Groot Nederland. Jaargang 18(1920)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 322] [p. 322] [Wat zit je peinzend in het raamkozijn?] Wat zit je peinzend in het raamkozijn? Het laatste licht verstierf al in de straten; Ginds, op de brug, staan mannen luid te praten, Hun harde stemmen doen de stilte pijn. Waar droomen j'oogen in den avond heen? Zien ze den drukken dag nog en het jachten Van al die menschen, elk met zijn gedachten, Elk voor zich-zelf en elk zoo dood-alleen? Aan d'overzij, voor 't opgeschoven raam Van een verlichte kamer, staat een kind. Hoe zal zijn leven zijn, hoe is zijn naam?.... Twee stille tranen maken j'oogen blind. Al haasten zich geen menschen langs de gracht, Toch glijden er des avonds nog hun schimmen; Zij komen zelfs tot in ons venster klimmen, Wanneer hun leven dood ligt in den nacht. 't Gepraat der mannen klinkt nog van de straat, Hun stemmen doen de zachte stilte pijn, 't Is, of hun ziel bezij hun woorden staat.... En jij zit schreiend in het raamkozijn. Remko ter Laan. Vorige Volgende