elle ne s'est jamais abandonnée. Elle est la seule femme qui ait réussi la dissociation de ces deux choses inextricables, l'amour et la volupté.’ En zijn allen gewillig haar slachtoffer geworden? Werden allen door hare mysterieuze schoonheid overwonnen? Was er tusschen al deze heldhaftigen niet één die haar kon weerstaan? Op deze vraag van Saint-Avit luidt het antwoord: ‘neen, niet één. Als gij haar eenmaal zult gezien hebben, zult gij alles vergeten. Familie, vaderland, eer, alles zult gij voor haar verzaken.’ Dat dit de waarheid is gevoelt Saint-Avit duidelijk wanneer hij haar voor de eerste maal ziet. Hare schoonheid verblindt hem; hij zal niet eens strijden. En met koortsige opwinding wacht hij den dag af, waarop zijn lot zich zal voltrekken.
Morhange daarentegen verzet zich kalm en hardnekkig tegen wat hij noemt: ‘les caprices saugrenus de la dame.’ Het noodlot wil dat Antinea juist op den éénen, die niet goedwillig in hare armen valt, verliefd wordt. Morhange blijft onverbiddelijk. Op een zwoelen onweersavond sluipt Saint-Avit tot in het vertrek van Antinea, waar hij zich verbergt. Hij is getuige van het laatste onderhoud tusschen Antinea en zijn vriend. Als alle verleidingsmiddelen falen, bedreigt zij Morhange met de afschuwelijkste folteringen. Met een kalmen glimlach wijst de kapitein haar af. De eenige gunst waarom hij vraagt is zijn vriend nog eenmaal te mogen weerzien. Eenige oogenblikken later ligt Saint-Avit in de armen van Antinea, die schreit van woede en vernedering. En denzelfden avond slaat Saint-Avit, geleid door Antinea, zijn vriend dood, die te slapen ligt.
's Anderdaags, als hij tot bezinning komt, wil hij Antinea dooden. Hij wordt in zijne kamer opgesloten en bewaakt. Eene slavin die hem liefheeft en die heimwee heeft naar haar vaderland, vlucht met hem. Bij die vlucht is Cegheïr-ben-Cheïkh, dien hij eenmaal het leven redde, hem behulpzaam. ‘Eens komt gij toch weer’... roept deze hem ten afscheid toe.
Dan volgt een vreeselijke tocht door de woestijn. De slavin sterft en ten slotte wordt Saint-Avit, stervend van honger en dorst, gered door eenige landslieden. Gedurende eene maand ijlt hij in hevige koortsen. Hij geneest en keert naar Europa terug. Hij leeft daar schijnbaar als een gewoon mensch; maar elk oogenblik van zijn bestaan is vervuld met de gedachte aan de vrouw die hij eenmaal ontmoette. Is zij werkelijk van goddelijken oorsprong, of de dochter van een Poolschen dronkaard en eene meid uit het quartier Marboeuf, die zich destijds door een inlandsch vorst liet meevoeren tot in het hart van den woestijn? Daarom bekommert hij zich niet. Zij is voor hem de Vrouw. Hij keert naar Afrika terug. En als eindelijk, na zes jaar, op een avond, plots een vreemdeling voor hem verschijnt in wien hij Cegheïrben-Cheïkh herkent, is hij bereid hem gedwee te volgen.
Dit is de inhoud van L'Atlantide, waarin sommigen een symbool zullen willen zien van de eeuwige macht der vrouw. Het is mogelijk dat dit de