| |
| |
| |
Veertig kwatrynen van Omar Khayyam
door P.C. Boutens
1.[regelnummer]
In donkren hoek van levens tuin verschrompeld,
Door 't eenig-welig onkruid overrompeld, -
O hart, gelijk een rozeknop beklemd,
En als een tulp in eigen bloed gedompeld!
2.[regelnummer]
Die nooit éen nachtwaak naar de waarheid taalden,
Geen voetbreed buiten eigen kleinheid dwaalden,
Zij wandlen rond in zachte kleederen,
En schimpen op hun meerdren hoe die faalden.
3.[regelnummer]
Als gij wilt luistren, hoor éen raad van mij:
Sla nooit den mantel om der huichlarij!
De eeuwigheid duurt altoos, de wereld even.
Houd éen kort uur uw eeuwge rechten vrij.
4.[regelnummer]
Gij mint robijnen lippen, rooden wijn,
Den klank van harp en fluit en tamboerijn -
't Is alles bijzaak: God is mijn getuige:
Die iets wil zijn, moet los van alles zijn.
| |
| |
5.[regelnummer]
Gelijk de stormwind langs de zanden baan,
Zoo jaagt voorbij de dag van mijn bestaan -
Zoolang ik adem, zal ik twee niet tellen:
Den dag die komt, den dag die is gegaan.
6.[regelnummer]
Hoe lang al dool ik dronken tusschen rozen,
En laat de wereld aan de redeloozen?....
Al heeft de wijn mij tot geen doel geleid,
Men houdt den weg dien men eens heeft gekozen.
7.[regelnummer]
Nog lokt in elke roos een zoet gezicht;
Staêg in den wijn sprankt vreugds robijnen licht....
O Leven, elken dag wordt gij mij vreemder,
Hoe meer vertrouwd mijn oog zich op u richt.
8.[regelnummer]
Gij kind der Hel, bestemd daar weêr te keeren,
Of ooit de vlam uw roode zonden tere -
Gij bidt voor Khayyam om vergiffenis?
Wat zijt gij God, die Hem genâ wilt leeren?
9.[regelnummer]
Daar deelt de maan de donkre wolkevacht.
Drink wijn; want zeldzaam is zoo zuivre pracht.
Wees vroolijk; want of wij haast moeten scheiden,
Nog eeuwen zaligt deze maan den nacht.
10.[regelnummer]
Neem in uw hand de kelk met wijn en haal
Met zuivre stem de noot der nachtegaal.
Die wijn drinkt, moet hem zoetkeels begeleiden:
Hoor door den hals het zingen van den straal.
| |
| |
11.[regelnummer]
Pleng de' ongerepten godedrank ten groet
Aan al de schoonheid die dit leven zoet.
De wijn is wijnstoks bloed. ‘Drink’, hoor hem murmlen.
‘Wie kan meer geven dan zijn hartebloed?’
12.[regelnummer]
Deze omgekeerde kom, dees halve-sfeer
Drukt in haar overmacht de wijzen neêr.
Maar let op kan en kelk: hun lippen raken:
Bloed vloeit in lange kussen over-weêr.
13.[regelnummer]
Met niemand, goed of kwaad, deel ik vertrouwen.
Te lang is elk woord voor mijn fel aanschouwen.
Ik zie een oord dat 'k niet beschrijven kan.
'k Draag een mysterie dat 'k niet mag ontvouwen.
14.[regelnummer]
Die amper brood heeft, en een veilge wijk,
Geen slaaf of meester kent of hunsgelijk,
Laat hem tevreden wezen met zijn leven:
Niet velen op dees wereld zijn zoo rijk.
15.[regelnummer]
Zalig het hart dat ongekend hier scheidde,
Dat nooit in purper ging of praal van zijde;
Dat als een arend 't pad der heemlen koos,
En niet als uil in dezen bouwval beidde.
16.[regelnummer]
Een vijand blijkt op wien gij meest vertrouwt,
Als van nabij uw oordeel hem beschouwt.
Beter voorshands niet veel met vrienden wezen:
Alleen van ver zijn menschenwoorden goud.
| |
| |
17.[regelnummer]
Kwel niet uw lichaam dat gij winnen zoudt
Het bleeke zilver en het rosse goud!
Nog zijt gij adem-warm: eet met uw vrienden:
Uw vijand komt, die na u maaltijd houdt.
18.[regelnummer]
Reken dit Hemelrad niet alles aan,
Al 't goed en kwaad in ons en ons bestaan:
Duizendmaal hulpeloozer dan wij-zelven
Beweegt het zich langs Liefdes eeuwge baan.
19.[regelnummer]
Heeft ooit mijn dienst Uw heerlijkheid gebaat?
Mijn zonden Uw oneindigheid geschaad? -
Vergeef, en straf mij niet. Gij zijt, ik weet het,
Reê met vergeven en tot straffen laat.
20.[regelnummer]
Naar U bloedt ieder hart, van U gescheiden;
Alle oogen smachten naar Uw aanbliks weiden;
En schoon U-zelf geen schepsel deren kan,
Daar is niet éen die niet om U moet lijden.
21.[regelnummer]
Geen liefde hier vlamt op tot zïelelust:
Het blijft een smeulend vuur en halfgebluscht.
Die eerst bemint, die jaren zóo zou minnen,
Dat dag noch nacht spijs wist of slaap of rust.
22.[regelnummer]
U zoekt der schepping wanhoop tot beminde.
Rijkaard en derwish falen U te vinden.
Gij zijt op aller tong - elkeen is doof.
Gij zijt voor aller oog - zij zien als blinden.
| |
| |
23.[regelnummer]
Als Hij u noodt dat ge aan Zijn tafel eet,
Dan wisselt gij uw wezen als een kleed.
Eén teug oneindigheid uit Zijne handen
Maakt dat gij al wat leeft en stierf, vergeet.
24.[regelnummer]
Ons dronkenen laat kan en kelk geen tijd.
Uw lessen, kwezel, raak aan andren kwijt.
Ziet gij niet dat wij op den wijn verliefd zijn,
En dat ons niets van liefstes lippen scheidt?
25.[regelnummer]
Licht maak mijn hart den last die 't houdt gebogen.
Bedek mijn schulden voor der menschen oogen.
Geef heden mij geluk, en morgen doe
Mij naar de waardigheid van Uw meêdoogen.
26.[regelnummer]
Wij bleven arm: wij dienden Liefde alleen:
Andren bezitten goud en elpenbeen....
Vraag ons een liefde-bleek gelaat en lompen.
Voor zijden stoffen moet gij elders heen.
27.[regelnummer]
Ergens in hemels onafpeilbren ring
Wacht de avonddronk die nooit aan éen ontging.
Als uw beurt komt, begeef u niet in klachten.
Blij drink den wijn die rondgaat in den kring.
28.[regelnummer]
Millioenen zijn tot stof en asch gekomen:
Elk naar zijn oorsprong scheidden hun atomen....
Wat drank bedwelmt dit menschdom eeuwenlang,
Dat nimmer moê wordt de' ouden droom te droomen?
| |
| |
29.[regelnummer]
Daar slechts wat Hij u geeft, u toebehoort,
Haak niet naar wat met half-bezit bekoort.
Maak niet uw hart een lastdier van begeerten:
Dat alles laat gij voor de laatste voord.
30.[regelnummer]
Uw schoonheid slaat mij stom: het donker zingen
Van 't hart laat zich niet naar de lippen dwingen....
O wonder lijden dat versmachten moet
Waar klaar en koel de wateren ontspringen.
31.[regelnummer]
Hij schiep mijn hart, toen Hij de grondstof kneedde,
De wet der liefde in als zijn hoogste rede.
Wat stof bleef over, waar Zijn luim uit dreef
Den sleutel tot Zijn andre heimlijkheden.
32.[regelnummer]
Als Ge uit gekrenkte liefde mij kastijdt,
Mijn ontrouw tuchtigt met bedoelden spijt,
Dan is geen straf te zwaar, die ik moet lijden;
Dan laat haar duren tot in eeuwigheid!
33.[regelnummer]
Ik ben 't die lach met wetten en geboden,
Die de andren om mij ter taveerne noode,
Die, wijn-gelaafd, den langen nacht tot God
Mijn bloedend hart laat roepen zijne nooden.
34.[regelnummer]
Welkom, beloofde Rust van ziels lang togen.
Wel zien, maar niet gelooven U mijn oogen....
O Lief, om Gods wil, niet om mij, drink wijn,
Drink wijn, dat ik weêr aan U twijflen moge.
| |
| |
35.[regelnummer]
Blijf, hartverrukkend Lief, in roerloos zwijgen.
Verrijs niet, martel niet Uw weerloos eigen....
Gij wilt dat 'k U niet aan zal zien: wie kan
Den vollen beker zonder storten neigen?
36.[regelnummer]
Laaf mij met wijn, met roode-tulpengloed;
Stort uit de keel der flesch dat zuiver bloed!
Onthoud mij niet den laatsten mijner vrienden:
Al de andren vond ik onrein van gemoed.
37.[regelnummer]
'k Zocht in dit tijdlijk huis met al mijn zinnen
Naar schoonheid die ik neven U mocht minnen.
De maan is glansloos bij Uw aangezicht,
En geen cypres kan Uw gestalte winnen.
38.[regelnummer]
Al zoû der heemlen val de sterren blinden,
Ik vind U op Uw pad, o mijn Beminde;
Ik laat Uw kleed niet los: Verklaar waarom
Gij 't leven naamt, Uw gift, van Uwen kinde.
39.[regelnummer]
Mijn krank hart vond geen kruid; mijn ziel, gestegen
Ten lippen, smacht nog steeds den bruîgom tegen.
Mijn leven gaat in de oude onwetendheid;
En schaduw-donker blijven liefdes wegen.
40.[regelnummer]
Ons had de dronken drift van 't blijde leven
Van de aard tot in de hemelen geheven....
Wij zijn aan 't doel: wij rusten, lijf-bevrijd,
Of we altijd thuis bij moeder zijn gebleven.
|
|