
Jantje.
De hals is 'r nog vast aan....
Andere Snaak.
Jurg doet 'r geen doekskens aan....
Jantje.
Rak. 't Is precies of-ie 'n klok aan 't luien is....
Andere Snaak.
Ei, arme beestje.... ze trekt d'r kop nog in d'r pluimen....
Andere Snaak.
't Regent bloed....
Andere Snaak.
En pluimen.....
Andere Snaak.
Koekoek.... 't Arme beestje speelt verstoppertje....
Jantje.
Verloren moeite.... Kris zal ze den nek omwringen....
De Burgemeester.
De beest leeft nog altijd....
Bella Sap.
Ik heb 'r genoeg van.... laat ons weggaan.... kom-de meè, Kees?....
Kees.
Neeje.... neeje.... ik blijf.... ik wil weten hoe 't afloopt.... wie 'r winnen zal.
Bella Sap.
Gelijk ge wilt.... (af).
Jantje.
Sakkerloot.... z' is taai....
Andere Snaak.
En ze gaan d'r anders nog ál met te werk, de kerels!
Andere Snaak.
Zie maar 's hoe ze die sukkel vastpakken....
Kees
(uitgelaten, woest).
Hardi.... nog.... nog.... de volgende....
Jantje.
Geduld maar Kees.... laat ze tenminste wat op asem komen....
Andere Snaak.
De paarden zijn moe....
Jantje.
En de gans dan?....
Andere Snaak.
Ze beweegt niet meer.... Zou ze dood zijn?
Jantje.
Neeje.... zie, daar beweegt z'al....
Kees.
Opgepast.... ze beginnen opnieuw....
Een Snaak.
Aan wie is 't nu?
Jantje.
't Is aan Heintje Vlogel.... niet te nijg, he.... anders is 't plezier er seffens af....
Kees
(sadiek).
Ja.... ja.... 't plezier.... de pijn....
Jantje.
't Plezierigste is voorbij.... de beest is 'r geweest....
Andere Snaak.
Kwik.... Nu zal ze niet meer bewegen. | |
[pagina 168]
| |
Burgemeester.
Eindelijk....
Een Snaak.
Was me dat 'n taai beestje....
Burgemeester.
Kom Kees.... laat ons naar de ‘Lindekens’ gaan.... ik betaal 'n pint.... 't zal nog wel 'n half uur duren eer z'r den kop afgetrokken hebben....
Kees.
Merci, burgemeester.... ik wil alles zien.... ik blijf tot 't gedaan is....
Burgemeester.
Die jongen is heelemaal veranderd.... verlejen jaar wou-ie van dat bloedig vastenavondspel niet weten.... en nu wil-ie 'r niet weg.... (Fanfarengekoper) Maar wat is 'r gebeurd.... zou't nu eerder afgeloopen zijn dan ik dacht?....
Jantje.
Hoerah! Hoerah!.... met één snok heeft Jurg Faes 'r den kop afgetrokken. (Bravogeroep en fanfarengedoedel achter de schermen. Jurg Faes langs alle zijden toegejuicht, komt aan het hoofd der ganzenrijders, op 't tooneel).
(De Ganzenrijders en de menigte).
Leve onze Jurg.... (Zij zingen):
Nu moeten wij den winnaar nog beloonen
Uw muts langs hier! Wij steken er wát op!
Leve de koning, Faes. Kom, laat u kronen:
Een gulden kroon zal goed staan op uw kop.
Jurg
(doet zijn paard steigeren en schudt bij wijze van trofee den bloedenden kop der gans).
Kees
(terzijde, terwijl de toejuichingen verdubbelen).
Ha, schoelie.... Ge wint weer.... ge zult dan altijd en overal winnen gij!.... 'k Wou dat 'k uwen kop zoo bij de haren in m'n vuist kon zwaaien.... dat 'r 't bloed aflekte.... 'k zou niet bang zijn m'n kleeren vuil te maken.... ik zou uw bloed aflikken, tot den laatsten droppel.... (Tist Sap, de zoon van den burgemeester, de koning van verleden jaar, rukt de kroon van zijn klak en overhandigt ze aan Sus Dras, den knaap van de gilde die deze vergulde kartonnen kroon rond de bofpet van Jurg Faes legt. Deze is van zijn paard gestegen, geholpen door zijn getrouwen. Hij zwaait steeds den afgerukten kop en, wanneer de fanfare het juist uitschettert doet hij teeken. Hij wil spreken).
Sus Dras.
Stilence.... Stilencium.... (groote stilte).
Jurg
(opgeschroefd, gelijk een van buiten geleerde les).
Vrienden, | |
[pagina 169]
| |
glorierijke ganzenrijders, getrouwen, ik verleen u 'n half uurtje om uwe paarden te stallen. Daarna zult g'allen naar den Eekhoorn komen waar de Koning u wacht, om u met glas en vork, bescheid te doen....
De Ganzenrijders.
Aangenomen.... Leve onze Koning!.... Vivat Jurg!.... (Zij zingen).
He beste, liên, hoe vindt gij ons postuur?
Hopsa
't Geld steekt op zak en in ons hart zit vuur!
(Zij verdwijnen wanordelijk. Het gezang vermindert met de stappen der paarden).
| |
Vijfde tooneel.(Kees, Jantje).
Jantje
(fleemend, nadert Kees).
Goed gespeeld, he.... wat bijval.... tante Annemie zal blij zijn met de overwinning van dien witten beuling.... Zie, ginder is ze.... ze gaat naar 't lof.... Zij staat stil.... ze gaat naar Jurg.... om 'm proficiat te wenschen. Hij heeft geld op zak vandaag hoor.... hij betaalt alles, 't eten en 't drinken.... 't is eender.... ik had liever gezien dat de Koning van de Ganzenrijders iemand van Dinghelaar ware geweest.... een oud inwoner, 'n echte jongen van onze p'rochie, gij bijvoorbeeld.... Jurgen Faes is maar 'n indringer.... Wat 'k zeggen wil.... hoe stel-de 't bij den burgemeester? Minder werk zeker en misschien meer ontzag dan op de Witte Hoeve...
Kees.
Trap-et af, strontjonk.... wèg.... ha! ge zoudt me Koning van de Ganzenrijders van Dinghelaar willen zien.... ha.... ha.... 't is nog al wat.... den kop van 'n beest aftrekken, die al door twintig sterke kerels geradbraakt werd.... de reuk van bloed is zoet.... dat bedwelmt zou-de zeggen.... maar ik wil 'r meer. Ik moet 'n heele kuip bloed hebben.... genoeg om me zat te zuipen.... wat zeg ik.... om 'r den grond mee 't overstroomen.... 'n Gans kelen.... 't is nog al wat.... ik zou 'r 'n grooter, 'n vetter kapot willen maken. Zie, ik zou ze zoò met d'r kop pakken, en ik zou ze schudden tot 'r de laatste droppel bloed uitgelekt is.... Uw grimmassen bijvoorbeeld zouden al wat plezieriger zijn dan die van 'n vette gans.... (Hij heeft Jantje vastgegrabbeld bij den hals en schudt hem heftig heen en weer). ha.... ha.... uw stuiptrekkingen zijn nog al wat koddiger.... vooruit, kwakkel maar.... en roep maar, jongetje....
| |
[pagina 170]
| |
Jantje.
Kees! ei-mij!.... wor-de gij zot?....
Kees
(die hem losgelaten en met een duw achteruitgesmakt heeft).
Misschien.... weg straatlooper.... 't is dát nog niet wat ik hebben moet.... Gij hebt geen bloed genoeg.... ge hebt er met moeite meèr dan die gans.... met het bloed van Jurgen Faes zouden we heelder vaten kunnen vullen.... en stapels beuling maken.... (met groote stappen en heftige gebaren verdwijnt hij haastig).
Jantje
(gerustgesteld, zijn kleeren in orde brengend).
Dat zal u duur te staan komen, kerel.... (hij roept Kees). Meester Kees vergeet niet naar de ‘Kraai’ te komen, na hun banket. 't Zal er aardig zijn.... en tante zal er ook zijn....
Kees
(vervolgt zijn weg na zich omgekeerd te hebben).
Loop naar den bliksem!
Jantje.
Met Jurgen Faes zou het aardiger zijn.... hoe dat-ie dát gezegd heeft... 'k Snap 'm wel.... kiss, kiss, kiss!.... Ha, nooit zullen we zoo'n bloedige Half-Vasten gezien hebben.... | |
Vijfde tafereel. Het Bal.(De koer van de herberg ‘De Kraai’. In 't midden een notelaar waaraan kineesche lantaarntjes bengelen. Tegen den muur, een soort verhoog met trapje, waarop de muzikanten zitten: trombon, piston, tuba en bugel. Wanneer het doek opgehaald wordt zijn de koppeltjes aan 't dansen. Links en rechts, aan de tafeltjes, verbruikers, die loddelijk toekijken. Op den achtergrond, de herberg - deur in 't midden, ramen verlicht - van waaruit de glazen aangebracht worden. Kees Doorik staat aan den voet van 't verhoog, tegen de leuning van het trapje. Blokkendansmuziek afwisselend met brokken uit liederen van de Ganzenrijders.)
| |
Eerste tooneel.(Kees Doorik, Jurg, Jantje, Siska, Sjel, Sus, Ganzenrijders, de Bazin van ‘de Kraai’, jonge boerinnen).
Jurg
(dansend met Siska, de trompet nabootsend).
Poemtata.... Poemtata.... vooruit maar.... Hardi!.... Rapper en harder.... | |
[pagina 171]
| |
Sjel
(verplicht de bazin haar glazen en schotels neer te zetten en met hem te dansen).
Jantje
(loopt van 't een groepje naar 't andere. Jurg beloerend. Af en toe roept hij iets met bedoeling, zich tot Faes richtend).
Goed.... d'r is versterking.... Bazin Sap.... Lena.... Bella.... en tante Annemie.... (Deze banen zich een weg, geleid door Burgemeester Sap en Milledju).
Allen.
Hoerah!.... (Zij zingen). Laat ons de beentjes smeren en dan 'n flikker slaan.
(Jurg heeft Siska losgelaten, die nu door Sus, voor het volgende dansje, vastgepakt wordt. Sjel laat de herbergierster los en wendt zich tot Bella die echter naast Kees komt staan).
| |
Tweede tooneel.(De vorigen, Burgemeester, Bazin Sap, Bella, Annemie, Milledju, Lena, Jantje).
Jantje.
Bazin Annemie moet 'n dansken met den Koning doen.... (Jurg die haar, in 't voorbijgaan vastgrabbelt). Zoo verstaan 'k 't ook....
Annemie.
Stillekens.... ge moet me daar niet voor verfrommelen....
Jurg
(de maat aangevend, een gemaakte houding aannemend).
Zijn w'er?.... Vooruit, muziek!.... (De muziek joedelt een nieuw deuntje. Een wals die hoe langer hoe rapper gespeeld wordt. Sus heeft Bella willen meelokken; deze verschuilt zich achter den rug van Kees. Maar Kees aanschouwt enkel Annemie. Wanneer Bella hem aanspreekt luistert hij slechts verstrooid).
Bella.
Waarom zij-de niet naar huis gekomen.... Kees?.... We hebben op u gewacht om 't eten.... vader is niet kontent.... Ge zult het wel hooren op 't werk morgen.... In uw plaats zou 'k maar vroeg gaan slapen.... Zie, we zullen 'n dansken doen.... en dan gaan w' allemaal samen naar huis.... dát zal beter zijn....
Kees.
Neem me niet kwalijk, Bella.... 'k ben blijven feesten met de ganzenrijjers ze hebben me niet laten vertrekken.... 't is de laatste maal dat 'k op den boemel ga....
Bella
(hoopvol).
Is 't waar wat ge zegt, Kees?....
Kees.
'k Zou u zoo gaarne willen kontent zien, Bella....
Sjel.
Kom, dansen Bella. (Hij sleurt ze schier met geweld mee. Iedere maal dat ze voorbij Kees wentelt, bedreigt ze hem met haar
| |
[pagina 172]
| |
vinger en tracht ze zijn aandacht te wekken. Kees schijnt echter meer en meer in beslag genomen door Jurg en Annemie. Wanneer de wals geëindigd is, laat Annemie zich als bedwelmd in de armen van Jurg glijden. Dit gebeurt op den voorgrond).
Annemie.
Oef.... laat ons 'n polka vragen.... Daar worden we minder moe van.... Want om alles te zeggen.... al valt het me hard te bekennen (verlegen, bedremmeld).
Jurg.
Hewel.... wat?.... geheimen?....
Annemie
(fluistert hem wat in 't oor).
Jurg
(opgewekt, dartel, zich de kin streelend).
Neeje, maar,.... wat zing-de me daar.... 'n herinnering van ons verblijf bij d'ouwe Griet.... toe, zooveel te beter.... Dan kan 't geen kwaad meer, he? maar g'hebt gelijk.... ge moet oppassen.... zachtjes aan.... (tot de muzikanten) He, mannen, 'ne polka.... 'ne polka hoorde.... 'ne polka. (Annemie heeft zich neergezet. Jurg verplicht haar op te staan. Zij dansen weerom. Andere koppels ook. Op een gegeven oogenblik geraakt de bugel van de wijs, verwart de twee dansen. Kakafonisch geluid).
Jurg
(ongeduldig, roept wat naar de muzikanten).
Ratata.... ratata.... He, blazer.... is uw trompet verstropt?....
Kees
(klimt plotseling op het verhoog, en rukt het speeltuig uit de handen van den bedremmelden muzikant).
Geef hier.... 't geld zal voor u zijn.... opgepast.... zijn w'er.... we herbeginnen.... en gijlie op uw plaats.... en vooruit.... (Hij staat recht op de trap van 't verhoog, blaast op de trompet en slaat de maat met zijn voet.... Het ritme versnelt van lieverlede, de polka ontaardt in een duivelschen dans).
Jurg
(terwijl hij voorbij Kees danst).
Bravo Kees.... dat's gewerkt.... (Algemeene danspartij. De drinkers doen mee. Enkelen dansen onder mekaar. Jantje met een snaak van zijn ouderdom.)
Sus
(dansend met Siska).
Zoo moeten wij ze hebben, de polka's, he, Sjel?....
Sjel
(dansend met Bella).
Ja.... ja.... bravo Kees.... verdorie wat blaasbalg....
Bella.
Maar hij zal zich dood blazen.... niet zoo rap, Kees....
Sjel.
Ja wel.... nog rapper....
Jurg
(wacht niet tot de dans uit is, om zich met Annemie op een bankje neer te zetten. De anderen erkennen ook dat ze overwonnen zijn. Sjel en Bella houden echter voet bij stuk. Wanneer zij ophouden, trompettert Kees nog maar altijd door, geweldig).
Genoeg.... genoeg.... | |
[pagina 173]
| |
oef!.... bazin.... drinken.... en rap.... 'n halven liter voor onzen bugel.... pinten voor alleman.... de Koning betaalt....
Milledju
(doet zijn vlegel en dezes maat ook ophouden met dansen; hij neemt hem terzijde, hem met de ooren trekkend. Kees houdt eindelijk op met spelen).
Milledju.
Hewel, kerel.... wat nieuws?....
Jantje
(Jurg en Annemie aanwijzend).
't Begint aangebrand te rieken.... en nog al nijg.... zie maar eens.... Jurg Faes is al zoo zat als 'n ouwe Zwitser.... als 't zoo voort gaat zal tante hem wel moeten naar huis brengen.... maar dát moeten we beletten.... hij is hier nog noodig vader.... ik reken op u om tante voòr hem, naar huis te doen gaan.... en bezie den andere.... Hij is opgezwollen van nijd.... Hij spuwde z'n razernij in z'n trompet.... Maar dat is nog niet genoeg, he?....
Milledju
(schijnheilig).
Arme kerel.... 'k geloof dat 't slecht zal afloopen....
Jantje.
Slecht?.... toch niet voor ons.... 't is dát toch, wat ge zeggen wilt?
Milledju.
Zoo luid niet.... zwijgen.... We verstaan malkander.... Voorzichtig te werk gegaan nu....
Jantje.
Ge kunt gerust zijn.... zou 't nog geen tijd zijn om tante te doen vertrekken?....
Milledju.
Inderdaad (hij treedt op Annemie toe die een beetje verlegen lacht, bij 't geen Jurg vertelt, en dit alles onder de oogen van Kees. Jantje zet zich naast Kees en kijkt insgelijks toe). Laat ons vertrekken Annemie.... 't feesten heeft lang genoeg geduurd.... Ieder heeft z'n bekomste.... of zou-de ze gaarne onder tafel zien rollen?....
Annemie.
'n Oogenblik.... dat 'k tenminste den deze meèneem.... (zij wijst op Jurg) of-ie verdrinkt ál z'n geld.... die bende uitzuipers zal 'm wel aan 't lijntje houwen.... (tot Jurg verdoofd, op het punt in te sluimeren) Vooruit, hop, jongen.... Zijn w'er?.... 't Is tijd....
Sus en andere Ganzenrijders
(om dronken Jurg bij hen te houden).
He.... he... Hoe bazin Annemie zich bekommert om Jurg....
Annemie.
Hed-de verstaan, Jurg.... 't is tijd.... hop!....
Een Ganzenrijder.
Dat niet he, bazin.... 'n beetje geduld....
Andere Ganzenrijder.
De Koning moet z'n gasten nog trakteeren...
Milledju
(die zijn zuster wil meetronen).
Komaan, Annemie.... laat 'm vlotten.... Ge kunt 'm toch niet meè krijgen.... en ge zoudt 'm moeten dragen tot aan z'n bed.... | |
[pagina 174]
| |
Annemie.
Neeje, neeje, hij moet mee.... De lucht zal 'm goed doen.... hij moet morgen werken, hoor.... (De burgemeester Sap, Bella, Sjel, Siska en Sus maken aanstalten om te vertrekken en zijn Annemie en Jurg genaderd, vermaakt door het schouwspel).
Een Ganzenrijder
(tot Jurg die hij heen-en-weer schudt en een klap geeft).
Majesteit, laat u niet betijen.... De Koningin moet toch de broek van den Koning niet dragen. (Men lacht. Annemie beproeft steeds Jurg te wekken en hem te doen opstaan. Jurg, verdwaasd stoot haar af.)
Jurg.
Seffens kindje.... seffens.... Ons bed zal niet gaan loopen.... 'k Zal u dáar wel terugvinden. (Deze maal wordt er luidkeels gelachen. Men giert het uit, dol. Men trappelt van vreugde. De Ganzenrijders slaan op hun billen. Milledju alleen doet of hij geschandalizeerd is.)
Allen.
Pak vast, Koningin!.... goed gesproken Koning!....
Annemie.
Foei! wat zatlap.... laat ons gaan. (Ze grijpt den arm van Milledju, die haar snel meeneemt, verbolgen maar die eigenlijk in zijn baard lacht en een blik van verstandhouding met Jantje wisselt, op het oogenblik dat hij vertrekt, zijn zuster voor hem uitduwend.)
| |
Derde tooneel.(De vorigen min Annemie en Milledju. Kees heeft een beweging gedaan om zich bij Annemie te voegen. Ongetwijfeld wenscht hij een verklaring van harentwege. Maar de aanwezigheid van Milledju weer houdt hem. Bella Sap welke deze beweging gezien heeft, maakt gebruik van de gelegenheid om Kees te naderen, terwijl Sjel en de Burgemeester zich verlustigen in het verontwaardigd vertrek van Annemie.)
Burgemeester.
Hewel, Bella, zijn w'er.... 't is tijd voor d'eerlijke menschen.... de dag staat in de lucht.... de haantjes gaan kraaien.... laat ons naar huis gaan.... Goejen avond heel 't gezelschap....
Bella.
En gij Kees.... ga-de gij uw bed niet opzoeken?.... Toe ga meè....
Kees.
Neeje, 'k blijf met de kameraden.... Ik heb nog geen vaak.... Goejen avond, Bella....
Bella.
Ha, 't is zoò dat ge mij plezier wilt doen.... Is er dan niets aan te doen.... en ik die voor u sprak bij vader.... Kees ge zijt heèl uw leven aan 't verknoeien.... wordt weer u zèlf jongen.... 't is nog | |
[pagina 175]
| |
tijd.... geloof me.... ik ben uw vriendin.... ja, uw echte vriendin.... (jaloersch en verbitterd) daarbij.... wat zou-de hier blijven doen.... z'is toch vertrokken.
Kees
(huichelend, doch een weinig verlegen ontroerd door het belang dat Bella in hem stelt).
Zij?.... wie zij?.... (stiller) wat geef ik om haar.... neeje Bella, zonder wrok.... gij zijt goed.... maar bekommer u niet om mij.... goejen nacht.... ik moet 'r nog eèn spreken. (Hij verlaat haar plotseling en gaat zich bij Jantje voegen.)
Bella
(gedwongen lachend, een zakdoek voor den mond, schier met tranen in de stem, grijpt heftig Sjel bij den arm).
't Is gedaan.... Ik wil van hem niet meer hooren.... Vader, 'k ga mee.... En gij Sjel, komaan.... Zul-de gij ons 'n eindje brengen.... Ja? We zullen onderwegen van iets spreken, waar ge plezier aan beleven zult.... Raad-s? Ik kan 't u nu ook wel zeggen.... Ja, 'k heb nagedacht.... 'k neem aán! Hier.... ik zal uw bazin zijn....
Sjel
(verbaasd, verrukt, slaat haar in den palm der uitgereikte hand, grijpt haar in de lenden en omhelst haar. Elkaar bij de hand houdend volgen ze den Burgemeester op de hielen).
Sjel.
Morgen vroeg kom 'k met uw vader spreken. | |
Vierde tooneel.(De Vorigen min Bella, Sjel en de Burgemeester, Siska, Dras).
Jurgen
(uit zijn roes ontwakend).
Hewel, waar zijn d'anderen?.... Hola.... bier.... 'n heel vat bier, en muziek.... laat ons dansen en drinken.... ik betaal alles....
Een Ganzenrijder.
Kees, 'k wed da'k zooveel jenever drink als ge me wilt betalen....
Kees
(pochend, om een kwellende gedachte af te weren).
'k Wou u juist 't zelfde voorstel doen....
De Ganzenrijder.
We kunnen 't nog beter overleggen.... gij zult tot tien tellen, zoo traag als 'n klok die slaat.... op iederen slag zal 'k 'n vollen borrel jenever uitdrinken.... aangenomen?....
Kees.
Vooruit....
Een andere Ganzenrijder.
Die brave, matige, deugdzame, onberispelijke Kees is leelijk veranderd, hoe is 't mogelijk.... Gij die anders niets dan water dronkt.... | |
[pagina 176]
| |
Kees.
Dr' zijn dagen dat 'k grooten dorst heb.... neem-de gij de wedding aan?
Jantje.
Ik wed op Kees....
Kees.
Hola! Jenever en klein glazekens....
Herbergierster.
Neeje, neeje... 't is nu al goed.... de lichten gaan uit....
Jantje.
Bah.... we zullen de wedding 'n anderen dag doen, Kees. Misschien nog wel eerder dan ge denkt.... We herbeginnen 't feest, en veel beter dan nu. Want 'r is nieuws.... Zondag hangen Jurgen Faes en tante Annemie in 't kasken.... Nonkel Jurg.... nonkel Jurg.... Ik leer 't al zeggen opdat m'n tong niet dubbel zou slaan....
Kees.
Bijt uw tong áf, leugenaar....
Jantje
(teemend, den arm om den hals van Kees, den mond tegen zijn oor).
Na, na, kalmpjes.... ik kan d'r niks aan doen als de dingen zoo ver staan.... 'k heb ik dien polderboer niet op de hoeve binnengebracht. Wil-de gij de waarheid kennen: 'k wist dat gij van bazin Annemie hield.... 'k Wist-'et vanáf dien avond dat 't onweerde.... zie, 'k was al blij, al waar-de kwaadgezind.... want 'k was voor uw welzijn.... gij zoudt me beter bevallen zijn, als baas op de Witte Hoeve, dan die groote poppekop van Stabroeck.... Arme Kees....
Kees.
Laat me gerust.... raak me niet aan....
Jantje.
Ge zijt niet slim geweest.... Laat me 't u nu maar 's zeggen.... g'hadt uw plaats niet mogen afstaan.... Maar zie-de, ge waart te fier.... ge hadt geen betrouwen in uw vrienden.... als ge mij hadt gezegd wat ge zinnens waart, zou 'k 't wel klaargesponnen hebben.... ik.... ik zou u geholpen hebben.... En nu is alles verloren.... 't huwelijk is beslist.... ik weet het van vader, die nog minder kontent is dan ik.... 'k Geloof dat ze hem trouwt om z'n geld.... want d'r is geen schoonere jongen dan gij.... bijlange niet.... O, die vrouwen.... Wat wil-d'r aan doen?.... hij zal nu toch in 't bed van ons bazin slapen, zie-de....
Kees.
Verdomd.... ha!.... 'k Zou 'n ongeluk kunnen doen....
Jantje.
Te laat.... 't is gedaan.... troost u, goejen nacht maat.... (alvorens te vertrekken sluipt Jantje tot bij Jurg, dien hij wat in 't oor fluistert. Hij wijst op Kees. Hij wrijft de handen in mekaar terwijl hij zich naar de deur richt). Ha, dezen keer geloof 'k dat 't zal stuiven..
Milledju
(buiten).
Janneken.... he.... Janneken!....
Jantje
(af).
Ja vader.... ik kom.... ik kom.... | |
[pagina 177]
| |
Vijfde tooneel.(De vorigen min Jantje).
Jurg
(is opgestaan en richt zich al zwijmelend, met een glas in de hand, tot Kees).
Ha, daar is onze duivelsche bugel... Godome, kameraad, g'hebt gij daar nog al katoen gegeven hoor.... m'n komplimenten.... zie, 'k ben niet kwaad van u's te zien.... ge weet misschien 't groot nieuws ál.... maar laat ons tikken.... wil-de.... dan kunnen we spreken.... Hola 'n glas voor Kees....
Herbergier.
Maar m'n goeje Jurg toch....
Jurg
(gebiedend).
't Laatste.... (De herbergier zet een glas voòr Kees).
Jurg.
Sanktus, krollekop....
Kees.
Foert....
Jurg.
Toe, toe.... geen leelijke woorden tusschen ons.... we zijn vrienden.... allemaal vrienden, niet waar?....
Kees.
Houd-u koes en laat me gerust.... 't is 'n goeje raad....
Jurg.
Welke vlieg heeft u gestoken?.... 'k Heb u nooit kwaad gedaan.... toe.... op ons goei vriendschap....
Kees.
Loop naar den duivel....
Jurg
(verzoeningsgezind).
Bijlange niet.... om op 't groote nieuws weèr te komen.... 't is dát wat me vanavond 'n beetje tuttekens maakt.... toe Kees zonder wrok jongen, doe me 't plezier te drinken op de gezondheid van de toekomstige bazin Faes.... en van den toekomstigen baas van de Witte Hoeve....
Kees.
Nondedju!....
Jurg.
Zij-de daar kwaad voor, Kees?.... Als 'k u als knecht vervangen heb bij die bloemige pachteres, ja dat was door 'n louter toeval! En de rest is van zelf gebeurd.... 'k Ben vooruitgegaan in de gunsten van de bazin.... dat 's alles.... Daarbij 'n bewijs dat 'k niets dan uw heil betracht.... zoo gauw als 'k baas ben, kom-d'in mijnen dienst en aan dobbel loon.... m'n woord.... Vooruit uw hand daarop....
Kees
(terzijde).
Dank u wel.... ik blijf waar 'k ben.... ha, vervloekt, wat zal 'k nog moeten hooren....
Jurg.
Denk 'r aan, he!.... maar beken dat 'k geluk heb.... 'n Ferm brokje, he.... (met den elleboog stootend). Grond en geld, zeg.... (zelfde spel).
Kees.
Nu is 't genoeg, zou 'k denken (hij gaat naar de andere zijde waar Jurg dadelijk weer naast hem staat).
| |
[pagina 178]
| |
Jurg.
D'r is minstens drij keeren vijftig duizend frank.... o, 't goei schoon bazinneken... luister... (hij neemt hem bij den pand van zijn kiel).
Kees
(zich loswerkend).
Laat me los zeg ik.... en raak me niet meer aan....
Jurg.
Uw hand dan.... uw hand....
Kees.
M'n hand.... op uw bakkes.... ja.... als ge me niet gaat gerust laten....
Jurg.
Hangt den Jan niet uit.... 't staat u niet.... 'k heb altijd gezegd dat ge 'ne brave jongen waart.... Annemie zei dat ook, vandaag zelfs nog.... ge zult bij ons terugkomen Kees, op m'n woord....
Kees.
Zal die flauwe praat nog lang duren?.... We zijn getweeën Jurg en ik verwittig u.... geloof me vrij.... verleid me niet.... ge speelt 'n heel gevaarlijk spelleken jongen....
Jurg.
Ge wilt zeker lachen....
Kees.
Neeje Jurg, ge weet niet hoe gevaarlijk 't spelleken is dat g'aangestoken hebt....
Jurg.
Grapjes!
Kees.
Laat ons scheiden.... ge zijt te zat om me te verstaan.... we zullen malkander morgen weèr zien, of neeje, we zullen malkander niet meer weerzien.... dat zal beter zijn voor alle twee....
Jurg.
'k Verlaat u geen stap....
Kees.
Uwe weg is niet langs daar....
Jurg.
Dat 's niets.... ik wil gaan langswaar gij gaat....
Kees.
Jurg pas op.... 't is niet geraadzaam op mijnen weg voór u dezen nacht.... laat ons hier van elkaar scheien.... stel het goed....
Jurg.
Ik zeg dat 'k u volg.... en daarmee uit! Zou-de soms ruzie zoeken?.... Zeg het ronduit.... ik begin u stillekens-aan te verstaan....
Kees.
Goed Jurg.... maar g'hebt wel tijd noodig om me te verstaan.. Komaan.... (Hij vertrekt ijlings. Jurg volgt hem een beetje ontnuchterd. De dronken Ganzenrijders die hun Koning zien vertrekken, zwijmelen tot tegen de haag om Jurg te roepen).
Een Ganzenrijder.
De Konink laat ons zeilen.... He.... Konink!.... Jurg.... Jurg!.... (hij wil naar de deur loopen doch struikelt en valt).
| |
Zesde tafereel. De Moord.
Een muur van dijken op den achtergrond. Aan den voet dezer dijken de poldersche weiden, doorsneden met afleidingsgrachten. Een weide
| |
[pagina 179]
| |
op den voorgrond en een weg, afgezoomd met popels en wilgen in perspektief versmeltend. Eerste morgenklaarte.
| |
Eerste tooneel.
Jurgen en Kees Doorik.
(Op de baan. Zij stappen bewogen naast elkaar, den pas versnellend).
Jurg.
Als we hier maar bleven staan?....
Kees.
Gelijk ge wilt....
Jurg
(de weide aanduidend).
Langs hier.... 't is beter dat w'in 't gras rollen.... (Op 't oogenblik dat hij de gracht overspringen wil houdt Kees hem tegen).
Kees.
Eèn woordje nog.... 't laatste.... 't Zou anders kunnen te laat zijn.... bekèn dat men mij onrechtvaardig behandeld heeft.... en gij, ge bedreigt me met nog mèer onrechtvaardigheid.... Jurgen Faes, Jurgen ik smeek u (zijn toon verteedert. Hij grijpt Jurgen's hand). Wees barmhartig.... Verzaak aan bazin Annemie.... Kom.... Ik druk u de hand.... en 'k noem u m'n vriend.... heb medelijden.... ik zie haar gaarne.... ik zie ze toch zoó gaarne....
Jurg
(een tikje ontroerd, pochend doch met moeite).
Voor wien neem-de me, Keeske?.... 'n vrije jongen heeft maar eèn woord.... m'n eer staat op 't spel.... (brusker en rooder).... ten andere, wat zou 't helpen als 'k klink trok....
Kees
(hartverscheurend).
Goeje God, hij vraagt me wat 't helpen zou.... Maar 't is m'n leven hier op aard, m'n zaligheid in d'andere wereld.... die ge me teruggeeft....
Jurg.
Spijtig genoeg, kameraad.... heb ik den knecht onderkropen, dan toch heb 'k den vrijer geen loer gedraaid.... want ze zag u niet gaarne.... de plaats was open.... 'k heb de kans niet laten verloren gaan.... sakkerloot nog.... O! de plaats is ingenomen nu.... en goed nog wel.... Komaan, ernstig gesproken.... ge zoudt gij toch uwen naam op mijn werk niet willen zetten, zeker, he?....
Kees
(sidderend).
Wat zeg-de, Jurg.... zeg 't nog eens.... 'k heb 't niet verstaan....
Jurg.
't Is toch duidelijk.... hed-de gezien kerel, hoe ze me na dát danske wat in 't oor fezelde.... Wat ze me vertelde?.... niets van u hoor, jongen. Heel simpel dat 'k vader zal worden....
Kees
(wanhopig).
Ha, neeje.... beste Jurg.... neeje, niet waar?.... Zeg me dat ge snoeft.... zij was te eerlijk.... | |
[pagina 180]
| |
Jurg.
Welaan goed.... geloof-de me nog niet? Denk aan de laatste kermis van Putte.... gij waart ons kwijtgespeeld, Annemie en mij, na dien dans rond Jordeans.... we verstonden elkaar goed, en we hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om elkander nog beter te leeren kennen, bij die liefdadige Griet.... wacht wat.... twee woorden nog en ge zult zien.... Ná, de rekening klopt.... er zijn zeven maand verloopen sinds Oktober.... Zeven en twee.... is negen.... of de schoolmeester van Stabroeck heeft me voorgelogen.... Tel liever op uw vingers.... ha, ha, ha.... (De ijdelheid zegeviert op 't medelijden. Hij pochhanst weer, sarkastisch en uitdagend).
Kees
(dol van droefheid en razernij).
Ha, de vuilaards.... de helleveeg.... 't is dus toch waar dat z'u gaarne ziet.... En ik.... ik die bijna spijt had dat 'k durfde.... ik, die voor haar alles zou gedaan hebben.... Komaan.... (woest en vastberaden) tusschen ons getweeën nu.... ik wring u den nek om.... (zij zijn beiden in de weide gesprongen, zij worden er handgemeen).
Jurg.
Zoetekens.... niet te rap.... pak vast.... (Jurg heeft een uitval van Kees afgewend en hem den eersten vuistslag toegebracht. Wisselvalligheden van den kamp. Kees beproeft zijn tegenstander bij 't lichaam beet te krijgen. Telkens wordt hij door een stomp teruggedreven).
Jurg.
En twee.... en drij.... (Kees gelukt er toch in hem vast te grabbelen in de lenden. Hij tilt hem op en smakt hem in 't gras). God.... miljarde.... nonde....
(Verwoede kamp, gehijg, gereutel, gezucht. Jurg heeft zijn mes getrokken maar Kees wringt hem den pols om en ontwapent hem. Hij houdt hem onder de knie liggen).
Kees
(wreed spottend).
Wacht, nu krijg-de u rekening, kameraad, 't Ganzenspel is uit.... alle spelen zijn uit, m'n koninksken.... Minnespelen en al de rest (Hij zingt):
Ei mij!
De kop van 't gansken is gewis voor mij!
Jurg.
Och, Kees.... doe-ge-'t niet.... heb kompassie!.... (Kees wringt hem de keel dicht en heft het mes op. Hij ploft hem verschillende malen 't lemmer in 't lichaam).
Jurg.
Ei-mij.... ei-jei.... eimei....
Kees.
Hier.... en hier.... en dees.... en dat.... (hij doorkerft hem de zij den en dan den hals. Hij zingt):
| |
[pagina 181]
| |
Ei-mij:
De kop van 't gansken is gewis voor mij!
(Laatste gereutel van Jurg. Hij sterft).
(Poos. Groote stilte. Kees beschouwt langdurig zijn slachtoffer. Het lichaam beweegt niet).
Kees.
Die groote, open oogen.... is 't de maan, die hij zoo beziet!.... (Hij staat recht, trekt zijn kiel uit en werpt hem op 't gelaat van den doode. Hij reinigt zich en verdwijnt, wankelend en zingend).
(Een strook hemelrood boven den dijk. Opgaande zon. Hanengekraai). | |
Zevende tafereel. De Aanhouding.
De groote kamer der Witte Hoeve. Zelfde schermen van het eerste en derde tafereel.
| |
Eerste tooneel.
Annemie
(Bedrijvig.... ongerust).
Hij is nergens te vinden.... zouie nog slapen?.... He.... Hola.... he.... Jurg.... Jurrie.... Opstaan luiaard (zij schreeuwt en roept van lieverlede harder in de opening der kleine deur rechts, welke met de stallen in betrekking staat, en langswaar men naar de vliering klimt). Jurrie.... Jurg.... hij is dronken zeker.... kom, 'k mocht m'r aan verwachten.... 't Werk zal niet vlotten vandaag.... (Zij gaat buiten. Verondersteld moet worden dat ze tot op de vliering klautert. Zij blijft den noodigen tijd afwezig, en verschijnt dan opnieuw). Niemand.... het bed werd zelfs niet aangeroerd (terwijl zij boven was, is Kees ter sluiks van de koer in de kamer getreden. Hij houdt zich stil, wanneer Annemie binnenkomt. Deze bemerkt hem niet). Waar kan-ie geslapen hebben?.... onder 'n tafel in den Eenhoorn?.... of in 'n gracht.... wie weet kon-ie wel op.... ha, wat 'n schoone baas dát worden zal.... (zij zucht) toe.... er was niets aan te doen.... 't moest.... zonder dat.... en nochtans.... De andere.... die Kees, m'n knecht, zou 'k daar niet veel gelukkiger mee geweest zijn? Arme jongen.... Zag-ie d'r ongelukkig uit!.... En dat alles is mijn schuld.... wat zal er nog al gebeuren? (Zij keert zich
| |
[pagina 182]
| |
naar de schouw en springt met een luiden schreeuw achterwaarts. Kees staat voor haar, de armen gekruist, blootshoofds, de haren in wanorde, de kleeren verhakkeld en met bloed besmeurd, afgrijselijk).
Annemie.
Ha! (zij verbergt haar gelaat).
| |
Tweede tooneel.(Annemie, Kees).
Kees
(de armen gekruist, vastberaden, fataal).
Ge zult dien polderkerel niet meer terugzien.
Annemie
(laat zich op een bankje glijden. Gerucht buiten. De stem van Jantje beheerscht het geroezemoes. Kees gaat naar 't venster en blikt buitenwaarts).
Jantje
(buiten).
Tante.... tante.... waar is ze?.... ha, tante.... onze Jurgen is kapot gemaakt....
Annemie.
Hemel!.... (zij ondervraagt Kees Doorik met den blik).
Kees.
Ja.... (hij knikt).
Jantje
(roept steeds naderbijkomend en de andere deelen van 't pachthof onderzoekend).
Ze hebben 'm bij den dijk gevonden, op 't veld van Maes.... tante.... tante.... hoorde-me?.... Ha! waar zit-e toch?.... ze denken dat Kees het gelapt heeft....
Kees
(kopschuddend beamend terwijl Annemie hem als versteend aanschouwt).
Ja.... ja.... | |
Derde tooneel.(De vorigen, Jantje).
Jantje
(binnentredend, van de koer).
De vagebond is dezen nacht niet bij den burgemeester thuis geweest.... ze zoeken 'm.... hij is met Jurg uit de herberg vertrokken.... ha, tante.... wat dingen.... wat dingen.... (hij heeft Kees nog niet opgemerkt, die zich instinktmatig achter de schouw verborgen heeft. Maar dadelijk springt Kees voor den snaak).
Jantje.
O!.... o!.... (hij wil vluchten, maar aan de deur gekomen blijft hij staan, op den drempel).
Kees.
Hewel, waarop wacht-e.... luiszak.... ge moet niet langer zoeken.... hier is Kees Doorik!.... | |
[pagina 183]
| |
Jantje
(wenkt met stem en gebaar).
He, mannen!.... langs hier.... we hebben 'm.... hee, moord.... moord.... hier is de bandiet.... | |
Vierde tooneel.
De vorigen, Milledju, Sjel, Sus, De Burgemeester, Snaken, Vrouwen, Ganzenrijders. Daarna de Veldwachter, De Pastoor, Twee Gendarmen.
Kees
(woest, niemand durft hem aan. Hij duidt Annemie aan, die weer op 't bankje neergezegen is en 't gelaat in haar voorschoot verduikt).
Niemand zal ze hebbe.... niemand....
De Veldwachter
(tot den Burgemeester).
Waar moet ik 'm brengen?
De Burgemeester
(aarzelend).
Naar 't Gemeentehuis.... of neeje, nog niet.... we moeten eerst 't procesverbaal opstellen, he.... Goeje God.... Goeje God.... wie had dat ooit van dien jongen gedacht.... M'n dochter wordt er zot van.... Sjel.... Sjel.... ga's zien hoe ze 't stelt.... ik betrouw m'op u om heur te troosten....
Sjel
(af).
Ik loop....
Jantje
(aangemoedigd door den toeloop der nieuwsgierigen is Kees genaderd en draait rond hem, uitdagend).
Zeg 's vriendje, m'ne lieve krollekop.... dat's proper wat ge daar gelapt hebt, he?.... 'k maak u m'n kompliment.... ge zult goed áf zijn.... nu kun-de 'n reisken naar Antwerpen doen.... eten en slapen op de kosten van 't goevernement....
Kees
(mijsprijzend, schokschouderend, hem den rug toekeerend).
Annemie
(snikkend).
God.... och God.... och, God.... 't is mijn schuld.....
Milledju
(haar schuddend en kapittelend. Half luid).
Toe.... toe maak daar geen verdriet over.... geen schandaal voor al die menschen.... ze bezien u zoo fel als den moordenaar zelf....
Annemie
(hem wegstootend).
't Kan me niet schelen.... laat me gerust.... dat is uw schuld....
Milledju
(met een gebaar om haar den mond te stoppen).
Zwijgen.... ongelukkige....
Jantje
(omringd door talrijke snaken wien hij het drama vertelt).
Denkt 's.... als ze Jurg weergevonden hebben lag-ie zoo.... eén been geplooid onder 't andere.... op den rug.... zijn armen lijk een kruis open.... 'n kiel vol bloed op z'n neus.... | |
[pagina 184]
| |
Allen
(tierend, de vuisten ballend naar Kees, gereed om hem te lijf te gaan, terwijl de veldwachter en de Burgemeester hem tegen 't gepeupel beschermen).
Slaat 'm dood!.... slaat 'm dood.... Awoert!....
Jantje.
De arme Jurg. Hij had wel twintig messteken.... de doktoor is de gaten aan 't tellen....
De Burgemeester.
Kalmte menschen.... kalmte.... Komen de gendarmen dan niet?....
De Veldwachter.
We konden 'm in afwachting z'n handen vastbinden.... 'n Koord.... wie heeft 'n koord?....
De Menigte.
Slaat 'm dood!.... slaat 'm dood!....
Kees.
Luistert vrienden.... we hebben eerlijk gevochten, ik zweer 't.... hij zou 't u zelf gezegd hebben.... hij heeft z'n mes getrokken.... ik heb me verdedigd....
Milledju
(nabij Kees gekomen).
Dat zul-de ginder, aan de Heeren moeten vertellen, jongen....
Jantje.
Leelijke bastaard.... sinjoor.... stuk Antwerpenaar.... hondsvot. (De andere snaken roepen insgelijks).
Een der snaken.
De Pastoor.... daar is meneer Pastoor....
Een andere.
En de gendarmen.... | |
Zevende tooneel.
De vorigen. De Pastoor. Twee Gendarmen.
De Pastoor
(nabij Kees gekomen, terwijl de parochianen hem doorlaten).
Milledju
(spottend).
He, meneer pastoor.... daar hadt ge'u niet aan verwacht, he?.... 't is 'ne schoone, uwe beschermeling.... die bravehendrik.... 'n model gelijk ge zeidt.
De Pastoor
(tot Kees, zonder te antwoorden op 't gezegde van Milledju).
Ongelukkige jongen.... Dat God zich over u ontferme....
Kees.
Vergiffenis.... meneer pastoor.... bid voor mij.... (hij wil knielen doch de pastoor weerhoudt hem).
De Pastoor
(een blik vol verwijt op Milledju en Annemie werpend).
Misschien is hij wel de schuldigste niet.... (Hij trekt zich langzaam terug, met een gebaar vol genade voor Kees).
Eerste Gendarm
(de boeien om de polsen van Kees knellend, die het hoofd buigt, berouwvol, gelaten).
Asjeblief, kameraad!
Tweede Gendarm.
En nu naar 't gevang.... | |
[pagina 185]
| |
De Veldwachter.
In den kelder van 't gemeentehuis....
De Burgemeester.
Maar 'k denk aan iets.... onze sekretaris heeft er z'n provizie kolen en patatten in liggen....
Eerste Gendarm.
Bah! bah!.... we zullen wel plaats maken....
De Burgemeester.
Die sekretaris toch.... maar wie zou zoo iets durven denken.... 't Kasjot heeft nog nooit gediend....
Tweede Gendarm.
Toe, vooruit....
De Menigte.
Awoert!.... Hoe!.... Awoert!.... (De gendarmen sleuren Kees mee, die zich nog een laatste maal naar Annemie wendt. Hun blikken kruisen elkaar. Stilzwijgend tooneel. De menigte begeleidt den gevangene. Op het tooneel blijven enkel Annemie, Milledju en Jantje, door zijn vader tegengehouden op 't oogenblik dat hij den stoet volgen wou).
| |
Laatste tooneel.
Naarmate de stoet zich verwijdert, doet Annemie enkele stappen in dezelfde richting. Zij wringt haar handen. Daar ze buiten wil, weerhouden de Milledju's haar.
Annemie.
De ongelukkige jongen.... de ongelukkige jongen. Ja, alle twee.... Kees en Jurg.... Allebei onschuldig.... maar gij (zij zinkt op het bankje).
(Milledju en Jantje staan achter haar).
Milledju.
Toe, zusterken.... moed, Milledju.... wat voorbij is, is voorbij!....
Annemie.
Ha, ik heb alles verloren.... de vrucht in m'n schoot was verdoemd....
Milledju.
God zij geloofd....
Annemie.
Gij hebt uw slag thuisgehaald.... nu, waarom ben ik ook niet dood, gelijk de vader en 't kind?....
Milledju.
Ta.... ta.... ta.... ge moet niet wanhopen.... Maar waarom woudt ge m'ook niet gelooven?.... dat zou allemaal niet gebeurd zijn, als ge mij, van den dag, dat ge weduwe waart, op de Witte Hoeve hadt laten wonen.... Toè.... zusterken.... blijft 'r geen groote broer over, die van u houdt.... en 'n lieve neef.... bijna 'n zoon? (Hij duwt Jantje op haar toe. Annemie stoot den snaak met afschuw af, en barst daarna in snikken los, het gelaat bedekt).
Naar het Fransch van Georges Eekhoud vertaald door Frits Francken. |
|