Literatuur.
Maurits Sabbe. 't Pastorken van Schaerdijcke, Spel van Personagien. C. van Dishoeck-Bussum 1919
Spel van Personagien noemt de schrijver zijn verhaal, zooals Coddebiers, de poppekastman, zijn bedrijf ook een ‘spel van personagiën’ noemt, zijnde deze personages vaste menschtypen, die in oneindige verscheidenheid altijd een zelfde drama opvoeren. Wij hebben hier in dit 18e eeuwsch gebeuren dus vooral geen realisme te zien en dat is in zoover maar gelukkig. Nu kunnen wij ons vermeien in de weelderig Vlaamsche beschrijvingen en karakteristieken van land en menschen, van de enkele dingen als van de bijzondere personen. Het gansche boek druipt, als 't ware, van dat sap des volbloeienden Vlaamschen levens en geen houtsnede, niet minder dan vette olieverfschildering zou in staat zijn dit leven naar ouden snit in beeld te brengen. Daar is de heilige arme-van-geest, die pastoor is, mitsgaders zijn brave, maar kijverige huisplaag. Daar is de booze rijkaard, die het lichtzinnige duiveken belaagt, de nederige van staat, wiens ziel van den hoogsten adel is, de eigenwijze en pedante meester, de trotsch ongevoelige adellijke jonkvrouw enz.
Alle deze meerbekende personagiën spelen een zedelijk spelletje, een moraliteit van zonde en val, verlossing en berouw, van belaagde deugd, gekrenkte rechtvaardigheid, duldende menschenliefde, en... als het niet om dien vetten, zoeten Vlaamsche tongval was, zouden wij het allicht vrij vervelend vinden. Tenzij ons in al deze zachte rechtzinnigheid, toch dat slangetje van weelde en wellust mocht bekoren, dat onmiskenbaar zinnelijk welbehagen, dat het gansche geval tenslotte wel smakelijk om te lezen maakt. En ziedaar, wat ons uit dit boekje eenigszins vreemd hybridisch aankijkt: dit allerbraafst Christelijk geval en de heidensch zinnelijke vorm, het lustig, leutig, lekker realisme, dat aan Streuvels en Teirlinck en Timmermans herinnert, bij dat geschiedenisje, zoo stijf als een oude houtsnede Ik weet wel, dat zulk een menging daarginds in de traditie ligt en de innige bekoring der Vlaamsche verhalen vaak ontstaat uit die naieve vereeniging van aardsche blij-levendheid met het diepste godvertrouwen, maar... hier vind ik die naiveteit en vanzelfsprekende vermenging geenszins. Niet ieder is naief die wil, en Maurits Sabbe heeft al te veel van den Boom der realistische kennis gegeten, geniet de dingen te zeer afzonderlijk en om zelfswil, dat hij natuur en wereld nog zou zien, als een orkest Gods, dat nooit valsch speelt zonder hoogere bedoelingen. En zoo schaadt nu het een aan het ander. Aan de vroomheid gelooft men niet zoo erg, als men de vreugd der werkelijkheid zoo stevig aardsch gevoelt. Terwijl de heidensche bekoring van dat aardsche telkens gehinderd wordt door die bedoeling van verhevenheid, die ons beletten wil pleizier te hebben in Jonkheer Adhemar en zijn zuster Aglaë, enkel omdat dezelven een weinigje hoogmoedig en zondig zijn. En toch, als ik een gebruiksaanwijzing zou mogen geven, ware het deze, om dit verhaal vooral in zijn Vlaamsche sappigheid te genieten, als b.v. een schildering van Jordaens en de rest er maar aan te
geven. Wellicht schrijft Maurits Sabbe dan later eens een echt naiëf-heilig boek.
F.C.