| |
| |
| |
Gedichten.
Herdenking.
Een vreemdeling, zoo kwam ik langs uw leven,
en draalde voor uw tuinen van geluk.
Soms hebt gij van uw weelde mij gegeven,
een blik, een glimlach, en een hande-druk.
Soms zag een uwer met verwonderde oogen
mij even, als opeens herkennend, aan.
Dan heeft het in de struiken zacht bewogen:
het was voorbij, en ik ben heengegaan.
Een vreemdeling, zoo ging ik langs uw leven,
en lang vergaten wij elkanders taal.
Alleen de 'erinnering, die is gebleven,
klinkt als de woorden van een oud verhaal.
| |
| |
| |
Wij spelen.
Stamrozen slank, in hoeken van 't gazon,
geuren ijl in den schaduw van de boomen.
Overal rondom gloeit en broeit de zon,
tot waar de velden in de verte doomen.
Wij spelen crocket in het korte gras
met meisjes, warm in 't wit, met lachende oogen.
De houten ballen rollen wendend ras
over het veld, en door het doel der bogen.
Den langen hamer voor den slag gereed,
leniglijk haast zij zich op vlugge voeten,
en slaat haar bal waar zij den mijnen weet,
tot zij elkander, botsend stug, ontmoeten.
Zij glimlacht, met den voet haar bal vastdringend;
ik zie het strikje dof op 't glanzend leer. -
- ‘Stuur mij niet weg van jou....’ Snel ziet ze neer
en slaat hard toe: weg vliegt mijn bal, opspringend.
| |
| |
| |
Elly.
In de open kamer bij de zomerzee,
waar schaduwen van herfst en afscheid hangen,
brengt zij de vreugd van zon en zeewind mee,
van spreken en bewegen onbevangen.
Zij trippelt, tenger in haar ruime rokjes,
tusschen der and'ren ernst en scheidensrouw,
en schudt haar vlechten en weerspann'ge lokjes
met de eigenzinnigheid der kleine vrouw.
Dan zit ze neder in den lagen stoel,
luist'rend met d'oogopslag van even staren,
en wekt in wie haar aanziet het gevoel:
mocht haar het leven altijd zoo bewaren.
| |
| |
| |
Polonaise.
Orchestmuziek ruischt over 't gonzend praten.
In de bewogen lucht drijft dennengeur.
Ik wandel mede, zwijgend en gelaten,
verteederd door een bloesemfrisch odeur.
Gearmd, voel ik haar vingers even wegen
bij 't wieg'len op de wijze, die zij kent.
Zij zet haar voetjes spits vooruit, en tegen
den vloer drukken de hakjes het accent.
Dan neemt zij in haar vingers 't smalle bandje
en decoreert mij met de roode zij.
Ik zie haar ernst en 't moeizaam strikkend handje,
en voel haar zachten adem warm nabij.
| |
| |
| |
Première.
Door het rumoer bonst, dof, gestomp, - naar boven
glijdt rollend het gordijn, met zacht gerucht.
Het wordt heel stil, en even ruischt een zucht,
als konden zij hun oogen niet gelooven.
Nu spreekt vreemd in de ruimte een luide stem,
als waar 't spontaan, de welbekende woorden.
Ik lees ze mee, met melodie en klem,
en wacht weer op de fout, die gist'ren stoorde.
Hier opgesloten tusschen spel en zaal,
zit ik gedoken te souffleeren zoetjes,
en zie, al fluisterend verliefde taal,
niets dan van de ingénue de lakschoen-voetjes. -
| |
| |
| |
Fruits, dessert.
Den disch rond, bloost de welvoldane stemming.
‘Papa’ schilt vergenoegd zijn laatste peer.
Maar in mijn vrede dringt zich de beklemming:
Hoe en wanneer zie ik haar misschien weer?
Zij heeft zelfs geen vermoeden van mijn zorgen.
Ze proeft den wijn, en ziet de tafel rond.
Wat mag achter haar babb'len zijn verborgen,
en in den glimlach, vluchtig om haar mond?
Ik converseer druk, om maar niet te weten,
dat ik toch aanstonds afscheid nemen moet.
Daar voel 'k, - en ben al mijn woorden vergeten,
het zachte drukken van een kleinen voet.
M.H. WERKMAN.
|
|