| |
| |
| |
Geuren
Toneelspel in vier bedrijven
door Marcellus Emants.
Derde bedrijf.
Het toneel stelt een elegant salon voor, dat meer als boudoir dan als huiskamer is ingericht. In de achterwanden brede dubbele deur, waarachter zich de eetkamer bevindt. Rechts achter een zijdeur en vooraan bij een venster een hoekje door Alice voor zich zelf ingericht met gemakkelike stoel, bloementafel, werktafeltje, enz. Links achter een zijdeur en vooraan de open ingang van een met planten gevulde serre.
| |
Eerste Toneel.
Henri, Alice, Gérard, Johan, Roester, George, offisieren, een dienknecht.
(Bij het opgaan van het scherm is de dubbele achterdeur geopend en ziet men in de eetkamer, waar om een mooi versierde tafel een talrijk herengezelschap, waarbij ook Johan zich bevindt, is verenigd. Alice, die met haar rug naar de toeschouwers zit en aan haar linkerkant van Kerkem heeft, is de enige dame. Tegenover haar zit Henri. Alle heren zijn in rok en witte das; Alice is laag gedekolleteerd).
(staande een glas champagne opheffend).
En daarom.... al is op de gezondheid van gastheer en gastvrouw reeds gedronken, meer in 't biezonder namens de jongere ofsieren van 't regiment stel ik voor hen nogmaals te laten leven. Op onze overste en zijn beminnelike vrouw!
| |
| |
(Allen heffen hun glazen op en gaan zowel met Alice als met Henri klinken. Verward rumoer van stemmen en klinkende glazen. Een knecht schenkt de geledigde glazen weder vol).
(die onder de toast aan een knecht een teken heeft gegeven, waarop deze knecht met een grote zilveren bokaal op een presenteerblad naast hem is komen staan).
Zo goed, dat ik er deze bokaal op wil ledigen (staande op de bokaal wijzend)
die ik op de laatste schietwedstrijd gewonnen heb. (tot de eerste knecht die inschenkt) Vol schenken, Jan. Neem een nieuwe fles. (de knecht ledigt een hele fles in de bokaal).
Sakkerloot! (Henri ledigt de bokaal).
Beste vrinden, op al de vrindelike en loftuitende woorden tot mijn vrouw en mij gericht een kort antwoord. Ik wil niemand vervelen en van Napoleon heb ik geleerd, dat de kortste toespraken meteen de beste zijn. Als een volbloed, die de renbaan ruikt, zo wordt 't me weer te moede. Met sterke benen en zachte hand zal ik mijn huweliksrosinant in bijgebrachte houding aan het bit weten te rijden en op het signaal ‘attakeert’ als een pijl uit de boog vooruit en de vijand vermorzeld! Zo mijne heren, deed ik in Atjeh; zo instrueer ik op het exercitie-veld en zo zal ik altijd doen, wanneer de omstandigheden mijn persoon ‘vóór’ roepen. Moge ook u dit signaal steeds als muziek in de oren klinken en volgt dan uw overste tot in den dood! Ad fundum, mijne heren! Attakeert! (Allen drinken ad fundum uit. Daarna staat het gezelschap, luidruchtig pratend, op; Gérard biedt Alice zijn arm aan en begeleidt haar naar voren, terwijl de overige offisieren gedeeltelik op de achtergrond blijven, gedeeltelik insgelijks naar voren komen).
Mag ik mijn schoonmama naar haar gewone plaats aan 't venster geleiden, de plaats waar men kan zien en (zachter)
gezien worden en seinen in overeengekomen tekens.
(zacht, maar dringend en hem een tikje gevend met haar waaier).
Stil toch! (luider) Kom je even mee in de serre, Gérard? Ik heb 'en nieuwe orchidee gekregen.
Met genoegen (gearmd links voor af).
Overste, ik heb zo'n grappige anekdote van u gehoord.
Helaas, maar één. Maar ik zou zo graag weten of die ene waarheid bevat.
Toen u als majoor te Venlo in garnizoen kwam, ging u dadelik, nog in politiek, de stal in naar uw paarden kijken. Op de zoek naar de ofsiersstal kwam u door de troepenstal; daar ontmoet u de
| |
| |
stalwacht en die kommandeert: polletiek, de stal uit. U zegt: ik ben de majoor; maar ja wel, de vent antwoordt: dat kan iedereen wel zeggen; opgedonderd marsch! Hij smeet u er eenvoudig uit; maar wat deed u de volgende dag, toen u in uniform terugkwam....
Diezelfde vent tot m'n oppasser nemen. Wat donder, de kerel had z'n plicht gedaan! Dat beviel me. Had ik hem daarvoor nog moeten afsnauwen ook?
Neen; maar zover zou 'en ander de rechtvaardigheid niet licht hebben gedreven.
Nou, ik wel! En daarom.... ik zeg 'et met trots.... hebben mijn manschappen ook altijd van me gehouwen. Maar nou, meneren, wie nog meer me liefheeft en 'en sigaar, mitsgaders 'en borrel lust.... die volge me! (roepend in de serre) Gérard, kom je roken.
(in de serre).
Direkt! (het stemmen-rumoer onder de offisieren, dat weer opgeleefd is, verflauwt tans in de eetzaal, die achter hen wordt gesloten).
| |
Tweede Toneel.
alice, Gérard, later Henri.
(uit de serre komend, gevolgd door Gérard).
Neen, neen, dat is geen manier van doen. Aan tafel heb je geen oog van me af gehad!
Al word je nu ook woedend, ik kan er niets aan veranderen. Als je er zó verleidelik uitziet! Aan tafel heb ik me haast niet kunnen bedwingen je op ééns 'en zoen te geven.
Bedenk, dat je m'n schoonzoon bent.
Herinner me toch niet telkens weer aan die ellendige laf heid van me om voor Henri uit de weg te gaan en me te laten afschepen met die saaie, zoetsappige Marie.
Waarom heb je ze gevraagd?
Omdat ik jaloers was van Henri. Dat ben ik altijd geweest. Op de akademie al. Hij wou 'en jonge vrouw hebben. Ik ook.
Die heb ik.... ja; maar die haat ik, omdat ze Marie heet en niet Alice. Soms zou ik ze kunnen ranselen.
(koket).
Toen 't tijd was heb je me versmaad en nu....?
Kon ik weten, dat jij niet even gek op Henri was als hij op jou? Je hadt bij mij immers veel beter gepast dan bij die.... bij die....
Gérardje, ik mag niet toelaten, dat je op die toon spreekt van m'n wettige echtgenoot en jouw schoonvader! Ik zou je raden je sigaar te gaan roken.
| |
| |
Wat maal ik om die sigaar!
(door de even geopende deur roepend).
Kom je nou eindelik, Gérard?
(tot Henri).
Hij kan maar niet ophouden met 'et zingen van Marie's lof. Haar oren zullen wel tuiten. (Henri verdwijnt).
Als 't nodig is, zeker. Zou je liever hebben, dat ik me door jou in moeilikheden liet brengen? Wel gek, ventje, maar zo gek niet. Kom, ga nu roken.
(hem terugdringend).
Ga roken.
(door de deur roepend).
Verdomme!
(zeer luid).
Ga toch roken.
Ik kom al, ik kom! (Alice lacht luid en sarkasties. Zodra hij weg is, gaat zij naar de dubbele deur en draait zeer behoedzaam de sleutel ervan twee maal om. Dan opent zij de linkerzijdeur en kijkt spiedend de gang in. Onderwijl hoort men achter het achterdoek het luide stemmenrumoer der opsieren).
| |
Derde Toneel.
Alice, George, later Johan.
(naar buiten roepend).
Psst! Psst! George.
(voorzichtig binnenkomend).
Alleen?
(haar armen openend).
Zoen me, zoen me!
Alice (na haar vurig gekust te hebben). O, als je beseffen kon, wat ik aan tafel heb uitgestaan.
Omdat je tegenover me zitten mocht.
Neen, omdat ik zien moest, dat die ouwe van Kerkem je aanhoudend met z'n liederlike blikken zat te verslinden. Ik had die kerel 'en glas naar z'n kop kunnen smijten. Moest hij met z'n jonge vrouw niet in de zevende hemel zijn.... een man van over de vijftig.... die z'n hele leven 'en meideloper is geweest? Wil hij jou er nou ook nog bij hebben, die sater?
Wees maar kalm. De vent kan me niemendal niet schelen. Je ziet hoe verschrikkelijk ik door m'n huwelijk gedesillusioneerd ben geworden en nou zou ik in plaats van Henri een nog ouwere....
Och, neen! 't Is ook dwaas van me zo waanzinnig jaloers te zijn. Ik weet, dat ik je geloven en vertrouwen kan, dat je om van Kerkem niets geeft en dat je van mij houdt, van mij alleen. Maar wat ik me altijd weer afvraag is, hoe heb je toch 'en man kunnen nemen,
| |
| |
die zoveel ouwer is dan jij en die niet beseffen kan wat voor 'en kostbaar kleinood hij bezit?
Kan je er dan nog altijd niet in komen, dat 'en jong onervaren meisje zo gemakkelik te verblinden is? Begrijp je niet, dat 'en mooie uniform, 'en flinke knevel, het prestige van 'en hoofdoffisier, dat dit alles in 'en man als Henri er toe meewerkt 'en jong hart in vlam te zetten? En wat heeft ie me niet moeten beloven: 'en dogcart, 'en rijpaard, ieder jaar 'en reis. Toch heeft ie om me te krijgen nog misbruik moeten maken van z'n vroeger gezag als toeziende voogd. Want eerst wilde ik niet, ondanks al zijn beloften. Ja, als ik toen zo wijs was geweest als nu; maar....
Arme lieveling! O, als je voelen kon hoe ik je vereer en liefheb!
(schalks).
Vooral vereren hoor, want je weet....
O, ik weet 'et, 'k weet alles. Zolang je zijn naam draagt, heb ik niets te hopen.
Zou je dan willen, dat ik me slecht gedroeg en naderhand jou niet meer waardig was?
Neen, neen, je hebt gelijk. Ik wil je immers juist vereren kunnen! Maar dat 'et me 'en marteling is je in 't bezit te weten van die kerel....
(pogend hem tot bedaren te brengen).
Nu.... nu....
(heftig).
En hoelang zal ik die marteling nog moeten uithouwen!
Wees verstandig, George! Zolang Henri me niet bedriegt of mishandelt, ben ik tegen hem volkomen machteloos. Maar al was ik dat niet, waar zouden we samen van moeten leven, als jij zelfs je offisierstraktementje niet meer hadt?
(moedeloos).
't Is zo, ik ben 'en arme duivel. Vroeger kon 't me niet schelen; maar nu....
Is je oom in San Francisco dood en heeft hij je niet onterfd....
Dat doet ie niet, zolang er niets op me te zeggen valt.
Welnu, dan word je dus eenmaal schatrijk. Zullen we die mooie toekomst nu lichtzinnig verspelen?
Neen, neen! Dat mag ook niet. Ach, jij bent altijd zo verstandig, veel verstandiger dan ik. En al hadt je geen gelijk, ik wil immers alleen nog maar wat jij wilt. Elke wens van jou is voor mij 'en bevel. Ging die kerel nu maar gauw dood. Ik heb hem nooit gezien. Hoe zou ik hem dus kunnen betreuren? O, lieveling, lieveling, ik ben zo gelukkig, dat jij me liefhebt.... dat ik leven mag voor jou. Zeg 'et nog eens, dat 'et waar is. Zeg nog eens, dat je echt, echt veel van me houdt.
| |
| |
Ik houd van je.... van je bruine ogen, van je fijne wenkbrauwen, van je kneveltje, van je mond, van.... (zij kust hem zacht op de lippen; hij geraakt in vervoering en grijpt haar steviger vast).
Alice, Alice, maak me niet verliefder dan ik toch al ben!
(zich losrukkend en schertsend)
O, als je zo begint, jaag ik je weg. Ga nu naar binnen, gauw, gauw!
Ja, ik ga, ik ga! (hij gaat naar de dubbele deur; Johan komt van rechts op en blijft dicht bij de deur staan).
Ben je dwaas! Niet door deze deur. Je bent helemaal in de war. Langs 'en omweg. Hier.... door de gang. (zij opent de linkerzijdeur).
O, ja. Je hebt.... ik weet niet.... ik.... 't Is waar: ik ben in de war. Dag.... verrukkelike lieveling (hij gaat door de linkerzijdeur heen).
| |
Vierde Toneel.
Alice, Johan, later Henri.
(zich omwendend staat eensklaps voor Johan, die zij nog niet heeft opgemerkt).
Jij.... hier?
(flauw spottend).
Ik heb met plezier gezien, dat je aan tafel Champagne hebt gedronken.
Om 'en einde te maken aan 't onuitstaanbare aandringen van papa.
Hoe vriendelik van je om je glas zelfs meer dan eens te legen.
Nu ja.... wijn deugt niet voor me, dat is zo; maar ik heb nooit beweerd, dat wijn me niet smaakt en als ik eenmaal geproefd heb....
(lachend).
Dat is altijd maar de vraag.... als je eenmaal geproefd hebt....
(enigszins nijdig).
U hebt me goed in 't oog gehouwen.
Niet waar? Ja m'n jongen, ik vermoedde wel, dat er 'en beetje aanstellerij en huichelarij schuilde achter die geheelonthouding. Drink jij maar, hoor! 't Zal je opvroliken en heus geen kwaad doen. Of ben je bang voor de vrolikheid?
(haar strak in 't oog houdend).
Neen!
Welnu.... (na een betrekkelik lang stilzwijgen, waarin zij 't een en ander heeft beredderd, terwijl Johan doodstil op z'n plaats blijft zitten, haar steeds met zijn blik volgend) Wat scheelt er aan, dat je me zo strak aankijkt? Wou je iets?
Ja.... ik wou u.... je.... wel iets.... vragen.
| |
| |
Of.... je.... of u die George van Velzen het recht hebt gegeven lieveling te zeggen.
Hij heeft 'et gezegd en wij hebben 't allebei heel goed gehoord.
(eensklaps heftig uitvallend)
Verdomme!
Vloeken? Ga je je papa navolgen?
Neen, ik wil niet vloeken; maar waarom behandel je me als 'en onnozel kind?
Als ik 'et doe, zal 't wel zijn, omdat jij je als 'en onnozel kind gedraagt.
Je hebt altijd met me gespeeld; maar ik ben geen kind meer en dat duld ik niet langer.
Ziet eens aan, ziet 's aan. Hij ontbolstert zich. Weet je wel, dat je me in je nieuwe gedaante veel beter bevalt?
Moet 'en jonge vent van jouw leeftijd, een student zich nu zo bleu en schuchter aanstellen als jij tot nog toe gedaan hebt? Ja, als je heus de vrouwenhater was, waar je papa je voor houdt. Maar die ben je niet.
(met gezochte boosheid).
Wat weet jij daarvan?
Alsof ik je nog niet kende. Heb je dan nooit gemerkt, dat je me interesseerde?
(weer verlegen).
Ik heb nooit beweerd, dat ik 'en vrouwenhater was.
Beweerd.... neen; maar je hebt je wel zo voorgedaan.... uit.... verlegenheid. Ach, ach, dat zo'n ferme jongen als jij.... 'en jongen, die er heus niet kwaad uitziet.... dat die verlegen is.... hoe jammer!
Ik wil 't ook niet wezen.
Groot gelijk, want verlegen mannen.... daar heeft geen vrouw mee op. Die lachen we eenvoudig uit. Durven moeten ze.... brutaal.... desnoods onbeschaamd zijn. Dat prikkelt ons. Dan doen we wel of we tot in 't diepst van onze ziel geërgerd worden.... zetten 'en boos gezicht, spreken boze woorden; maar in ons binnenste zijn we gevleid, gestreeld en soms zelfs 'en beetje.... 'en klein beetje verrukkelik bang.
En zo weet 'en man nooit waar hij aan toe is, nooit hoe jullie over hem denkt, voor hem voelt, nooit wat je van hem wilt. Altijd, altijd wordt ie voor de gek gehouwen.
(koket).
Ja, dat moet. Een man dient voor de gek te worden gehouwen. Daar is hij nu eenmaal man voor en daar zijn wij nu eenmaal vrouwen voor.
| |
| |
Maar dat is toch afschuwelik.... da's gemeen!
Welneen, dat is juist 'et pikante in 't leven. Als wij niet met jullie speelden als de kat met de muis, dan zouden jullie niet half zo op ons gesteld zijn. Kijk maar naar je papa. Die is nu al over de vijftig.... ik ben de eerste vrouw niet, die haar spelletje met hem speelt.... en nog altijd heeft ie er niet genoeg van.
Pas maar op. Als papa alles eens te weten komt....
Wat alles? Waar doel jij op?
Ach, denk nu niet, dat ik helemaal onnozel ben. De hele stad weet 'et immers.
Wat weet de stad? Wat valt er te weten?
Dat je papa bedriegt met de hemel weet hoeveel officieren.
(lachend).
Foei Johan, wat zijn dat nu voor grove, ruwe woorden. Als ik dacht dat je meende, wat je gezegd hebt, zou ik heel boos op je moeten worden. Je ziet, dat ik in 't geheel niet boos word.... dat ik zelfs doodkalm blijf. Niet waar, dat zie je. (Johan heeft zijn hoofd afgewend; zij dwingt hem zich tot haar te keren) Kijk nou niet 'en andere kant uit; maar zie me eens goed aan.... recht in de ogen....
(onrustig)
Wat moet dat? Waarom moet ik in je ogen kijken?
(hem koket toelachend).
Vin je ze lelik.... te lelik voor jou?
Dat weet je wel. Wat wil je toch?
Ik wil, dat we goeie vrienden zullen worden. Dat heb ik altijd gewild. 't Is me maar nooit gelukt. En toch wil jij 't ook. (hij wendt zich telkens af, zij vat hem aan, wendt hem om en kijkt hem telkens weer in de ogen) Zeg eens neen. Durf eens neen zeggen!
(nog onrustiger)
Ik.... ik.... zeg geen neen; maar geen ja ook.
Wat doe je toch dwaas. Je hebt 'en onbedwingbare lust om me 'en zoen te geven op m'n rechterschouwer. Ontken 't maar niet. Ik zie 't immers. Je doet je best ergens anders heen te kijken; maar je ogen glijden telkens weer in de richting naar m'n rechterschouwer af. Is 't niet waar? Nu denk je misschien, dat ik beledigd ben en dat is toch helemaal niet 'et geval. Ik vind 'et zelfs wel aardig en als je die zoen zo graag wilt.... waarom neem je 'm dan niet? Durf je niet?.... En als ik nu zeg; je mag....
(verward en zenuwachtiger)
Zo.... mag ik.... en.... mocht van Velzen ook?
Wel zeker niet. Ben ik van Velzens stiefmama ook?
Ik wil geen zoenen van.... mijn stiefmama.
Dat moet jij weten. Opdringen doe ik me niet. En als je nu niet durft....
Waarom heb je van Velzen 'et recht gegeven je lieveling te noemen?
| |
| |
Quand on n'a pas ce qu'on aime, il faut aimer ce qu'on a.
O, Alice, ik houd 'et niet langer uit. Ieder, die brutaal genoeg is, mag zeggen, dat ie dol op je is en krijgt je zoenen, krijgt... krijgt... misschien al wat ie maar begeren kan en ik, ik die je hals, je armen, je handen, je mond, alles, alles van jou zou willen zoenen tot m'n keel geen adem en m'n lippen geen gevoel meer hadden, ik, die je niet kan aanzien zonder half gek te worden van heet verlangen naar al wat mooi aan je is, ik, die niet meer werken, niet meer denken kan, zo woelt en kookt de begeerte naar jou door mijn zinnen, ik alleen krijg niets! niets, niets! Maar dat moet nu ook uit zijn; ik kan 't niet langer verdragen! Mijn vader.... m'n God, je bedriegt hem immers toch! Wat moest hij ook 'en vrouw nemen, die z'n dochter kon zijn! Wat moest hij jou in huis halen, me dwingen zo dikwels met je samen te zijn. En heeft ie me niet zelf naar de vrouwen gedreven? Wie zal me er dankbaar voor zijn als ik me nog langer in stilte opvreet, niet met de anderen neem, wat ik krijgen kan? Moet heel de wereld genieten en ik alleen niet? Je hebt gelijk..... de schuchteren, de schuwen, uitgelachen worden ze! Dat is 't enige, wat ze winnen door die vervloekte verlegenheid. Neen, neen, ik wil ook mijn deel hebben.... ook brutaal zijn! Jij wilt gezoend worden, kom hier.... ik zal je....
Neen, neen, nu is 't te laat.
Wat te laat? Begin je nu toch met je kunsten?
(hem ontwijkend).
Als je bedaard was... maar van die woestheid ben ik niet gediend.
Ik ben bedaard. Kom hier dan! Nu zijn we alleen. Straks.... God weet wat er dan weer zal gebeuren.
hem ontwijkend
Ja wel; maar....
Je hebt gezegd, dat ik mag.... dat je 't zelf wilt! Kom dan toch hier.
(hem niet langer ontwijkend).
Nu ja, maar.... stil toch; je papa....
(hartstochtelik haar aanvattend).
Ik wil je nu hebben.... helemaal!.... Ik wil nu.... ik wil!
(zich weer verwerend).
Neen, neen, niet nu. Laat me met rust! Johan, ik roep. Je....
Ik wil nu.... (hij dringt haar naar een sofa en werpt haar met geweld daar achterover op neder; op de dubbele deur wordt herhaaldelik en steeds luider geklopt).
(achter de deur).
Doe open!
(weer overeind rijzend).
Je papa roept! Hoor je dat niet? Je lijkt wel dol!
| |
| |
(met haar worstelend).
Ik wil....
(Johan met inspanning van al haar krachten terugduwend)
Daar!
(zij loopt naar de dubbele deur en opent die).
(binnentredend).
Waarom moest die deur op slot en wat beduidt dat spektakel?
Niet meer of minder dan dat meneer je zoon, de man van rein leven me te lijf wilde!
Ongemerkt is ie hier binnengeslopen, heeft die deur op slot gedaan, zonder dat ik 'et zag....
En toen is ie als 'en losgelaten beest op me aangevallen!
Je liegt 'et, dat ik die deur op slot....
Je weet Henri, dat ik steeds m'n best heb gedaan om de bokkigheid van Johan te overwinnen. Ik wou geen onaangename stiefmoeder; maar 'en zusterlike vriendin voor hem zijn.
Nu wil ik aannemen, dat ie onder de invloed van de champagne is geweest. Hij heeft misschien te veel gedronken. Maar als hij van mijn bedoelingen zo'n volkomen verkeerde opvatting heeft, dan moet ik je vriendelik verzoeken maatregelen te nemen om me tegen dergelike gemene behandelingen te vrijwaren.
(af.)
| |
Vijfde Toneel.
Johan, Henri, later Jaantje.
Ben jij stapelgek geworden, of hoe heb ik 'et met je?
Ze liegt, dat ik die deur....
Ze liegt! Dat durf jij me zeggen. Wou je haar de schuld misschien geven? Jij huichelaar! Wacht eens even! Ik zal jou.... (hij verdwijnt even in de deur links vooraan en keert met een karwats terug) Ziezo, spreek op! Nu kan je je verdedigen. Zeg wat je te zeggen hebt; maar de waarheid hoor!
(met ingehouden woede).
En dan wou u me slaan?
Wat mij te doen staat, zal ik weten. Vooruit!
Die deur was toe en die heb ik niet gesloten.
Ben jij Alice te lijf gegaan, ja of nee?
(na een korte aarzeling met kracht).
Ja; maar zij....
(de karwats opheffend).
Wel Godver....
| |
| |
(heftig).
Sla niet.... want van u verdraag ik niets meer.... verstaat u me.... niets.
(volkomen overbluft).
Van mij ver.... Je durft....? (langzaam laat hij de karwats zinken)
Hoe heb ik 'et nou? Die toon.... Je bent toch niet dronken?
Neen: maar geërgerd en verbitterd; dat ben ik wel! Ik weet, dat ik verkeerd heb gedaan, heel verkeerd. Dat spijt me meer dan ik zeggen kan! Maar toch.... wat hier gebeurd is, mag u mij.... Als zij me niet eerst waanzinnig had gemaakt van razende lust om....
(sarkasties lachend).
A zo! Rein leven, hè?
Kan ik 'et helpen, dat ik 'et ongeluk heb uw zoon te zijn... uw bloed te hebben in mijn aderen?
(heftig en de karwats andermaal opheffend)
Jongen, ben je....!
Weg met die zweep, of ik bega 'en ongeluk!
(De karwats weer zakken latend).
Je lijkt waarachtig krankzinnig! (hij legt de karwats neer) Ik begrijp er niets meer van! Zou je nou misschien eens willen ophelderen wat er in je gevaren is, dat je 'en toon tegen me aanslaat, die ik nog nooit van je gehoord heb?
Of ik dat wil? Zeker.... Dat wil ik juist.... juist. Ik heb 'et lang genoeg in mezelf opgekropt en dat u me deur uitjaagt zal toch wel 't eind zijn.
Dat zal ìk beoordelen. Eerst je opheldering.
Nu.... hier dan. Ik heb 'en vader, waarvoor ik geen aasje achting kan gevoelen. Dat is 't.... dat is 't noodlot van m'n leven.
(weer opstuivend en naar de karwats grijpend).
Godver....!
Houd nu toch eens op met dat zinneloze gevloek en dat dwaze gedreig met die karwats. (hij neemt hem de karwats af en werpt die weg; Henri is te verbluft om iets terug te doen) Zo.
Waarachtig.... ik herken jou niet meer.
Hebt u me dan ooit gekend? Nooit hebt u begrepen, dat ik uw hartstochtelike zinnelikheid in al m'n zenuwen voel gloeien en toch niets afschuweliker zou vinden dan 'en man te worden als u.... uw voorbeeld te moeten volgen.
Aan niets anders te kunnen denken dan aan vrouwen, paarden, drank en sigaren, door niemand als 'en ernstig man te worden beschouwd, geen ander ideaal te kennen dan 'en geurmaker te zijn en te eindigen met de risée te worden van de stad.... Ba!
(die zich met moeite beheerst heeft)
A zo! Is dat mijn portret. Dus ben ik in jouw ogen 'en geurmaker en de risée van de stad? En dat wordt me gezegd door m'n zoon.... 'en kwajongen van twintig jaar!
Ja, dat wordt u gezegd door uw zoon. En dat is 't juist. O,
| |
| |
als kind heb ik zo dol veel van u gehouwen. Ik stelde u zo hoog. Papa.... papa.... die was m'n held, m'n ideaal! En toen zijn me de ogen langzamerhand opengegaan. Ik zag u drinken.... ik zag u raar doen met geld.... ik zag de mensen om u lachen.... Jaren heb ik me verzet tegen de bittere ontgoocheling. Wat heb ik me al niet opgedrongen; maar 't hielp niet! Elke dag, dat ik u beter leerde kennen, zonk u lager voor me neer. Toen nog dat huwelik! En nu.... nu heb ik.... kan ik niets meer voor u voelen dan wat minachtend medelijden.
(plotseling Johan vastgrijpend en diens borst neerbuigend tot op zijn militaire Willemsorde).
Zie je dit? Dat is 't kruis van moed, beleid en trouw! Geloof jij, dat iemand die orde krijgt door te geuren, of omdat niemand hem beschouwt als 'en ernstig man, of omdat hij de risée is van de stad? Nee meneer, dat is niet maar zo'n lintje. Daar moet je je leven voor gewaagd hebben. Dat is 'en orde, waar daden van moed je aanspraak op geven, 'en orde, die wel opgeëist is als 'en recht. Heb jij die orde ook al, dat je 't wagen durft me te onthalen op je.... medelijden?
Ik weet 'et, dat u dapper is. Dat is ook mooi. Daar ben ik blij om.... daar zou ik trots op kunnen zijn; maar tegenwoordig maakt dapperheid niet alles meer goed. De tijden zijn voorbij, dat de grootste vechtersbaas ook 'et hoogst in aanzien stond.
Komaan! En meen je, dat de tijd nu is aangebroken, waarin 'en man om vooruit te komen 'en zedepreker en 'en huichelaar moet wezen? Mijn kompliment, hoor! Ik bewonder jouw nieuwe idealen.
Ik weet wel; dat u me 'en huichelaar moet vinden en 't hindert me genoeg, dat er wat van aan is ook.
Maar wat moet ik doen, ik, die met mezelf geen raad weet en aan u geen raad kan vragen? Van alles.... alles ver blijven; dat leek me nog 't eenvoudigste.... voor mij zelfs 'et enig mogelike. Doe ik dat niet.... o, ik ken me wel.... dan vergaloppeer ik me elk ogenblik, want ik weet nu eenmaal geen maat te houwen. Nooit kan ik me bedwingen. Over niets heb ik stuur. Drink ik, ik drink te veel. Speel ik, ik weet van geen ophouwen. Als ik tegenspreek, trilt de dolste drift door al m'n zenuwen heen; als ik 'en vrouw maar aanzie, raak ik buiten westen van begeerte. O, soms haat ik me.... heb ik 'en afschuw van mezelf. Maar toch.... dat alles zou misschien wel overgaan, wel terecht komen... met de tijd... als ik... zoals anderen, 'en vader had, met wie ik spreken kon.... aan wie ik m'n hart kon uitstorten.... die me wou en kon helpen. Maar ik moet m'n mond houwen, al wat in me omgaat zorgvuldig verbergen, in me opsluiten, omdat u er toch niets van begrijpt en alles maar dwaas vindt. Ik.... ik heb 'en
| |
| |
vader, die me vloeken geeft voor raad, die me naar de meiden stuurt, die me 'en lammeling noemt als ik niet zuip en die al wat ik veracht, al wat ik zelf niet doen wil, me voordoet alsof 't iets moois was en iets goeds.
En om hem nou te bewijzen, hoeveel voortreffeliker jij bent, ga je half dronken zijn vrouw te lijf. Niewaar? Een vrouw, die ik, God betere 't, je heb aangeboden, haast opgedrongen, een vrouw, die je nog geen vriendelik woord waardig keurde, zolang je ze krijgen kon en die je eerst uit lafheid haast niet aan dorst kijken! 't Is de moeite waard!
Had die vrouw toch nooit in huis gehaald!
Omdat ze van jou niet gediend is?
Omdat ze uw naam door 't slijk sleurt!
Dat lieg je! Versta je me! Dat is lasterpraat, gemene lasterpraat! Waar je ze vandaan haalt, weet ik niet; maar je moest je schamen ze me over te vertellen! Of verzin je ze zelf? 't Kan me ook niet schelen; maar je zult Alice voor die vuile aantijging op je knieën ekskuus vragen. Hoor je 't? Op je knieën.
(zich bedwingend, dan beslist)
Dat zal ik niet!
Dat zal je wel en op staande voet ook!
(hij wil op een schelknop gaan drukken; maar Johan stelt zich in zijn weg)
Laat haar niet hier komen. Ik waarschuw u voor de gevolgen!
(hem wegduwend en schellend).
Wou jij je woorden soms waar maken? Goed. Ik zal er je de gelegenheid toe geven. Maar als je 't niet kunt, mannetje, en je blijft er bij haar geen ekskuus te willen vragen, dan zal ik je toch bij je kraag pakken en....
Ik doe 't niet en pas op, als u 't waagt me te willen dwingen; pas op, als u me aanraakt!
Jij zult je woorden waar maken, of....
Tart me niet! Ik ben in staat....
(in de zijdeur).
Heeft meneer....
Verzoek mevrouw ogenblikkelik hier te komen!
(Jaantje af)
Vader, daar komt 'en ongeluk van. U bent drittig, opgewonden; ik ben 't niet minder. Wat ik zal zeggen, zal moeten zeggen, zult u toch niet willen.... niet kunnen geloven. God weet waar u toe komt en...,
Juist. God weet waar ik toe kom. Jij zult je woorden waar maken of....
Neen, neen, vraag 't haar maar zelf. Zij zal misschien.... en dan.... ik weet 'et niet. Doe wat u wilt; maar laat mij er buiten. Ik wil 't niet op mijn geweten hebben, dat....
| |
| |
Waar heb je 't over? God vergeve me.... wat.... wat betekent dat allemaal?
| |
Zesde Toneel.
Johan, Henri, Alice.
(met geveinsde kalmte).
Wat wou je van me, Henri?
(Johan wil wegsluipen).
(Johan tegenhoudend)
Jij blijft hier! Alice, die jongen heeft je grof beledigd. Dat erkent ie. Hij dient je dus ekskuus te vragen.
Ik wil 't! 't Is verdomd niks meer dan 'en staaltje van z'n plicht! (tot Johan) Allez!
Ik heb u gezegd, dat ik 'et niet doe en ik doe 't niet.
(de karwats weer opvattend).
Heb je dan liever, dat ik je als een schurftige hond met de zweep mijn huis uitjaag? Wat geeft jou 't recht 'en vrouw, die ik waardig gekeurd heb de mijne te zijn, hier te beledigen alsof ze de eerste, de beste slet was?
Dat recht geeft ze me zelf.
(Henri striemt hem een zweepslag over het gelaat)
Verdomme!
(hij wil Henri aanvliegen; Alice komt tussenbeiden).
Mijn God, Henri, je eigen zoon met 'en zweep slaan. Hoe kom je daartoe?
Wou jij die ellendeling nog verdedigen?
Om zich zelf te redden! Vraag maar of ik 'et lieg, dat er haast geen offisier in 't regiment is, die haar niet heeft gezoend!
Godverd....!
(hij wil Johan andermaal slaan; maar Alice houdt hem terug).
Laat hem toch! Zie je dan niet, dat ie overspannen is? Wat moest jij hem ook zoveel Champagne laten drinken? Hij kan er immers niet tegen?
Heeft ze u soms niet alleen genomen, omdat u oud was.... en omdat ze wel weet, dat geen jongere man al haar grillen zou inwilligen en al haar vrijerijen zou dulden?
(met een benauwd lachje).
Wel zeker.
(tot Alice).
Zou jij me eens willen zeggen waarom Marie de deur uit moest, als 't niet was omdat jij geen dwarskijkers in huis kunt velen? En nu die ook aan 'en ouwe man gekoppeld is.... 'en beroerling, die haar misbruikt en haar mishandelt?
Ik weet 'et toch van haar zelf! Nu troggel jij zelfs die man haar weer af. Als jij maar flirten kunt en zoenen en alle mannen krankzinnig maken! (Alice barst in een gedwongen schaterlach uit) Ja, lach
| |
| |
maar! In je binnenste vervloek je me toch, omdat ik nu eindelik de waarheid aan 't licht breng! Maar wat er ook gebeurd is en wat er ook gebeuren zal, mij verlucht 'et, dat ik nu eens alles, alles durf zeggen. Al veel te lang heeft 'et me benauwd. Al veel te lang heb ik 'et zwijgend moeten aanzien, dat jij mijn vader voor de hele stad tot 'en voorwerp maakt van bespotting, tot 'en onderwerp van de gemeenste kletspraat!
Genoeg! Je hebt nou heel wat gezegd. Maar toch heb je maar één naam genoemd. Voor den dag met de anderen!
Waarom? Om u in 'en schep duels te wikkelen; u op 'en goeie dag gewond of dood hier te zien binnendragen en dan te moeten denken: mijn schuld. Ik ken u immers!
Dan hadt je maar helemaal moeten zwijgen! Wat je begonnen bent, zal je voleinden. Nu verlang ik.... namen!
Niets ben ik begonnen! Zij en u hebben me gedwongen. Namen noem ik.... niet!
Omdat je er geen weet! Omdat er geen namen zijn! Omdat je 'en vuile lasteraar bent! Schaam jij je voor mij, ik schaam me voor jou en met 'en beetje meer recht zou ik zo denken! En nou heb je te kiezen: je noemt namen, je geeft me bewijzen, of je neemt alles terug en vraagt op je knieën om ekskuus! En bedenk wat ik gezegd heb....
(hij neemt de karwats weer op).
Geen ekskuus en geen namen! Ze branden me op de lippen; maar ik zeg ze.... niet! Verdomme, neen; nu zal ik me toch bedwingen! Als u vechten wilt, vecht met haar! En wilt u liever doof en blind blijven tegelijk.... ga uw gang. Ik heb gezegd, wat ik moest.... Meer zeg ik niet.... geen woord!
(in vertwijfeling).
Dan.... dan ga je er ook uit en op staande voet!
(hij dreigt weer met de karwats)
Bedaar maar! Die zweep is niet nodig meer om mij weg te krijgen. Ik ga wel vrijwillig.
(hij gaat heen met hand en blik de dreigende Henri in bedwang houdend).
| |
Zevende Toneel.
Henri, Alice.
(als duizelend).
God.... God.... God!
Henri, Henri kom tot je zelf! Zal ik je 'en glas water halen?
(bars).
Hier gebleven! (Alice met een gebaar tot zitten dwingend) Nou zeg jij me.... de waarheid!
| |
| |
| |
Vierde Bedrijf.
Het toneel stelt voor een vertrek in een kleiner en minder voornaam woonhuis, dan het huis, dat Henri en Alice in het vorig bedrijf bewoonden. Ook dit vertrek is half als boudoir, half als woonkamer ingericht. Bij het linker venster heeft Alice met haar oude meubels zich weer een hoekje gevormd. De overige meubels zijn eenvoudiger dan die van het vorig bedrijf. Alles ziet er armoediger uit. Achterdeur en twee zijdeuren. Midden-tafel waarop inktkoker en schrijfportefeuille. Desember. Vuur in een kachel.
| |
Eerste Toneel.
Alice, later Henri.
(Alice zit alleen te lezen, gooit na een poosje haar boek neer en geeft door geeuwen, zich uitrekken en heen en weer lopen te kennen, dat zij zich erg verveelt. Ten slotte gaat zij aan de middentafel zitten schrijven. Als zij Henri hoort komen, verstopt zij gauw haar brief en begint aan een nieuwe.)
(door de achterdeur opkomend ziet Alice schrijven, gaat op haar toe en kijkt in haar brief; hij is in uniform en draagt sabel en tas).
Wou je lezen wat ik schrijf? Moet je me weer beledigen met je achterdocht? Asjeblieft (zij geeft hem de tweede brief).
(die gelezen heeft en haar de brief teruggeeft).
Wie is die lieve mevrouw?
Mevrouw van Haren te Londen.
(hij gespt zijn sabel af).
Een vroegere schoolvriendin. We hebben elkaar uit 'et oog verloren. Maar 'en paar dagen geleden las ik in Het Vaderland, dat haar man gestorvenn was en nu wil ik haar vragen of ze me 'en poosje te logeren kan hebben.
(droog).
O, ga je uit logeren?
Als 't kan. Heb je er tegen?
(droog).
Je hebt 'et me niet gevraagd.
Ik verveel me tegenwoordig zo gruwelik, dat 'et niet langer uit te houden is.
Ik.... van mijn kleedgeld. Mooie japonnen heb ik toch niet nodig, nu hier geen mens meer over de vloer komt en 't is me wel 'en dertig gulden waard voor 'en poosje bevrijd te raken van jouw nurks gezelschap en je ondragelike jaloezie.
Zo.... Nou.... jij moet 'et weten.
Vind jij soms, dat ik je niet nurks en niet jaloers mag vinden, dat ik nog ingenomen moet zijn met ons tegenwoordig leven?
| |
| |
Nee, je bent in je recht.
Dat zou ik ook denken. Een huis als 'en kippenhok in 'en buurt, waar eens in de tien minuten 'en straatjongen of 'en leverancier doorheen komt; geen dogcart meer, geen paard meer, geen dinees, geen reis, geen abonnement in de opera of in 't Kurhaus, niets.... niets.... niets! Toen ik je trouwde, was ik drie en twintig jaar. Als ik had kunnen voorzien, dat de pret zo gauw uit zou zijn....
Dan had je me niet genomen.
Je zult je toch wel niet verbeelden, dat ik ooit verliefd op je ben geweest. Of wèl?
Nee, ik verbeeld 'et me niet meer.
(na een korte stilte).
Toch kan je me niets verwijten. Al heb je sinds die fameuze beschuldiging van je beminnelike zoon me voortdurend vereerd met 'et krenkendste wantrouwen, 't is je nooit gelukt één enkel bewijsje te vinden voor de waarheìd van zijn gemene praatjes. Ik verwonder me daar niet over, want de ontrouw waar je naar zocht, en nog steeds naar zoekt.... bestond niet en bestaat niet; maar dat je me toch dwingt hier als 'en non, afgezonderd van de wereld voort te leven.... dat je zelfs geen poging meer doen wilt om door 'en gelukkige spekulatie ons fortuin te herwinnen.
Ik heb geen durf meer. Mijn vertrouwen in m'n ster is weg. Sinds Johan naar de Transvaal is, vervolgt me de déveine. En niet in geldzaken alleen! 't Is of de hele wereld voor me veranderd is, sinds ik die jongen moet missen. Ik kan geen mens meer uitstaan.... geen mens meer vertrouwen en dat van Kerkem'et regiment heeft gekregen.... dat m'n lammeling van 'en schoonzoon mijn sjef is geworden.... me dunkt....
Ach, je bent zelf veranderd.... oud geworden. Dat is de hele zaak. Wat heeft 'et nu te beduiden, dat van Kerkem tijdelik je kolonel is? Zodra de nieuwe minister van oorlog benoemd is, wor jij immers verplaatst of zelf kolonel.
Dat dacht ik; maar ik had 'et mis. Mannen als ik, soldaten van de ouwe stempel kunnen ze niet meer gebruiken. Met moed, beleid en trouw bereik je niets meer. Kruiperij, knoeierij en laffe intrigeerderij.... dat is 't wat je tegenwoordig in 't leger nodig hebt. Burokraten, pennelikkers, salonheren willen ze hebben. Over tien jaar voeren we alleen nog oorlog met elektrisiteit. Dan blijven de generaals op pantoffels aan hun schrijftafels zitten, drukken op 'en knopje en maken hele legers af, waarvan ze geen mannetje gezien hebben.
(spottend).
En daarom wor jij geen kolonel?
Zo ongeveer.... ja. Vanmorgen heeft mijn sjef, alias Gérard mij de conduite-staat laten tekenen, waarop ie me wegens verregaande
| |
| |
ijdelheid en zenuwachtige prikkelbaarheid, veroorzaakt door weinig gunstige familietoestanden, financiële tegenslag en minder geregelde levenswijs ongeschikt acht voor bevordering. Verdomme, het staat er! Dat ik de vent niet geworgd heb....!
Maar dat laat je je toch niet welgevallen? Jij met je Willemsorde.... met je schitterende Indiese carrière! Je gaat toch naar de minister?
Waartoe? Als ze in dienst je de nek willen breken, kan je hemel en aarde bewegen, lukken doet 'et toch!
't Is mooi! (nadenkend) En dus wor je nu eerstdaags eenvoudig gepensioneerd?
Over 'en jaar kunnen we ons gaan behelpen op 'en bovenhuis.
(nadenkend).
Zo.... zo. Heeft hij zich toch nog gewroken.
Gérard.... je schoonzoon.
Gewroken? Waarvoor? Dat ie mijn dochter gekregen heeft?
Neen, dat ie mij niet gekregen heeft.
Dat heeft ie toch alleen aan zich zelf te wijten. Jij hadt hem natuurlik ook genomen.
(half schertsend, half ernstig).
Nog liever zelfs. Een baron!
Dat ik me zó in die kerel vergist heb! Krankzinnig was 't hem mijn kind, mijn engel van 'en Marie te geven. Voor mij heeft ze zich opgeofferd en hij, die beroerling, mishandelt haar.
Zegt Johan; maar Gérard ontkent 'et en Marie zelf ook.
Omdat ze mij geen verdriet wil doen. Ze is zo'n best schepsel. Maar ik ben niet blind; ik zie toch hoe bleek en hoe mager ze wordt.
Waarom ben je ook zo onhandig geweest Gérard zonder enig bewijs de mantel te gaan uitvegen. 't Was toch te verwachten, dat hij dit Marie zou inpeperen.
Wel zeker. Om jou maar te kunnen krijgen ben ik zwak en dom genoeg geweest Marie m'n huis uit te drijven en nou zou ik me ook nog van de onnozele moeten houwen, als ik zie, dat ze de bewijzen van d'r ellendig leven voor iedereen duidelik op d'r gezicht draagt!
Heb je er iets bij gewonnen, dat je Gérard zo'n standje hebt gemaakt? Heeft ie bekend?
Hij loochent immers alles; maar nu is ie tenminste gewaarschuwd. Helpt dat niet, dan zal ik 't wel merken en verdomme, als ik er dan geen eind aan maak.... hoe ook!
| |
| |
Zolang Marie blijft zwijgen, doe je niets en kan je niets doen.
Dus ik moet m'n kind maar laten mishandelen? O, Johan had zo gelijk, toen ie me zei: dat huwelik mag u niet toestaan. Ik wou 't niet toegeven. Ik kon 't niet velen, dat m'n zoon me de les las. Zijn braafheid hinderde me. Altijd had ie wat op me aan te merken en juist, omdat ie zo dikwels de spijker op z'n kop sloeg, werd ik zo ziedend. ‘Dat ik 'en vader heb voor wie ik geen achting kan gevoelen... dat is m'n noodlot.’ Ja jongen, ja.... ja, dat is ook je noodlot geweest. Ik stommeling! Nou.... nou zou ik hem wel op m'n knieën om vergiffenis willen vragen, zo hindert en vervolgt 'et me, dat die jongen weg is. En dat ik niet eens goed weet waar ie uithangt, niets meer van hem hoor! Naar Transvaal! Was hij nou 'en jongen om te gaan vechten! Altijd heb ik me zelf voorgehouwen: streng, maar rechtvaardig zijn! En nou.... tegen m'n eigen kind.... m'n eigen zoon.... ba, ik zou er mezelf om kunnen oorvegen!
Met andere woorden: je gelooft nu toch, dat je lieve zoontje van mij de waarheid heeft gesproken.
Dat hij 't dacht, ja.... waarachtig.
Weet ik niet. Ik heb geen bewijzen.
Nu ben je zeker ook rechtvaardig, hè? (zachtzinnig) Weet je wat jij doen moest, Henri? Je hart trekt nu eenmaal 't meest naar je zoon. Welnu, als je toch uit dienst gaat, maak dan al, wat we nog bezitten, te gelde; geef mij daar de helft van met de helft van je pensioen en ga jij ook naar de Transvaal. Vechten is immers je lust in je leven.
Ik?.... Ik zal m'n weg wel vinden.
Wachten tot ik op m'n bed sterf, duurt je te lang, hè!
(na een vrij lang stilte)
Je hebt gelijk: ik ben onrechtvaardig. Ik, ouwe kerel had jou nooit mogen trouwen en als jouw leven.... jouw jonge leven nou bedorven is.... ik heb 't gedaan! IJdelheid, zou Gérard zeggen en dat was 't ook. Daarom.... dat ze me passeren.... zo'n ouwe dwaas.... 't komt me toe. Maar.... ik zou nog wel wat willen goedmaken.... tegenover Marie en ook tegenover jou. Je hebt er recht op. Dat je je tegenwoordig verveelt.... 't is niet te verwonderen. Schuld hebben we allebei. Jij hebt te veel uitgegeven en ik heb als 'en gek gespekuleerd. We hebben ook niet geleefd zoals 't behoorde. Dat is nou wel allemaal uit; maar jij lijdt er onder.... jij 't meest. Daarom dacht ik: wil je soms in Brussel gaan wonen. Mijn carrière is nou toch gebroken. Het offer zou dus niet groot zijn. We zijn dan meteen al onze ouwe kennissen kwijt, die nou niet weten hoe ze 't met ons hebben en.... en ik heb
| |
| |
geen reden meer voor die verdomde jaloezie. Want één ding zeg ik je: scheiden van je laat ik me niet. Daarvoor ben ik toch te veel op je gesteld.... te ijdel misschien .... te oud ook. Me te laten wegsmijten als 'en uitgeknepen sitroen.... en dan nog uitgelachen te worden, nee, dat kan ik niet over me verkrijgen. Maar.... ik wil nog veel goedgoedmaken.... zoveel mogelik. Dat wil ik.... als ik jou dus nog wat van 't leven kan laten genieten.... nou.... dan....
(koel).
Heel lief. Maar in Brussel gaan wonen zonder duiten... Dank je vriendelik.
Wie zegt, dat we daar zo helemaal zonder duiten zullen zitten?
Als we ons hier op 'en bovenhuis moeten behelpen, zal 't daar toch wel niet anders zijn.
Brussel is goedkoper dan den Haag en ik heb ondanks.... ondanks alles nog wel wat over.
O, zo.... ja.... dat verandert. Maar dan zouden we evengoed naar Parijs kunnen gaan.
Parijs is weer duurder en daar komt bij, dat te Brussel 'en ouwe kameraad van me woont, die ik eens in Atjeh 't leven heb gered en die nou aan 't hoofd staat van 'en reusachtige onderneming. Misschien kan die me wel aan 'en baantje helpen....
Zou jij dan.... op jouw leeftijd nog zo'n baantje willen aannemen?
Een leeglooper ben ik nooit geweest en als jij me dankbaar, 'en beetje dankbaar zou willen zijn....
Ik zou 't zeker biezonder lief van je vinden. Maar.... wat denk je dan wel, dat die vriend je zou willen geven?
Dat kan je hem toch eerst vragen, niet?
Als je dat dan eens deedt.
Goed, ik zal hem schrijven.
(hij gespt zijn sabel weer om).
Ga je weer uit.... op dit uur?
Ja, ik heb 'en boodschap te doen.
Je laat me toch niet wachten met de koffie, hè?
O nee, dan ben ik lang terug.
En schrijf je dan van avond nog aan die ouwe vriend?
't Zal gebeuren
(hij wil gaan).
Kom, geef me dan maar weer eens 'en zoen.
(haar met enig vuur omhelzend).
Ben ik je dan nog niet al te oud?
Ach, wel neen. Ik ben immers nooit op heel jonge mannen gesteld geweest.
| |
| |
Tot straks dan, hoor. Ik ben gauw terug.
(Henri af. Zodra hij weg is, luistert Alice even aan de halfgeopende deur, totdat zij de voordeur hoort dichtslaan; dan gaat zij naar de tafel, haalt de brief, die onder haar schrijfportefeuille ligt, weer te voorschijn en gaat weer schrijven).
| |
Tweede Toneel.
Alice, George.
(die de achterdeur onopgemerkt heeft geopend en stil Alice is genaderd, geeft haar eensklaps een zoen, waarop zij een gilletje slaakt).
Stil, stil, stil. Ik ben 't.
Mijn hemel, George, jij hier en op dit uur?
Om de hoek van de straat kwam ik je man tegen. Hij keek naar de stenen en gaf mijn groet niet terug. Beneden stond de voordeur open; alleen 'en kruideniersbediende heeft me gezien en ik heb goeie tijding.
Vertel dan gauw. Ik was juist bezig aan je te schrijven.
Aan mij? Dan eerst lezen wat je me geschreven hebt.
(hij grijpt de brief, waaraan Alice bezig was en leest).
Neen, neen; niet die.... Deze.
(zij geeft hem de brief van mevrouw van Haren en ontneemt hem de andere).
(lezend)
Lieve mevrouw.... (sprekend) Is deze brief voor mij?
Neen; maar deze moest eerst af. Hier is de jouwe.
O, dus had ik de goeie gegrepen; waarom nam je me die dan af?
Eerst wil ik horen wat voor goeie tijding je hebt. Is je oom dood?
Maar....? Is er een maar? Ben je misschien geen erfgenaam?
Universeel erfgenaam; maar....
Wat kunnen er dan nog voor maren wezen? Dan zijn we immers klaar.
Oom was veel minder rijk dan ik dacht.
Veel minder rijk....? Ajakkes!
Ik vreesde wel, dat die bijvoeging van 't goeie nieuws je geen plezier zou doen. Maar.... van 't geen oom me heeft nagelaten kunnen we toch in elk geval heel best rondkomen.
Twaalfduizend gulden jaarliks te verteren.
(teleurgesteld)
Niet meer?
Als we geen huis nemen, kunnen we daar toch, zolang je
| |
| |
wilt, van blijven reizen. Je hebt dus maar één woord te zeggen en wil je man van geen scheiding horen, dan....
O, minder dan ooit! Hij wil met me in Brussel gaan wonen. Dat was ik juist bezig je te schrijven.
(zij verscheurt de brief in kleine stukjes).
Dan gaan wij er eenvoudig samen van door! M'n papieren zijn in orde. Ooms erfenis ligt in San Francisco op me te wachten. Ik heb alleen dus nog maar m'n koffer te pakken.
Ja, ja, ja. Je hebt mooi praten.
Wees niet dadelik zo heftig. Je weet hoeveel ik van je houd.
(haar kussend)
Ja, m'n kleine lieveling, Goddank, dat weet ik.
Bedaar, bedaar. En verplaats je nu eens even in mijn positie. Voor jullie mannen is weglopen eenvoudig.... 'en pretje; maar voor 'en vrouw....
Zo beschouw ik 'et toch niet.
Ik spreek in 't algemeen. Voor 'en vrouw is de zaak heel.... heel ernstig.
Welk verstandig mens zal 't jou nou kwalik nemen als je wegloopt van 'en man, die zo veel ouwer is, die je gedwongen heeft met hem te trouwen, die van 'en scheiding niet horen wil, die vloekt, spekuleert, drinkt....
Drinken doet Henri zo goed als nooit meer. Spekuleren evenmin.
Die in alle geval bekend staat als een verouderd tiepe, als een ophakker, waar niets bij zit.
Jawel; maar die nou berouw heeft gekregen en voor mij uit de dienst wil gaan. Hij is van plan helemaal te gaan leven voor mijn plezier.... daar alles op in te richten.
(teleurgesteld)
Dus, zoals ik zei, nu 't er op aan komt, krabbel je terug.
Neen, neen, dat niet; maar.... je moet me niet zo 't mes op de keel zetten. Kan je er nu niet in komen, dat ik er 'en beetje tegen opzie m'n goeie naam te grabbel te gooien? Dat moest je niet zo licht tellen. Liefde, liefde.... jawel; maar ik moet toch ook aan de toekomst denken. Als we niet getrouwd zijn, kan jij me ieder ogenblik in de steek laten. Dat is misschien heel aangenaam voor jou; maar voor mij....
Alice, ben je heus bang, dat ik zo iets doen zal? Dat geloof je toch niet.
Geloven.... neen, hoewel jij zeker de eerste niet zijn zou, die
| |
| |
zonder enig gemoedsbezwaar 'en vrouw bedroog en liet zitten. En daarom.... als je van fatsoenlike familie bent en je nooit misdragen hebt.... want al ben ik nu voor jou zwak geweest, omdat ik veel te veel van je houd.... zelfs jij moet erkennen, dat er niets op me te zeggen valt....
Zeker, zeker; maar dat gebeurt ook niet. Iedereen weet nu, dat je wel eens 'en beetje vrij bent geweest in je omgang met heren... wat eigenlik de schuld was van de toon hier in huis.... dus van je man.... maar dat de overste niemand heeft kunnen uitdagen, eenvoudig omdat er niets op je te zeggen viel. Dat staat vast; maar al heeft je man nu berouw gekregen en al doet ie nu z'n best om z'n fout weer goed te maken, met zo iemand kan jij toch niet gelukkig zijn.
Jawel; maar al mijn vrienden en kennissen te moeten opgeven....
Doe je dat dan niet, wanneer je met hem naar Brussel verhuist?
En Brussel. Wat is nou Brussel vergeleken bij de hele wereld, die voor ons open ligt als ik de erfenis van oom heb afgehaald?
Bedenk ook eens wat je te wachten staat, als je man ziekelik wordt of zich gaat vervelen, omdat ie niets meer te doen heeft! Kom, wees toch zo bang niet voor de opvattingen van de mensen hier! Die zullen je immers niets meer kunnen schelen als wij samen in San Francisco zitten? Een mens is toch op de wereld om gelukkig te zijn en niet om 'en mooi figuur te slaan in de ogen van anderen.
Zal één mens er je dankbaar voor zijn, als jouw geluk en 't mijne ten offer wordt gebracht aan hun leerstellingen van plicht en zedelikheid? Aan wie zijn we rekenschap verschuldigd? Aan elkaar, dat is zo; maar aan niemand anders. Een mens leeft maar eenmaal. Zullen we nu dit éne leven niet gebruiken om gelukkig te zijn en elkander gelukkig te maken? Samen de hele wereld door te reizen, van al 't mooie te genieten, al 't vreemde te bewonderen.... is dat geen ideaal bestaan?
En als op den duur 't rondreizen me gaat vervelen?
Dan kunnen we ons immers vestigen te New-York, Tokio, Rio Janeiro, Caïro, waar je maar wilt.
En als ik nu kies Parijs?
Dan te Parijs. Ik kan overal tevreden zijn, als ik jou maar bij me heb, als ik jou maar in m'n armen mag hebben, als ik jou maar mag zoenen op je lieve mond.
| |
| |
Zou je te Parijs dus niet bang zijn voor de nabijheid van den Haag?
Om je man? Dan zou ik toch 'en miserabele ridder wezen!
Nu dan.... luister. Houd je reisvaardig en zie je me komen, op welk uur ook van dag of nacht.... dan moet je klaar zijn om oogenblikkelik te vertrekken.
Spreekt van zelf; maar kan je me niet 'en beetje meer zekerheid geven?
Maar George.... Wou jij dan, dat ik 'en overijld besluit nam, waarvan ik misschien morgen weer berouw had?
Dat niet.... maar me dunkt....
(er wordt luid gescheld).
Een bel? Wie kan dat zijn? Hier, waar nooit iemand komt.
De een of andere leverancier.
Och wel neen. Die bellen immers tweemaal.
(zij gaat aan het venster)
Ik zie 'en vrouw.... 'en dame.... Marie? Ja, 't is Marie. Ga gauw hiernaast in Henri's kamer en ontsnap door de gangdeur zodra zij binnen is!
Goed. Ik reken er op, dat je komt!
Wie weet hoe gauw. Ga nu maar.
(kribbig).
Neen, neen! Nu geen malligheden, gauw!
(zij duwt hem in Henri's kamer)
(in 't heengaan).
Ik wacht je!
(af).
Ja, ja! Houd nu je mond maar en maak, dat je 't huis uitkomt.
(zij sluit de zijdeur)
| |
Derde Toneel.
Alice, Marie.
(opgewonden door de achterdeur opkomend).
Nu houd ik 't niet langer uit! Ik kan 't niet! Papa moet me opnemen. Ik blijf hier.
Ja Alice, ik weet nog alles wat je gezegd hebt. De vorige keer heb ik toegegeven. Ik heb gedaan, wat ik kon; maar nu is m'n geduld uitgeput; m'n krachten zijn ten einde. Aan die afschuwelike toestand moet 'en einde komen, hoe dan ook!
En je hebt zelf aan je papa verteld, dat je over Gérard niet te klagen hadt?
Hoe kan jij daar nu mee aankomen? Heb ik dan niet op jouw aandringen gelogen? Ben jij 't dan niet geweest, die gezegd hebt,
| |
| |
Gérard is toegevoegd aan de Inspekteur van de kavalerie; als hij zich bij die generaal beklaagt, is de carrière van je papa voor altijd bedorven?
En dacht je, dat de toestand nu beter was?
Gérard is toch geen adjudant meer.
Neen, maar wel kolonel. Als kolonel moet hij de beoordelingslijsten opmaken en schrijft hij daarin: ongeschikt voor bevordering, dan wordt je papa gepasseerd en kan ie binnen 'en jaar z'n uniform aan de kapstok hangen.
Maar zo iets zal ie toch niet doen.... niet durven. Iedereen weet immers dat papa....
In de laatste tijd erg zenuwachtig en prikkelbaar is.... dus... zeker minder geschikt om 'en kommando te voeren.
O, God! Maar.... papa uit de dienst.... dat kan ik me niet indenken.... dat zou vreselik voor hem zijn. Wat moet ie dan beginnen....? Het is z'n dood. O, zal ik dan nooit uit de macht van dat monster bevrijd raken? En als je wist, waarom hij me zo treitert en martelt!
Omdat hij jou had willen hebben inplaats van mij. En dat zegt ie me in m'n gezicht. Is 't dan mijn schuld, dat ie jou niet gekregen heeft? O, je kunt je geen voorstelling maken van mijn leven. Dat ik nooit 'en vriendelik woord van hem krijg,... uitgelachen word, als ik me beklaag en om de onbeduidendste nesterij afgesnauwd.... uitgescholden.... ik tel 't al lang niet meer; maar tegenwoordig slaat ie me zelfs. Uit laffe plaagzucht houdt ie me soms hele nachten uit m'n slaap!
(koel)
Waarom heb je Frits Hoogveen niet genomen? Die jongen hield van je.... hij was net zo sentimenteel als jij en op 't ogenblik is ie al Konsulgeneraal te Smyrna.
Heb jij zelf me dan niet aangeraden 'en man van leeftijd te nemen.
O, is 't nu mijn schuld, dat jij 't niet met je man vinden kunt?
Neen, dat ik naar je geluisterd heb, is wel degelik mijn eigen schuld. Ik ben ook zo erbarmelik onstandvastig. Frits hield van me.... ja; maar dat was 't juist. Die hield echt, echt veel van me en daarom verlangde hij, dat ik ook echt van hem zou houwen. Dat kon ik niet... tenminste ik dacht 'et. Misschien heb ik me ook daarin vergist. Ach, wanneer ben ik ooit van mezelf zeker? En liefde huichelen.... neen, dat wilde ik niet en dat heb ik ook nooit gekund.
Maar voor Gérard toch gedaan.
Gérard vroeg niets en wat papa wilde.... dat weet jij toch 't best! (zij barst in tranen uit)
| |
| |
't Is wel jammer, dat je zo weinig takt bezit. Met Gérard had je alles kunnen hebben, wat 'en vrouw maar begeren kan. Hem tot je speelbal te maken zou in 't geheel niet moeilik zijn geweest. In plaats daarvan ben je zelf door je sentimentaliteit zijn speelbal geworden.
(bitter)
O, ik weet wel, dat voor jou 't huwelik eigenlik maar 'en spel is! Hoe heb je niet met papa je spel gedreven! En ik had je zo gebeden en gesmeekt: maak hem niet ongelukkig.
Is ie dat dan? Vraag hem maar eens of hij van me af wil.
Ik heb van 'en man willen houwen, voor hem willen zorgen. Zelfs voor Gérard heb ik dat gewild.... gehoopt. Als hij maar vriendelik en 'en beetje erkentelik tegen me geweest was, nooit zou ik me hebben beklaagd. Maar zo....
(na een stilte, waarin Marie blijft schreien).
Zeg eens.... je papa kan elk ogenblik t'huiskomen. Mag die je in deze toestand aantreffen? Jij moet 'et weten; maar ik waarschuw je, dat er ongelukken zullen gebeuren als jij hier blijft en hij alles te horen krijgt. Je papa is altijd opvliegend geweest en z'n prikkelbaarheid is er niet op verminderd, sinds hij Gérard tot sjef heeft gekregen. Wil je dus 'en raad van mij aannemen, ga dan heen en....
(hartstochtelik).
Is er voor mij dan geen plekje meer op de wereld, waar ik rust en bescherming kan vinden?
(zij rijst op)
Laat Gérard wat meer je tandjes zien en ik ben overtuigd, dat ie zo gedwee zal worden als 'en lam. Iedere man is bang voor schandaal en al draagt ie 'n uniform, voor 'en held heb ik Gérard nooit aangezien.
Ach, ben ik nu in staat van me af te spreken.... laat staan te dwingen. Maar je hebt gelijk... als ik hier blijf, maak ik de toestand alleen nog erger. In m'n wanhoop ben ik natuurlik naar papa gevlucht; maar wat kan hij eigenlik voor me doen? Zijn eigen leven nog treuriger maken dan 't al is, anders niemendal. Neen, neen; dat mag niet.... dat.... Maar dan.... waar moet ik dan heen.... waar moet ik heen....? (plotseling een wanhoopsbesluit nemend). Dan blijft me immers niets meer over. Dan moet 'et toch. (zij wil opgewonden heensnellen).
Dan moet ik er 'en eind aan maken. Ik heb 't al zo dikwels gedacht. Want zo gaat 't niet langer.... zo kan ik 'et niet langer uithouden! Als 'en slavin heb ik Gérard gediend. Dag aan dag heb ik m'n best gedaan zijn minste wensen in z'n ogen te lezen, om ze te kunnen vervullen eer ie 'n woord had gezegd. Altijd heb ik nog gehoopt hem met goedheid en zachtheid te kunnen winnen. Mijn eigen verlangens, mijn eigen behoeften.... alles heb ik op zij gezet. Thuis heb ik me onzichtbaar gemaakt, zodra ik maar vermoeden kon,
| |
| |
dat m'n tegenwoordigheid hem hinderde. Buitenshuis heb ik hem vrij z'n gang laten gaan. Nooit heb ik hem van iets rekenschap gevraagd. Was ie ontstemd of boos, gesmeekt heb ik hem mij z'n aanmerkingen te zeggen, niets me te verzwijgen om me te kunnen plooien naar z'n wil, toch maar helemaal te worden zoals hij me verlangde. Wat heb ik verkregen? Dat ie altijd verder, altijd verder is gegaan in z'n harteloze en onredelike grofheid. De wrevelige woordenwisselingen zijn tot standjes, de standjes tot handtastelikheden gegroeid en hij is geeindigd met me eisen te stellen, waaraan 'en meid van de straat zou weigeren te voldoen. En naar dat leven zou je willen, dat ik terugging? Neen, neen; ik kan 't niet... ik kan 't niet! Dan liever dood; honderdduizend maal liever dood!
(zij wil opgewonden de deur uitlopen; maar stuit op Henri, die binnenkomt.)
| |
Vierde Toneel.
Alice, Marie, Henri, later Jaantje.
Hei.... hei! Wat is dat? Marie.... jij hier? En wou je weglopen.... in zo'n opwinding? Kind, wat scheelt er aan? Wat is er te doen? Je hebt gehuild.... je lippen beven.... je ogen staan verwilderd! Wat beduidt dat? Heeft Alice.... of heeft Gérard toch.... Is 't nou waar, kom je er eindelik mee voor den dag?
Ze hebben onaangenaamheden gehad; maar....
(schreiend aan Henri's borst zinkend).
Vadertje, vadertje, ik ben zo diep rampzalig!
Verdomme! (hij koestert haar) Kind.... kind!
't Is misschien verkeerd.... slecht.... egoïst van me; maar ik moet 'et u zeggen. Ik kan niet langer alles opkroppen in m'n binnenste en maar zwijgen.... zwijgen.... zwijgen. Ieder ongelukkig mens heeft immers behoefte z'n gemoed te luchten. Als ik 'et bij m'n vader niet doen kan.... God, mijn God, bij wie kan ik 'et dan?
Spreek jij maar.... spreek gerust. Biecht alles op!
M'n leven met Gérard is ondragelik geworden.
Dus mishandelt ie je. Dat is dan toch waar.
Zolang mogelik heb ik alles verdragen.... ook om u; maar nu 't met den dag erger wordt.... nu zelfs de meiden me beklagen, omdat ie zich niet eens meer ontziet in hun bijzijn me te beledigen en te vernederen....
Nu is 't uit! Daar geef ik je mijn woord op!
(hij schelt)
(zacht tot Marie)
Wat heb ik je gezegd?
| |
| |
(tot Henri)
Doe niets, vadertje. Wat ik u bidden mag, doe niets. Laat me alleen hier blijven. Dan ben ik immers al veilig.
Natuurlik blijf je hier. Dat spreekt waarachtig van zelf. (tot Jaantje, die binnen komt) Jaantje, ga naar de stalhouderij hiernaast en telefoneer aan meneer van Kerkem, dat ik hem verzoek ogenblikkelik hier te komen.
Ach neen, neen, neen! Jaantje, ga niet!
(tot Jaantje)
Doe wat ik zeg.
Ik smeek u: blijf bedaard en maak geen standjes.
Laat dat maar aan mij over
Zeg alleen.... als hij komt.... Marie blijft hier. Dan kan ie me voor de rechtbank brengen.... als ie 't durft; maar dan zal ik alles.... vertellen en....
Om door de rechters ook nog....
Hou jij je er buiten! (tot Marie) Mijn arm kind! Wat zie je er uit! Zo bleek, zo vervallen! En die schuwe ogen! (zijn vuist ballend) O, die beroerling!
Ach vadertje, blijf kalm! Ik ben zo bang! U kent Gérard niet; hij is tot alles in staat.
Ik ook, als 't zijn moet!
(angstig).
Neen, neen, in Godsnaam, spreek zo niet! Ik bid u, ik bid u, blijf kalm.
O, ik heb me meer beheerst. Wees daar gerust op. Maar ik vergeef 't me nooit, dat die lammeling je van mij heeft gekregen! Je hebt gelijk, dat ik hem niet kende! Ik hield hem voor 'en nobele kerel. Maar ik wist toch, dat jij niets om hem gaf. En dan... 'en man, die zoveel ouwer is. Wat heeft me bezield, wat heeft me bezield? Maar ik zal 't weer goedmaken! Alles, alles wat ik misdaan heb, wil ik goedmaken. Daar kan je donder op zeggen!
Zou je misschien ook even willen bedenken, dat je nog plichten hebt tegenover mij?
Eenvoudig, dat je geen recht hebt Gérard te gaan beledigen, of uitdagen, om tot besluit van je carrière in 'en gevangenis te belanden. Daar.... dank ik voor. Het leven, waartoe je me gebracht hebt, is me presies armzalig genoeg! Ik ben niet voornemens me om jouwentwil nog meer armoede en nog meer verveling te getroosten!
Aha! Daar heb ik je al op geantwoord en daar zal ik je te zijner tijd nog verder op antwoorden. Eerst heb ik nou met Gérard af te rekenen.
Met andere woorden: ik tel niet meer mee!
| |
| |
Dan zal je me dat verdere antwoord dienen te.... schrijven (af).
(die haar niet begrepen heeft).
Wat zegt ze van.... schrijven? Wat schrijven?
Ach vadertje, ik weet niet wat ze bedoelt: maar in Godsnaam wind u niet zo erg meer op. Gérard kan elk ogenblik komen en als u zo heftig wordt... o, dan kan 't niet goed aflopen. Hij zal... zoals altijd.... tergend bedaard blijven....
Dan zal ik des te beter in de gelegenheid zijn hem eens duidelik te zeggen waar 't op staat
Ach, neen vadertje, neen heus.... laat me maar weer naar huis teruggaan. Gérard is nu eenmaal mijn man en....
Ben je van zinnen? Jij terug.... naar die beul?
Als u eens bedaard,.... maar heel bedaard met hem sprak, misschien zal hij zich dan voortaan wat meer bedwingen. Hij weet dan toch, dat u van alles op de hoogte bent.
Gekheid! Geen praatjes meer! Daden! Hij moet toestemmen in 'en scheiding en ik zal hem wel aan z'n verstand brengen op welke voorwaarden. Als ie nou maar kwam!
In 'en scheiding stemt ie immers nooit.... nooit toe. Waarom wilt u niet doen wat ik vraag?
Omdat ik jou uit z'n klauwen wil bevrijden. Je ellende met die kerel heeft nou lang genoeg geduurd.
(meer en meer beangst).
O, God, God, dat loopt nooit goed af! Had ik toch maar niets gezegd. Was ik toch maar niet gekomen!
Ik heb hem al lang in de gaten; maar tot nog toe is ie me telkens ontglipt. Nou heb ik hem steviger te pakken. Nou wordt 'et barsten of buigen en verdomd....!
Vadertje, vadertje, beheers u toch.
Ja, ja, ik zal jou dood laten treiteren! Dat kan ie zo begrijpen! Liever schiet ik hem als 'en dolle hond voor z'n kop! Dan moeten ze me daarvoor maar terecht stellen!
Vader, vader, zeg zulke dingen niet!
(lange stilte; Henri schrijft).
Maar waar blijft ie nou? Zou ie lont ruiken.... in 't geheel niet komen? Wat doe ik dan? (er wordt gescheld). A, daar is ie.
Beheers u.... beheers u. In Godsnaam, blijf kalm! Ik bid u, ik smeek u er om.
Ja, ja, ga nou maar heen en laat mij mijn gang gaan.
(heengaande).
God, God, ik ben zo bang (bij de deur). Kalm vader, denk aan mij.... kalm.... kalm.
| |
| |
| |
Vijfde Toneel.
Henri, Gérard, later Marie.
(in kolonelsuniform van de rode huzaren opkomend).
Je hebt me per telefoon laten roepen.
Toch zeker je schoonzoon, hè? Je begrijpt, dat je kolonel niet gekomen zou zijn.
Je bent er. De rest doet niets ter zake (hij werpt een pak bankbiljetten voor Gérard op de tafel neer). Hier zijn je tienduizend gulden terug.
Komaan. Zo in bonis. Nu, dat verheugt me. Ik zal maar gaan zitten (hij neemt een stoel en telt het geld). In orde!
(die papier, pen en inkt voor hem geplaatst heeft).
Wees zo goed me een kwitantie te schrijven.
Is 't niet voldoende, dat ik de jouwe teruggeef?
Nee, ik verlang nou 'en kwitantie.
Mij wel (onder 't schrijven). Gelukkig gespekuleerd, dat je zo in de kontanten zit?
Opgenomen bij 'en jood om van jou af te komen.
O. (steeds schrijvend). Dat zal je geld kosten.
Zeker. Ondertussen kan je wel iets voor me doen.
Ja. Ik veronderstel, dat Marie hier is en ik wil ze mee naar huis nemen.
Wil je ze even voor me roepen, of is ze hier niet?
Marie is hier en blijft hier.
(opstaande).
Je kwitantie. In orde?
Je zegt: Marie blijft hier. Bedoel je daarmee, dat je ze niet roepen wilt?
Dan zal ik 'et zelf moeten doen
(hij wil een zijdeur ingaan).
(de deur versperrend).
Je komt het huis niet verder in.
Zo.... zijn we daar aan toe? (nadenkend). Nu.... zoals je wilt.... dan zal ik er uitgaan en terugkomen met.... de politie.
Zoals je wilt; maar je komt hier niet uit, voordat je de volgende verklaring ondertekend hebt (lezend): ik erken mijn vrouw Marie de Nancy grof mishandeld te hebben; ik stem
| |
| |
toe in een echtscheiding; ik ben bereid me te laten veroordelen wegens overspel (hij geeft hem het papier, dat Gerard aanneemt; maar na een ogenblik nadenkens verscheurt). Je waagt 'et....
Je schijnt 'en beetje van streek te zijn. (hij wil heengaan door de achterdeur; maar Henri grijpt hein bij zijn kraag en slingert hem in de kamer terug) Godverd.... Zal jij 't wagen de hand te slaan aan je kolonel?
Ik zie alleen 'en ellendeling, die mijn arm kind mishandeld heeft en die deze kamer niet uitkomt, eer hij aan dat kind haar vrijheid heeft teruggeven.
In je beoordelings-lijst heb ik geschreven: zenuwachtig, prikkelbaar; ik zal er nog bijvoegen: ontoerekenbaar.
't Kan me niets meer schelen hoe jij me beoordeelt. Mijn mooie, eervolle carrière te breken, dat was voor jou geen kunst. Je hebt 'et dan ook klaar gespeeld. Maar nou m'n leven toch geen waarde meer heeft, zal 't voor mij geen kunst zijn om jou te laten buigen.... of barsten. Ga dus zitten en schrijf!
Ik zal wel wijzer zijn en jij ook. Al dat leuteren over mishandelen is vrouwengeklets, waar geen enkel bewijs voor bestaat.
Marie heeft nooit gelogen, net zo min als ik.
Kan wel zijn; maar bewijzen hebben jullie toch niet.
Dan zullen we 't stellen zonder bewijzen. Bedenk, dat ik tot 'et uiterste besloten ben. Mijn jongen kan ik niet meer redden; maar haar wel. En dat zal voor den donder ook gebeuren, al moest ik er zelf om koud gaan. Ik geef je dus nog eens de raad: ga zitten en schrijf!
(treiterachtig langzaam)
Ik zal 't niet doen.
(met kwalik bedwongen woede)
Dus.... je weigert m'n kind vrij te laten
Een gek kan mij niet beledigen.
Maar wel op je gezicht slaan!
(hij geeft hem een slag in het gezicht.)
Ellendeling.
(hij doet alsof hij Henri te lijf wil)
(hem afduwend)
Zacht wat. Als je vechten wilt, zal ik wapens halen. (hij gaat naar een kast, haalt er twee revolvers uit en werpt er één voor Gérard op de tafel neer.) Hier. Overtuig je, dat 'et ding geladen is Of.... schrijf! Getuigen hebben we anders niet nodig. Die zijn ook haast niet meer te vinden in deze tijd van lafheid en burokratie!
Ik zal die revolver niet aanraken.
Dan schrijven.... of ....
(hij dreigt met zijn revolver)
Jij zult op 'en weerloze niet schieten.
| |
| |
Wel als die weerloze een gevaarlik beest is. Ik heb gezegd, dat ik om m'n kind te redden tot 'et uiterste besloten ben. Vrijwillig of niet.... jij zult me Marie terug geven!
(zenuwachtiger)
Je lijkt verdomme zelf wel 'en dolle hond.
(hij kijkt angstig om zich heen als iemand, die een uitweg zoekt)
Misschien heb jij me daarin veranderd. Maar ik raad je nog eens: schrijf wat ik je gezegd hebt.... anders gebeuren er ongelukken.... m'n geduld raakt op! Als je geschreven hebt, kan je van hier gaan en de dolle hond aangeven waar je blieft; maar anders kom je deze kamer niet uit.
(behoedzaam naar de achterdeur draaiend)
Ik schrijf geen letter en.... of ik hier niet uitkom.... dat zullen we....
(hem met de revolver dreigend)
Pas op.... als je 't waagt over die drempel.... ik schiet je neer als....
(een tafel of stoel als schild voor zich opheffend)
Schiet jij maar. Raken is nog wat anders.
(gestadig met de stoel of de tafel heen en weer zwaaiend om Henri in de war te brengen schuifelt hij naar de achterdeur toe.)
(zijwaarts afwijkend om op Gérard te kunnen mikken).
A! Tart je me! Wou je m'n kunst eens op de proef stellen? Vervloekte lafaard! Zo ontkom je me toch niet! Als je je leven liefhebt, schrijf dan,... schrijf... of (plotseling gooit Gérard de tafel of stoel in de richting van Henri neer. Hij wil door de deur ontsnappen; maar Henri die steeds op hem gemikt heeft, schiet en Gérard valt met een gil neer). Dat dacht je niet, hè.
(verschrikt binnenstuivend).
O, God, God, vadertje, vadertje!
Laat me nou arresteren! Jij bent gered!
(wenend hem om de hals vallend).
O, o, wat heeft u gedaan!
|
|