Groot Nederland. Jaargang 18(1920)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 436] [p. 436] De cel in het woud. Ik heb mij eens gedroomd een kleine cel Met smalle vensters uitziend naar een woud, Daar binnen was alleen een bidschabèl En aan den wand een kruis van rozenhout. Er woonde een kluisnaar. Als hij buiten kwam Schrikten de dieren van zijn komst niet meer; 't Hert liep onder zijn hand door als een lam. De vogels vlogen op zijn schouders neer. En als het woud te duisteren begon, Zong hij zijn helder lied naar de avondster: De late wandlaar hoorde 't al van ver, Maar kwam hij naderbij, dan zag hij een Wonderlijk licht, dat uit het venster scheen, Waarvan hij d'oorsprong niet vermoeden kon. J.J. van Geuns Vorige Volgende