| |
| |
| |
De rechte lijn
Tooneelspel in drie bedrijven
Door Fabricius.
Derde bedrijf.
Hetzelfde vertrek. Dieuwke's hoed en parasol en Mary's schoolboeken liggen op de tafel links. Op de tafel rechts een vaas met bloemen. In den linkerhoek op den achtergrond een klein tafeltje, waarop eveneens een vaas met bloemen. Aan den rechter wand eenige miniatuur hangvaasjes, waarin een paar losse bloemen. Boven de deur op den achtergrond is op smaakvolle wijze eenig groen aangebracht.
(gekleed in wandel-costuum. Staat bij de tafel links en versiert een stoel met enkele losse bloemen).
Arrangeer jij die bloemen op tafel nog even?
(gekleed in peignoir. Staat bij de tafel rechts).
Ik begin er juist aan.
(heeft nu 'n paar kantjes en strikjes méér aan haar japonnetje. Staat te kijken naar wat Dolly doet).
Mooi. 'k Wed, dat hij dadelijk zegt: ‘Die zijn van Dieuwke.’
Och, wie zou ze anders brengen, hè?
(doet haar werk druk-opgewonden. Zingt daarbij neuriënd).
Zou hij nog lang wegblijven, mevrouw?
Ik denk 't niet. Mooie roos, hè?
Die moet u hem straks in z'n knoopsgat doen.
Zullen we hebben!
(Neuriet de wijze van Dieuwke's liedje mee).
(gaat naar de tafel links. Neemt zuchtend haar boeken).
'k Wou, dat ik maar groot was.
(zonder op te zien).
Als je groot bent, verlang je niets meer.
Dan smijt ik eerst alle onregelmatige werkwoorden in 'n hoek.
Maak maar gauw, dat je ze leert; jij. Ga hier maar in mijn kamer zitten. Of in 't kantoor van m'n man.
Ja, daar zit ik rustiger.
Roept u me, als hij er is?
| |
| |
(af op den achtergrond, langs de achterzijde van het rechter venster).
(ziet naar het groen boven de deur).
Nu moest dáár eigenlijk nog staan: ‘Hulde aan den jarige.’
Nou, hij moet 't er zóó nu maar mee doen. Als je zoo 'ns rondkijkt, ziet 't er nu wel aardig uit, hè?
Ja. Hij zal wel opkijken.
(Zingt weer neuriënd, terwijl ze met de versiering van den stoel doorgaat.)
(na een kleine pauze. Zonder van haar bloemen op te zien).
Zeg - Dieuwke!
(lachend).
Niks. Zoo maar.
(zonder opzien).
Als iemand jou dreigde, wat eh - wat zou jij dan doen?
Als iemand mij dreigde? Hoe dreigde?
Nou ja, als iemand jou bang maakte, zal ik maar zeggen.
(ernstig).
Wie maakt jou bang?
(buigt zich diep over haar bloemen).
Ik bedoel meer: Als ze wat aan Wilko schreven, of die dat dan maar dadelijk gelooven zou?
(Zingt neuriënd).
(ziet Dolly even aan. Als ze ziet, hoe zenuwachtig deze is, gaat ze naar haar toe).
Heeft iemand jou gedreigd?
(aarzelt even. Knikt dan toestemmend).
Heeft die.... man van ‘toen’ je gedreigd?
(schrikt even. Dan, kalm:)
Is hij hier geweest?
(schudt ontkennend het hoofd).
Hij heeft me geschreven.
(Haalt uit haar corsage een brief te voorschijn. Geeft dien aan Dieuwke).
Asjeblieft.
(nadat Dieuwke eenige oogenblikken heeft gelezen).
Geloof jij d'r wat van? Dâ's toch onzin wat er staat? Ja, Wilko, zal me daar gelooven wat ze hem voor onzin schrijven!
(geeft den brief terug).
Of Wilko 't zal gelooven, weet ik niet.
Wat 'n etter van 'n vent, niet?
Maar jij kunt daar zelf veel aan doen.
't Mankeert er nog maar aan, dat ik zèlf dien brief vooruitloop door het hem te vertellen.
Precies. Dat is het eenige.
En dan liefst vandaag. Net op z'n verjaardag!
Ik zou me er geen beteren dag voor kunnen denken.
| |
| |
Ja, jij hebt makkelijk praten. 'k Wil jou voor 't feit zien!
Het is heel moeilijk, Dolly; begrijp me goed; maar je moet het doen.
(strijdt even met zich zelf).
Zeg jij 't hem dan!
Ja; jij.... Daar hap je niet hard in, hè?.... (Met een zenuwachtige rilling.) Zeg jij 't hem! Zeg hem maar, dat ik 't je gevraagd heb. Zeg hem maar alles; àlles.... dan weet hij 't in eens.
Waarom mag jij dat niet doen?
(met een kleur en geforceerd opgewekt).
Dat eh, dat is verkeerd, zoo iets. Dat zou niet goed zijn. Als ik 't hem vertelde, zou men kunnen denken, dat.... nee, dat moet je zelf doen!
Ik geloof, dat jij nog zenuwachtiger bent dan ik!
Ik ben heelemaal niet zenuwachtig.
Neen, heelemaal niet! (Langzaam en met angst in haar stem.) Ik weet wel waar jij bang voor bent!
(angstig).
Bang? Ik? Waarom?
Jij-bent-bang-voor-wat-er-dan-gebeuren-zal!
Er zal niets gebeuren! Heelemaal niets! Je haalt je dingen in je hoofd, die je absoluut verkeerd bekijkt; dat zweer ik je!
Praat er maar niet om heen, Dieuwke. Je bent net zoo bang als ik.
O, God, ik wèl, Dieuwke! Ik wèl! En jij ook! Jij weet ook hoe verschrikkelijk hij wezen zal, als hij zich niet meer kan inhouden!
(verwonderd).
Ben jij dáárvoor bang?
(sluit de oogen).
Ik durf er niet aan denken.
(met een zucht van verlichting).
O!
Zeg jij 't hem ook niet, Dieuwke! (Heesch) Wat er gebeuren zou, als hij 't wist, dat weet ik niet, maar als ik er aan denk, heb ik 'n gevoel alsof 't huis boven me instort.
(ziet Mary langs de achterzijde van het rechter venster komen).
Stil, daar is Mary.
Ja, je hebt wèl gelijk: We mogen er nog wel wat losse bloemen bij hebben.
Mag ik ook meeplukken? (Ze wijst naar de deur rechts). Aan den anderen kant van den tuin hebben we nog genoeg.
Mooi. Zullen we maar even door jou kamer loopen, Dol?
(neemt Dolly onder den arm).
Ajo, u gaat toch ook mee, mevrouw?
| |
| |
Neen, je mag mevrouw nu niet hinderen, Mary.
Hè, hinder ik u nu, mevrouw? Neen, kijk, want u lacht!
(laat zich tot aan de deur meenemen).
(gekleed als in het tweede bedrijf. Komt op van links).
(ziet hem. Tot de beide dames:)
Ga jullie je gang maar vast; ik kom je zoometeen na.
(salueert).
Morgen, mevrouw!
Dag, meneer Falk. Kom binnen.
(hangt zijn hoed aan den porte-manteau).
Hoe maakt u 't?
(gaan zitten bij de tafel links).
Ja, ik zou meneer graag even spreken. Is meneer thuis?
Neen, maar die kan dadelijk thuis komen.
(grijpt naar zijn horloge-ketting).
O!
(Met een verlegen lachje)
Ik dacht er niet aan!
Neen, ik tastte naar m'n horloge-ketting, maar -
Maar er zit geen horloge aan. U begrijpt 't zeker wel.
(lacht).
Wou u weten hoe laat 't is?
Neen, dank u. Ik heb wel even den tijd. Als ik stoor, ga dan gerust uw gang, mevrouw.
Kom je zoo maar 'ns uit de lucht vallen? Ik heb je in geen maand gezien.
Dat wel zeggen, mevrouw - uw man en ik hebben 'n maand geleden iets afgesproken en daar kom ik nu den eh, den uitslag van brengen.
Sjonge-jonge, wat is dat 'n ander gezicht in zoo'n soldatenpak, hè?
Ja, dat is 't wel, maar ik hoop 't spoedig te kunnen uittrekken.
Och! En wat ga je dàn beginnen!
Dan ga ik misschien de burgermaatschappij weer in, mevrouw.
Mevrouw! Mevrouw! Zeg, schei jij nou 'ns uit, tegen mij te mevrouwen! Dat zei je 'n jaar of wat geleden ook niet tegen me.
(verlegen).
Toen was u ook niet getrouwd.
Ja, 't is goed. Je begrijpt me wel, hè? - En? Wat ga je dàn beginnen?
Als alles meeloopt, kan 't wel zijn, dat ik bij uw man in betrekking kom.
| |
| |
Dat weet ik nog niet precies, mevrouw.
(haalt, niet begrijpend, de schouders op).
Uw man weet 't zelf ook nog niet zeker. En hij zou bovendien ook eerst afwachten, of ik eh - uw man wacht op 'n boodschap, die ik hem nu kom brengen.
.... Jij komt bij hèm in betrekking, zònder dat je weet in wèlke betrekking, maar hij weet 't nog niet, want jij moet hem eerst 'n - ik mag 'n kind - ik mag 'n puist krijgen, als ik er wat van snap. Afijn! We gaan dus weer in de politiek.
Mij? Niks! Jij wordt weer 't heertje en ik zeg:
(ze fluit weer).
Zeg, ik zal jou 'ns wat vertellen! Dat jij nou doet, alsof je 't me vroeger nooit van je leven hebt lastig gemaakt, toen je nog den grooten meneer uithing, dâ's nog tot daaraan toe. Dat vind ik wel netjes van je; trouwens, je moest me nu ook niet met je familiariteit aan boord komen, want dan kwam je van 'n kouwe kermis thuis. Maar dat je me nu opeens behandelt als 'n totaal vreemde en tegen me ja-mevrouwt en neen-mevrouwt, neen, dat valt me van je tegen.
Mevrouw, ik doe dat wèrkelijk niet om den afstand tusschen u en mij grooter te maken. Integendeel, ik vind 't heel prettig, dat u mij eenvoudig maar weer bij mijn naam noemt. Maar ik kan niet anders dan u mevrouw noemen.
Hè, wat groei ik daarvan!
Dat doe ik niet alleen om ú, maar ook uit respect voor uw man.
Nou-nou-nou. En dat voor zoo'n ouwe pierewaaier, ha-ha!
Ik heb meer dan gewone reden om streng de vormen in acht te nemen tegenover de vrouw van.... laat ik maar ronduit zeggen: m'n weldoener.
(maakt een beweging van opstaan).
Neen, blijf 'ns even zoo zitten! Met 't zelfde gezicht als waarmee je nu zit. Neen-neen-neen, precies zoo blijven zitten! Dan zal ik je 't verschil 'ns laten zien tusschen Koert Falk van anderhalf jaar geleden en dien van nu. Nu moet je je verbeelden, dat ik naast je loop. Neen, dat ik eerst 'n eindje voor je aan loop. Nou ben ik Koert Falk.. van toen! (Ze wisselt bij den voor te dragen dialoog beurtelings stem en houding.)
(doet angstig, uit vrees dat Wilko zal binnenkomen).
| |
| |
‘Zeg, Dolly! Dolly! Pst!’
- ‘Ik verzoek u, me met rust te laten. U verveelt me!’
- ‘Maar-lieve-juffrouw-Dolly, hoe kàn dat? Ik heb nog geen stom woord gezegd!’
- ‘Hoor 'ns, meneer Falk, ik ben niet van uw stand; dat weet u net zoo goed als ik!’
‘Och-lieve God-juffrouw-Dolly, wat 'n vreeselijk ouwerwetsch idée van u! Wat malen wij jongelui tegenwoordig om stand! Voor 'n jongedame is 't toch alleen maar de vraag: Is ze mooi? - Ja! - Is ze aardig? - Ja! - Kan ze voor 'n vrouw van de wereld doorgaaan? - Bij alle goden van den pimpelus, ja!’ (Lacht.)
(gekleed als in het tweede bedrijf, doch nu gedekt door een Europeeschen hoed, komt van links binnen en blijft bij den ingang staan).
(gaat door, den rug half naar de beide mannen gekeerd).
‘Zeg, Dol! Laten wij vanavond samen 'ns wat gaan wandelen! Zeg! Dol! Toe!’
- ‘U weet heel goed, dat ik 'n beetje geëngageerd ben!’ (Ze lacht binnensmonds.)
- ‘Nou, wat kan jou dat schelen, zeg! Daar voel je op zoo'n afstand niks van! Je moet niet altijd bij denzelfden man blijven, zeg! Jesses, dat wordt zoo saai!’
Toe, mevrouw, houd u asjeblieft op.
(lacht. Neemt plaats op den stoel links van de tafel rechts, welke ze met het front naar den toeschouwer keert. Ziet dan Wilko staan, die haar met strakken blik aanziet. Schrikt even. Herstelt zich onmiddellijk).
O, daar is m'n man al.
(staat verschrikt op).
Dag, meneer De Hond.
(hangt zijn hoed op. Spreekt alsof hij niets gezien heeft, doch handelt het discours met Falk opvallend vlug en eenigszins in gedachten af).
(vriendelijk).
Dag! (Ze rangschikt dan het een en ander aan de bloemen op de tafel rechts. 'n Enkelen keer ziet ze steelsgewijze naar Wilko).
(neemt plaats bij de tafel links).
U is prompt op tijd. 't Is precies vier weken. U ziet: ik heb de telling bijgehouden. Maar nu ben ik nog niet klaar. Ik wacht om zoo te zeggen iederen dag op 'n beslissing. Het duurt langer dan ik dacht. Enfin, mòcht 't verkeerd uitpakken, dan vergeten we mekaar toch niet. Dan doet zich vandaag of morgen wel 'ns 'n andere gelegenheid voor. U weet wat ik u beloofd heb.
(staat op).
Vindt u dan goed, dat ik maar 'ns weer terugkom?
(staat op).
Laten we afspreken, dat u zoo dikwijls terugkomt als u lust hebt. Ik zal u dadelijk waarschuwen, als ik iets weet. Dat kan even goed morgen of misschien vandaag wel wezen als 'n poos later. U.... hebt u aan de afspraak gehouden?
| |
| |
Ik kwam hier om u dat te zeggen.
All right. Jongemeisjes zijn we niet. Sentimentaliteiten zullen we maar achterwege laten.
(neemt zijn helmhoed).
Ik dank u voorloopig hartelijk. Ik zal u niet teleurstellen.
Ik ben er niets bang voor.
Meneer De Hond!
(Drukt de hem door Wilko toegestoken hand. Dekt zich. Salueert).
Mevrouw!
Gaat u al weg? Dag, meneer Falk!
(ziet Dolly aan. Neemt de versierde stoel bij de leuning zonder er naar te zien. Voelt de bloemen. Kijkt er naar. Vermorselt ze zonder een spier op zijn gelaat te vertrekken.)
Ik moet 'ns even met jou praten.
Dat zal 'n plezierige verjaardag worden.
(opent zijn handen, waaruit de stukgeknepen bloemen vallen).
Daar heb je mijn taxatie van dat plezier.
O, daar heb je mij niet mee. Die bloemen zijn van Dieuwke!
Hoe zou je er over denken, als wij 'ns gingen scheiden?
(zet groote oogen op.)
't Is 'n bagatel!
Daarom. 't Zal jou niet moeilijk vallen.
Och God, waarom ga je nu weer kibbelen? Ik kibbel toch ook niet!
Wij zijn geen spàn, Dolly.
We hoeven ook niet voor 'n bokkenwagen.
Ons huwelijk is 'n désillusie voor me.
'n Stomme streek, van beide kanten.
Zoo? Wat zit daar voor stoms in? Kan ik meer voor je doen dan ik doe?
Dat weet ik niet. Ik heb vroeger iets aan jou gezien, wat ik nu niet meer zie. Er is natuurlijk voor geen cent zielsgemeenschap tusschen ons geweest, maar ik heb het me toen toch verbeeld.
Ja, ik kan tegen jou niet meer òppraten; dat heb ik al lang gemerkt. Jij was vroeger heel wat anders dan op 't oogenblik, hoor!
Volkomen juist! Ik erken, dat 't mijn schuld is. Maar dat neemt toch niet weg, dat mijn ontgoocheling veel grooter is dan jij in staat bent te begrijpen.
Je moet mij nog 'ns wéér mooie brieven schrijven over 'n
| |
| |
‘huwelijks-kasteeltje’, zeg! - Nou! 't Ziet er gezellig uit, dat kasteeltje van jou!
Het ligt in puin. Al 'n maand lang tracht ik er nog wat steenen van bij elkaar te zoeken, maar ik begin in te zien, dat 't me niet veel zal helpen.
(ziet hem, niet begrijpend, aan).
Neen, ik weet wel: daar begrijp jij niets van. Dat gaat langs jou heen.
Als jij niet zegt wat jij denkt, hoe kan ik 't dan weten?
(gaat zitten).
Neen, dat is ook zoo. Als jij kon beseffen wat ik mij van ons huwelijk gedroomd heb, zou je niet voortgaan met je zelf te grabbel te gooien.
Daarnet nog. Toen ik binnenkwam. Nou ja, dat weet je misschien zelf niet meer. Ik had gehoopt, dat jij na ons ‘gesprek’ van de vorige maand, den middag toen die ‘meneer’ hier geweest is, elke gelegenheid zou hebben aangegrepen om te laten zien, dat we elkaar althans dien dag wèl begrepen.
Ik heb me in de laatste weken al éénige malen afgevraagd, of 't misschien aan me-zèlf kon liggen. Iederkeer, als me weer wat in jou ontviel, heb ik gedacht: Ik moet maar leeren, met wat minder tevrêe te wezen. - (Bewogen) Maar als er zóó weinig overschiet, wordt 't moeilijk, Dolly!
(bruist op).
Als ik nu maar 'ns éénmaal wist wat jou bezielde! Als je me met alle geweld anders wilt hebben dan ik ben, zeg dan tenminste hoe je me hebben wilt! Ik weet het niet! Waràchtig, ik weet het niet!
Om te beginnen je niet wegsmijten voor iedereen, zooals daarnet!
Ach wat! Je kunt de zon niet in 't water zien schijnen; dat is de kwestie.
Weet je wat ik niet kan? Dit leven langer volhouden; dat kan ik niet. Naast jou rechtop blijven loopen; dat kan ik niet.
Ja, jij bent nog al 'n man om voor 'n ander krom te gaan staan!
Daar kom ik wèrkelijk niet gauw toe; neen. Maar zelfs ik heb wel 'ns behoefte aan steun. (Hij lacht bitter.) Kun jij je niet voorstellen, hè?
Natuurlijk wel! Daar heeft toch ieder mensch behoefte aan! Maar denk jij, dat 't bij andere getrouwde lui altijd koek en ei is? Dat vind je toch nergens!
| |
| |
Wat er bij 'n ander is kan me niet schelen, maar hier in mijn huis zal het anders worden. (Bevend) Al moeten we daarvoor ook ieder 'n kant uitgaan.
En wat moet ik dan! Wat moet ik als gescheiden vrouw beginnen?
Zoo, is dat geen zorg! Zorg jij, dat ik leven kan?
Wat ik zeg ben ik gewoon te doen. Ik geef je m'n woord, dat je geen zorgen zult hebben.
Ja, dàt ken ik! Op het woord van 'n man moet je maar staat maken; dan sta je in drie tempo's op de vlakte! - (Huilerig) Ja, ik laat me daar in ons dorp met den vinger nawijzen! (Ze slaat haar armen om zijn hals.) O God, Wilko, stuur me toch niet weg! Dat zou ik zoo verschrikkelijk vinden! Ik wil alles wat je wilt, maar stuur me niet weg! Stuur me in Godsnaam niet weg!
(warm).
Houd jij dan werkelijk van mij, Dolly?
Als dat dan wèrkelijk waar is, Dolly, geef je dan eindelijk 'ns wat moeite, dat we wat dichter bij elkaar komen.
(nog snikkend).
Dat wil ik wel! Wel graag!
Komaan, laten wij tweën dan nog 'ns opnieuw beginnen.
Dâ's goed! (Door haar tranen heen lachend) En nou beloof ik je: Ik zal in 't vervolg zoo netjes wezen als ik maar kan! Tegen iedereen! En hij ‘mevrouwt’ tegen me - nou zal hij 'n mevrouw aan me hebben; daar kan ie duvel op zeggen!
(glimlachend).
Wees jij maar tegen iedereen gewóón, hoor. Wèrkelijk, kind, ik zou niet wenschen, dat je iets ànders was dan je-zèlf. Maar om één ding moet je denken: Wij moeten op mekaar kunnen rekenen! Als overal in de wereld leugen en bedrog is, moet er tusschen man en vrouw nog waarheid zijn! Is dat afgesproken?
(hartstochtelijk).
Ja, dâ's goed! Dat wil ik wel!
Nou, dan zijn we alle andere dagen vergeten en dan is dit onze eerste trouwdag.
Je bent toch zoo'n goeie vent!
(steekt haar hoofd door het rechter venster).
Wel gefeliciteerd! (Stormt de deur op den achtergrond binnen). Mag ik even storen?
(vroolijk).
Je bent er al!
Zoo innig als mevrouw je feliciteert doe ik 't niet, maar je krijgt toch twee zoenen van me. Hier een.... en daar een. (Zoent hem op beide wangen). En dit heb je van mij op je verjaardag. Mooi, hè?
| |
| |
'n Heel mooi speldje, hoor. Heb je 't gezien, Dolly?
(neemt het).
Ja, ik vind 't 'n heel fijn speldje. Twee rooie steentjes. Net een paar katteoogen.
(lacht; houdt het Wilko tegen het gezicht).
Katsss!
(het speldje nemend).
Nou, dank je wel, Mary. 'k Zal 't vandaag nog dragen, hoor.
(de resteerende bloemen van de tafel rechts opruimend).
Zie je wel, dat hij daar blij mee zou wezen?
(blij).
Ja! (Tot Wilko). Nu moet jij mij 'n cent geven.
(zijn portemonnaie nemend).
Ik jou 'n cent?
Ja, 'n scherp voorwerp mag je niet cadeau geven.
Jij bent ook niet bijgeloovig, zeg!
Ja, 't is natuurlijk bijgeloof, maar je moet 't toch niet doen. Dat steekt de vriendschap af.
En je geeft 't me cadeau!
(lachend met de opgeruimde bloemen vertrekkend).
Neen, daarvoor kost 't jou 'n cent! (Af op den achtergrond langs de achterzijde van het linker venster.)
Wacht! (Ze neemt een cent uit Wilko's portemonnaie.) Ziezoo, nu heb je 't gekocht.
Heelemaal niet, maar dàt komt altijd uit.
Ja. Maar nu geef ik jou deze cent weer cadeau.
Blijven we nu goede vrienden?
Ja.... Zeg! Dieuwke is nog in den tuin. Die plukt nog meer bloemen voor je.
Zoo. Maar dat mag jij toch niet verklappen?
Daar zeg ik 't ook niet om. Ik wou je even alleen spreken. Daar zeg ik 't om.
Zoo. En wat wou je me dan wel vertellen.
'n Geheim tusschen ons tweeën.
Schiet af. Ik luister.
(Neemt plaats.)
(gaat op zijn knie zitten).
Als je me uitlacht, sla ik je op je gezicht.
Als jij je niet behoorlijker kunt uitdrukken, stuur ik je weg.
(woelt met haar vingers door zijn haar).
Ik ben 'n klein beetje verliefd.
Zoo! Zoo-zoo. Verliefd. En? Wie is de gelukkige?
| |
| |
't Is 'n jongen van 't Gym.
Als iemand Jan heet, vind jij dat mooi?
'k Heb nooit gedacht, dat Jan zoo'n mooie naam was.
Zoo. Dus Jan. En houdt Jan ook van jou? Ja natuurlijk.
Weet je 't nog niet zeker?
Dus hij heeft je nog niets gezegd.
Hij moest het hard niet hebben!
Heeft hij niet 'ns iets gezegd van je mooie haar of zoo?
Moet dat nu niet in zoo'n knoedel?
Ja, hij moest er 'ns aankomen!
Hebben jullie er héélemaal niet met elkaar over gesproken?
Neen. Ik doe net als Dieuwke. Ik zeg het hem nooit.
Net als Dieuwke? Is Dieuwke dan ook verliefd?
(maakt een mime van: ‘Nu vráág ik je!’ Springt dan, luid lachend, van zijn knie.)
(verlegen, wijl zij zich verpraat heeft).
(grijpt haar hand).
Kom jij 'ns hier!
(tracht er 'n grapje van te maken).
Jawel, meester!
Neen, nou geen gekheid. Hoe zei je dat daar even?
Hij heet Jan, heb ik toch gezegd?
Ja en eh, en wat nog meer?
Wat nog meer? Niets meer!
Wat had Dieuwke daar mee te maken?
(wil zich lachend los wringen).
Dat was fopperij natuurlijk!
Zoo, en hoe kwam je daar zoo bij?
Ach, nonsens natuurlijk! (Wringt zich los). Dag, brombeer! Ik kom straks wel 'ns terug, hoor! (Lachend af langs de achterzijde van het rechter venster.)
(blijft getroffen staan. Ziet haar dan na door het venster).
(ongeveer gekleed als in het tweede bedrijf. Blijft Wilko een oogenblik observeeren).
Morgen, meneer De Hond!
(tot Kraneck, smartelijk uitgelaten).
Ja, dat moet er, God betere 't, nog bijkomen! Ruk uit! Ik kan je niet gebruiken. - Of neen! Kom maar hier! Ha-ha-ha! 'n Beetje afleiding zal me goed doen!
| |
| |
'n Prettige boodschap heb ik niet voor u!
Zoo. En nu vindt u 't zeker heel treurig om me die boodschap te brengen.
Pardon, ik sta te veel buiten 't geval om -
Om leed te dragen met hen, die lijden! Nietwaar? Steek maar van wal! U ziet: ik ben gepantserd!
Uw concessie is afgewezen.
(getroffen).
- Hoe weet u dat?
Ik kom regelrecht van de Nationale Bank.
Wat weet de Nationale Bank van mijn concessie?
Ik heb Hardius zèlf gesproken.
(wantrouwend).
Heeft die het u verteld?
Als mij een concessie wordt geweigerd, ontvang ik daarvan bericht vóór mr. Hardius.
Officiëel; ja! Maar Hardius heeft méér vrindjes dan u. Wist u dat nog niet?
En? Dat was zeker niet àslles wat u me zeggen wou? (Moedigt hem aan door hem, schijnbaar vertrouwelijk, een stoel tegenover zich zelven aan te wijzen, waarna beiden plaats nemen, Wilko met den rug naar den uitgang. Wilko speelt gedurende het geheele gesprek met hem als de kat met de muis). U hebt nu zeker 'n nieuw voorstelletje.
Misschien heb ik 'n klein voorstelletje; ja.
'n Schema voor 'n accoordje.
U schijnt de zaken nog al luchtig op te vatten.
(haalt zijn portemonnaie te voorschijn. Neemt er een cent uit).
Ziet u wat dat is?
Ja. 'n Cent. 'n Cent, die ik zèlf verdiend heb.
'n Gewone, éérlijk verdiende cent. (Zéér vriendelijk) Zoo'n ding ziet u niet alle dag, hè?
(spottend).
Merkwaardig interessant, zoo'n ‘eerlijk’ verdiende cent! Héél anders dan àndere centen!
(met overtuiging).
O ja, héél anders! Zoo'n eenvoudige gewone cent, zoo'n cent, die ik-zèlf verdiend heb, maakt nou, dat ik de zaken zoo luchtig opvat. Je zou zeggen: Hoe is 't mogelijk, hè?
(Hij steekt het muntstuk weer bij zich).
Het doet me werkelijk plezier, dat u er zich zoo gemakkelijk overheen zet.
| |
| |
Hadt u mij aangezien voor iemand, die bij de pakken gaat neerzitten?
Als dàt waar was, dan zat ik hier niet. Ik weet, dat ik met 'n man te doen heb, die uit elke ruïne weer iets nieuws weet op te bouwen.
Er zijn ruïnes, waaruit misschien geen armzalige hut valt op te bouwen.
Maar wij maken hier samen nog wel 'n klein paleisje van.
Mm? Pardon, ik dwaalde met m'n gedachten even af.
Ik zeg u: U is iemand van meer dan gewone intelligentie; u hebt een scherpen blik, een vasten wil....
Nu komt zeker uw voorstelletje.
(nu en dan onderbroken door een binnensmondsch lachje van Wilko).
U en ik zijn geboren directeuren. We worden 't ondanks onszèlf, en als 't ons te lang duurt, maken we 't ons zelf; n'importe hoe!. Daar kunnen wij niets aan veranderen; daar kan de wereld niets aan veranderen; dat is 't feit; uit! - Wij kijken over de massa heen. Op het eerste gezicht lijken we absoluut niet op elkaar, maar we hebben mekaar toch dadelijk in de gaten. Ongelijknamige polen, hè-hè, trekken mekaar aan! - Menschen als u en ik kunnen samen rijk worden. Wat Jan niet kan, dat kan Piet, en wat Piet niet weet, dat weet Jan. We doen samen het werk. De een werkt met de kracht van zijn wil en zijn goeden naam - dat is ú! De ander met zijn schander doorzicht en met de charme van z'n omgangsvormen.
Gesnopen? Zijn we eenmaal iets begonnen, dan is u de taaie, die vastgrijpt en vasthoudt! En ik - moi je suis de tous bons accords! Hè-hè! En rijkdom is toch geen schande, wat? - Zie, nu lees ik voor de eerste maal op uw gezicht, dat u er wat voor voelt!
U zult u wel heel ‘handig’ gevoelen, niet?
Handig? Als 't er op aankomt, ergens 't net omheen te vlechten, kan ik de mazen zoo kunstig strikken, dat geen advocaat ter wereld de knoopen kan ontwarren.
Ja, wat zou u nu eigenlijk betoogen. Dat u 'n ploert is? Of dat u 'n flinke vent is?
Ik betoog, dat je de menschen nooit te slecht kun behandelen. Als je ze als hònden behandelt, kom je 't verst. Máár: Elegant! Altijd elegant! Je moet er 'n beetje gemeen bij wezen!
Nou ja, dat is ja 't zelfde! - Weet je wat wij moeten doen?
Moet je luisteren! Jij en ik richten 'n maatschappij op. Ik heb stroomannen genoeg. Wil je weten wie?
| |
| |
(gaat steeds dichter bij hem zitten, zoodat hij nu met het front naar den toeschouwer gekeerd zit).
Het meest geschikt is 'n mijnbouw. Die het meest verrot is, is de beste.
Verròt is! We koopen voor 'n krats wat scheurpapier-aandeelen en goochelen jou middels de stroomannen in 't bestuur.
Van de rot-onderneming. Dan gaan we éérst even ‘reconstrueeren’, hè-hè.
Even 'n maatschappij reconstrueeren!
Nou ja, we geven haar even 'n anderen naam; dat is alles. 't Publiek vliegt er zoo vast in! God bewaar, 't publiek vliegt er zoo vast in! Hè-hè, dan krijgen jij en ik ruzie.
Waarom ruzie? We zijn juist zoo aardig op weg om dikke vrinden te worden!
Jij en ik krijgen ruzie. Ik strooi rond, dat jou maatschappij geen duit waard is, maar ik zeg het wel zóó, dat ze me toch niet gelooven. Dan zeg jij van jou kant, dat ik lieg en dat ik ontrouwbaar ben.
Zeg het maar; jij wordt geloofd. Dan verklaar jij, dat d toestand van de onderneming....
(lachend).
Pardon, dat zeg je er niet bij. Dat de toestand lang niet kwaad is en dat je dat zult bewijzen. Dàn toover jij gefingeerde pracht-rapporten en met al die gekheid jagen we den koers van de aandeelen naar boven. Dàn verkoop ik alle aandeelen tegen 'n zacht prijsje, natuurlijk zoogenaamd uit woede tegen jou! Dàn....
(grijpt Kraneck beet. Tilt hem van zijn stoel af, geeft hem een schop en werpt hem naar den uitgang.)
(heeft nog zijn hoed van de tafel kunnen grijpen. Valt tegen Hardius aan, die juist binnenkomt, hem als 't ware van Wilko overneemt en hem naar buiten werpt.)
Ik wist niet, dat u zoo expansief was.
Soms. Als er zich te véél walging heeft opgehoopt.
Moet u niet doen. Altijd humeur bewaren. Dat doe ik ook.
Met úw humeur zal 't vandaag wel schikken; dat geloof ik wel.
Uw huis ziet er recht feestelijk uit!
Die bloemen, hè? (Opgewonden. Loopt het vertrek in.) Ja, het is 'n fééstdag voor me. Ik ben jarig vandaag! (Blijft op een afstand van Hardius staan.)
| |
| |
Komt u 'n dooien leeuw trappen? Dat mag ik toch niet van u hopen. Het was u bekend, dat ik u niet hield voor 'n zeer ‘gevoelig’ mensch, zal ik maar zeggen. Maar dat u al zóó gauw hier is, dat valt me toch van u tegen. U weet overigens wel hoe ik er onder zijn zal.
Wie eerlijk tegenover zich-zèlf durft zijn, dien kom je niet gauw aan z'n lijf. Die kan, als je hem attaqueert, bijna altijd zeggen: ‘Je raakt me niet!’ Want je attaqueert hem bijna altijd verkeerd! Die heeft 'n pantser, waarop menig kogeltje afstuit. Zèlfs het kogeltje, dat u voor me bestemd hebt!
Dat betwijfel ik. Ik gelóóf, dat ik u dezen keer zal raken.
A la bonne heure! Ik heb verloren! (Hij kruist de armen over de borst.) En wat nou nog!
Precies zoo heb ik mij het antwoord van Wilko de Hond voorgesteld.
Het eenige gevolg zal zijn, dat de spoorlijn nu 'n paar bochten zal nemen. Maar op mij heeft 't geval niet den minsten invloed. Ik neem géén bochten, als ik ergens op afga! Mijn lijn loopt nog altijd precies voor me uit! (Met half gesloten oogen) Kan de groote Hardius me dat nazeggen?
(zacht).
Ja! Op m'n woord van eer: Ja!
Dan bied ik u m'n verontschuldiging aan voor m'n vraag. En dan rest mij, u te zeggen: Ik erken, dat ik verloren heb. Ik moet van meet af aan weer beginnen. Welnu! Ik begin met nòg meer teleurstelling, met nòg meer ervaring en met nòg meer moed!
Ik wil u niet langer in een waan laten, die voor u zoo pijnlijk is. Mijnheer De Hond! Wat ik dagen lang heb gehoopt, wèrkelijk gehoopt, dat is gebeurd. Ik kom u feliciteeren met de verkrijging van uw concessie. Ja, ik mag nu wel spreken van úw concessie! Ik begrijp natuurlijk uw verbaasd gezicht, omdat de heer, dien u daareven zoo vriendelijk uitgeleide hebt gedaan, u wel precies 't omgekeerde zal zal hebben verteld.
Hij heeft u zelfs als zijn zegsman genoemd.
Ja, ik heb mij in m'n blijdschap over dat bericht 'n oogenblik vermaakt door hem 'n tikje om den tuin te leiden.
Ik zeg: mijn blijdschap. Ik feliciteer niet alleen u en onze maatschappij, maar ik feliciteer in de eerste plaats me-zèlf! Ik zeg dat
| |
| |
niet om u als zakenman te vrind te houden, al voel ik dat ik voor u zou moeten oppassen, maar omdat ik meen, 'n nòg grootere concessie te hebben gekregen dan u! Ik heb van mijzelf gedaan gekregen, dat ik nu als 'n verheugd mensch voor u sta. Ik ben blij, dat ik u mag feliciteeren.
(drukt Hardius zwijgend de hand).
(warm).
U hebt mij op tijd gerèmd!
Ik vond 't noodig. 'n Groot man is als 'n bruid; men moet er niets dan goeds van kunnen zeggen.
(vroolijk).
Ik houd mij voor de toekomst aanbevolen.
Ik doe 't wel zònder aanbeveling.
Heeft mijn kogeltje u nu geraakt of niet!
Ja. Dezen keer ben ik met succes geattaqueerd!
We scheiden dus nu als vrienden.
(handdruk).
Heel graag. Ik zit daar niet te dik in. Als ik iemand van uw stempel onder m'n vrienden mag rekenen, schiet ik 'n heel eind op.
U zult nooit tevergeefs bij mij aankloppen.
Neen, dat weet ik. Doe mij nu 't plezier en ga 'n oogenblik zitten. Dan drinken we 'n glas wijn - op ons succes!
Op úw succes! Op de machtige overwinning, die u in één dag tot een man van naam zal maken.
Op ons succes en op onze vriendschap.
Dat zullen we hebben - binnen 'n half uur.
Moet dat nog 'n half uur duren?
Omdat ik dan terugkom aan 't hoofd van de deputatie, die ik u de vorige maand heb beloofd.
Welneen, dat is gekheid; daar wil ik niets van weten.
M'n waarde heer, dezen keer zul je je hoofd moeten buigen, want we zijn met z'n velen! De commissarissen heb ik natuurlijk al links en rechts getelefoneerd. U moet er aan gelooven! En dat is nog niet alles
Dan komt zeker 't ergste nog!
Ja, het ergste komt nog. Driekwart van het personeel van de ‘Electrische’ komt hier zoometeen ook, met zijn eigen muziek voorop!
De anderen moeten aan 't werk blijven; anders kreeg u ze allemaal.
(lachend).
Ik sluit deuren en vensters!
Dan breken we bij u in! Au revoir!
| |
| |
Och God, meneer Hardius, laat dat nou.
(alleen. Blijft bij den ingang links).
(Komt even later door de deur rechts. Heeft losse bloemen in de hand. Blijft bij de deur rechts staan).
Goeden morgen, jarige!
Morning. (Loopt haar tegemoet.)
(loopt hem tegemoet en drukt hem de hand).
Moet ik uitspreken wat ik jou toewensch?
(glimlachend).
Neen, dat hoef jij niet.
Hier is nog 'n handvol bloemen voor je. Die zal ik maar even hier neerleggen (legt ze op de tafel rechts), maar dit kleintje zullen we je in 't knoopsgat doen. (Doet het.)
Hoe noemde je dat ook op je kostschool? Zijn dat geen ongelijksoortige grootheden
Heel bescheiden. Ziezoo, laat dat daar nu maar stil zitten.
Ik ben niet ijdel genoeg om het er weer af te halen.
Ha-ha! Meen je, dat 'n bloem je zóó weinig flatteert?
Nou, dat weet ik niet. Maar terwijl je 't op m'n jas vastmaakte en ik al die bloemen daar voor me zag, toen voelde ik me ineens als 'n.... (Strijkt iets weg van zijn voorhoofd) Ja-ja!
Je weet, dat zoo'n beest spoedig geslàcht wordt, als hij 't eenmaal zoover heeft gebracht, dat ze hem met lintjes en strikjes behangen?
Zeg je dat, om je verjaardag prettig in te zetten?
Neen, dat zeg ik, omdat ik bàng begin te worden.
(angstig-verwonderd).
Jij? Bang?
Bang. Ja. Er is het een en ander, dat me (naar zijn keel grijpend)
hier zit. En nou al die bloemen daarbij - enfin, ik heb het je gezegd.
Méén jij wat je daar zegt?
Ben je 't anders van me gewoon?
Je eerste verjaardag in je eigen huis doet je zeker wat vreemd aan.
Ongewoonte; ja. (Hij staat ruggelings tegen een stoel en strijkt met de handen langs de leuning, terwijl hij poogt te glimlachen). Ik krijg er straks zelfs muziek bij!
Wat schéélt er aan, Wilko?
(bewogen).
Voor de eerste maal in m'n leven weet ik niet hoe ik zeggen zal wat ik zeggen wil.
| |
| |
Het is héél erg. Er is - iemand, die - over mij denkt - op 'n wijze die me bliksems pijn doet.
(zwijgt. Ziet haar strak aan).
(werpt het hoofd in den nek).
Laat ze van jou denken wat ze willen. Jij blijft er precies dezelfde om.
Neen, ik blijf niet dezelfde! Dat is het juist! Ik moet iemand rècht zetten, en ik ben bang, dat ik het niet kan.
Wilko de Hond, die niet kàn!
(zich vermannend).
Dat is ook zoo. Ik moet jou wat zeggen, Dieuwke!
(meer en meer zich vergetend).
Zeg maar op: àl wat je te zeggen hebt! Geef me de bewijzen, dat je 'n dief bent? Stapel ze op, die bewijzen! Laat ze bezegelen, die bewijzen! Laat ze beëedigen door duizend maal duizend menschen! Zeg desnoods zèlf: ‘Ik ben 'n dief!’ Dan zal de heele wereld meenen, iets te weten. Maar ik alleen zal dan weten, dat jij 'n eerlijk man bent!
(ontroerd).
Ja, Mary heeft het wel goed gezien.
Wat bij jou van binnen zit, Dieuwke.
(verlegen en opgewonden).
Moeten we 't mekaar nog zeggen?
(met tranen in de oogen. Schudt ontkennend het hoofd).
(staat op. Loopt op en neer. Dan, warm:)
Dat plantje moeten we uitroeien, Dieuwke! Met wortel en tak!
(snikt).
Wees niet boos op me.
(neemt haar beide handen).
Ik zal op jou nooit boos worden.
(legt haar hoofd op zijn schouder).
Ik weet wel, dat het slecht van me is. Maar ik kan het niet helpen.
(haar kalmeerend).
Waarom zou jij nu slecht zijn?
(snikkend).
Omdat jij getrouwd bent!
Daarom ben jij niet slècht, Dieuwke-lief.
Och, dat zèg je, maar dat méén je niet. Ik weet heel goed hoe jij daarover denkt.
(zet haar tegenover zich neer, neemt beur hand in de zijne en streelt die. Zijn stem beeft een weinig).
Luister 'ns, Dieuwke. Toen jij terugkwam, na zoo'n langen tijd, hebben me deze blauwe oogen toegelachen als 'n jonge lente. En als ik 's avonds bij je thuis zat en Mary was gaan slapen en je Ma zat zoo ongemerkt 'n beetje te dutten, dan kwam me wel 'ns 'n beeld voor oogen, dat ik bijtijds, met één handbeweging, - heb weggeveegd! (Hij staat met een ruk op).
| |
| |
(opstaande en hem blij aanziende).
Wilko!
Ik beken je dat, om je de voldoening te geven, dat je.... niet alléén staat, Dieuwke!
(Hij legt beide handen om haar zijden.)
O, wat héérlijk! Wat héérlijk!
Ik heb me daarvoor geweld moeten aandoen! (Met harde stem) Maar ik hèb me geweld aangedaan! En ik eisch dat óók van jou!
(blij).
O, ik zal het kunnen! Ik heb nu geen angst meer voor mijn noodlot.
Sterker dan het noodlot is de durf om het te dragen.
(met nadruk).
Het is de eerste keer, dat we er over gesproken hebben, en het is ook de laatste keer!
Dat is goed, jongen. Ik zal alléén maar dènken! Heerlijk dènken!
Neen, dat zul jij niet! Daarmee help jij je-zèlf er ònder. Wegdringen moet jij alles - zooals ik alles weggedrongen heb.
Heb jij alles kunnen wegdringen, Wilko? Alles?
Dit is de eerste maal, dat jij mij 'n leugen zegt.
Alles! Ik wil alles wegdringen.
Je wilt - maar je kunt het niet. Zoomin als ik. Wij samen hebben voor ons de zon zien opgaan, Wilko! Die vergeten wij geen van beiden meer.
Dat was geen zon. Dat was 'n meteoorsteen, die ons allebei getroffen heeft.
Maar pijnlijk was het niet.
En zijn licht was van één seconde.
Alweer niet waar. Ik zie z'n licht nú nog en ik zal het blijven zien. M'n leven lang. Ik zal alles kunnen wegdringen: m'n wenschen, m'n hoop, m'n verlangen naar 'n.... toekomst; alles. Behàlve de herinnering aan het oogenblik, waarin jij me gezegd hebt wat ik voor jou ben.
Als ik me-zelf niet vàsthield, zou ik je opnemen en je wegdragen, het volle, blijde leven in! Maar ik zou ik niet zijn, als ik dat deed. Ik heb, toen ik m'n vrouw de hand reikte, 'n plicht vrijwillig op me genomen, en er is niets ter wereld - niets, Dieuwke! -, dat me gelukkig zou kunnen maken nadat ik m'n plicht niet had gedaan!
Als Wilko de Hond zijn plicht vergat, zou ik hem niet zóó lief hebben.
Zoo is 't goed! Zoo is het precies! En nu hebben wij allebei éénzèlfde taak; dat is: den kop omhoog! Jij ook! Jij even flink als ik!
| |
| |
(verschijnt aan de achterzijde van het linker venster en kijkt, met de ellebogen op het venster leunend, naar de beide sprekenden, die haar niet zien).
Ik zal zingen, àltijd zingen!
(zijn hand in de hare slaande).
We zijn dus: Kameraden!
(zingend)
‘Wij zullen elkander nooit verlaaten!’ (Lacht hardop. Komt binnen.) Hebben jullie 'n afspraakje gemaakt?
Ja, we hebben 'n afspraakje gemaakt.
Als het dan maar op wat goeds voor mij uitdraait!
Dat willen we hopen, want daar is het om begonnen! (Ferm) Nietwaar, Dieuwke?
Nou, ik mag 't lijden! Is er nieuws?
Ja. Ik heb gewichtig nieuws.
't Zal wat wezen, als 't voor de heeren komt.
Ik heb m'n spoorlijn er bij de regeering doorgekregen.
(onbenullig).
Och! Daar ben je zeker blij mee, hè? Vind je 't prettig? Ja, hè?
(glimlachend).
Ja, wel 'n beetje.
(snikt even, zenuwachtig).
Nee, die moet je zien! Die gaat huilen!
(lacht zacht door haar tranen heen).
(ziet Wilko aan).
Nou? wat zeg je me daarvan?
(geeft Wilko een hand).
Ik feliciteer je! Ik ben heel, héél blij!
En nu niet meer zenuwachtig zijn, hoor.
(komt van links op. Ze heeft eenige brieven en couranten in adresbandjes in de hand).
Van den postlooper aangenomen, meester! Allemaal verjaringsbrieven.
Daar zullen wel meer cijfers dan felicitaties in die ‘verjaringsbrieven’ staan, denk ik.
(geeft alles stuk voor stuk aan Wilko).
Den heer De Hond. Den Weledelen Heer W. de Hond. Den Heere W. de Hond. Een briefkaart voor den Heer W. de Hond. 'n Krant. Nog 'n krant. En nog 'n brief aan - W. de Hond; hè, wat 'n lomperd: Aan W. de Hond.
(kijkt uit de verte, verschrikt-nieuwsgierig).
Dat beteekent niets. Geef maar hier. En nu krijgen we zoometeen muziek hier.
(is reeds bezig, de brieven te bekijken en stuk voor stuk apart te leggen).
Ze kan elk oogenblik hier zijn.
| |
| |
Waarom? Wat moet die muziek hier doen?
(bekijkt den laatsten brief wat langer en opent dezen al sprekend, bij al welke bewegingen Dolly hem heimelijk met de oogen volgt. Tot Mary:)
'n Deputatie, waarmee ze me op m'n dak komen. (Begint den brief te lezen).
(tot Dieuwke).
Is 't heusch?
(neemt Dieuwke bij de hand).
Kom?! We gaan kijken of ze er aankomen!?
(geeft Wilko de hand).
Dag, Wilko! (Dan, opgewonaen)
Ajo? Vooruit?!
(stormen, hand aan hand, den uitgang uit).
(Is steeds onrustiger geworden. Als Wilko even van zijn brief opziet en haar aankijkt, tracht ze hem vriendelijk toe te lachen. Daarna, als Wilko haar strak blijft aanzien, zeer nerveus.)
(leest het briefje uit. Kijkt dan Dolly weer aan).
(neuriet de melodie van daarstraks. Grabbelt wat in de bloemen op de tafel rechts).
Bloemen kleuren toch altijd bij elkaar, hè? Je kunt ze door mekaar gooien zooveel als je wilt, maar ze kleuren toch altijd bij mekaar.
Het komt me voor, dat jij ook kleurt.
Hoe kom jij zoo zenuwachtig?
Ik? Zenuwachtig? (Ze lacht.) Laat ik je nou 'ns uitlachen!
Ken jij bijgeval dit handschrift ook?
Dat schrift? Neen, dat ken ik niet.
Neen, hoe wil ik dat kennen!
(hem angstig aanziende).
God, Wilko, wat wil je toch?
(draait zijn stoel naar haar toe, zoodat zij beiden vlak tegenover elkaar zitten, zonder tafel tusschen hen in. Hij blijft haar even zwijgend aanzien. Dan:)
Is het waar, Dolly, wat er in dit briefje staat?
Neen! Er is geen woord van waar!
Zoo-zoo! We schieten al op! Je weet dus van wien dit anonieme vod komt!
Neen! Dat weet ik niet! Daar weet ik niets van!
Weet je wat hij schrijft?
Hij liegt het allemaal! Allemaal!
Natuurlijk! Het komt van dien vent! Dat begrijp ik wel!
| |
| |
O, God, Wilko, kijk me niet zoo aan!
(slaat zijn vuist om haar pols).
Wat heb jij met dien vent uitgevoerd?!
Wilko! O, God, Wilko! Geloof hem toch niet! 't Zijn allemaal leugens, die er in dien brief staan!
Die brief verraadt jou niet. Jij-zèlf verraadt je! Wat heb jij met dien vent uitgevoerd!
Ik weet het niet. O, God, Wilko, ik weet het niet!
En ik weet het zoo zeker alsof ik 't hier op je voorhoofd geschreven zag! Maar jij zult het me zeggen, jij met je eigen mond!
(grijpt ook haar andere hand).
Dien middag - toen ik je met je beiden hier heb verrast - heb jij toen - je begrijpt wat ik vraag - ja of neen!
(schudt ontkennend het hoofd, in doodangst voor Wilko, op wiens gelaat het angstwekkende lachje verschijnt, dat zijn toomloozen drift kenmerkt.)
En aan boord! In de éérste maand van ons huwelijk! Op weg naar je màn toe! Wat is er toen gebeurd?
Je liegt! Jij liegt! Ik lees het hier; hier!
(als voren).
Ik lieg niet.
Nog éénmaal en voor de láátste maal: Ja!? Of: Neen!?
(aarzelt. Poogt nog eenmaal zich los te wringen).
(heesch-fluisterend:)
Ja of neen!
(aarzelt. Knikt dan toestemmend).
(laat haar met een snik los. Springt overeind. Gaat naar den uitgang. Kijkt naar buiten. Spant al zijn krachten in om zich te beheerschen).
(snikt en schuift angstig op zij, als Wilko weer terugkomt).
(gaat voor haar staan).
Nu zou ik je zóó willen toespreken, dat, als ze mij zoo toespraken, ik door den grònd ging! Wat geen sterveling heeft kunnen doen heb jij gedaan: Ik ben bankroet! (Hij houdt haar zijn beide vuisten voor.) Jij! Jij hebt wat er moois in mij was in 'n hoek getrapt! Wat ik heilig heb geloofd heb jij bespuwd! Jij hebt alles uit mij weggenomen! Meer genomen dan ik hàd! Ik heb niets meer. Ik ben straatarm op 't oogenblik.
(over haar geheele lichaam bevend.)
Ik zal vertellen. Hoe het kwam.
Dat is niet te vertellen! Dat is niet goed te praten. Daar is vergeving voor te vragen, maar goed te praten is dat niet!
(hartstochtelijk het hoofd oprichtend).
Dan weet ik niet wat ik zeggen moet.
| |
| |
Niets moet jij zeggen! Geen woord! Knielen.... dat is het eenige wat jou rest! Er moet 'n storm over je gaan! 'n Onweer dat het buldert! En als jij in dat onweer knielen kunt, dan bèn je er!
(verbergt het hoofd in de handen).
Dan ben jij er! Ik niet! Van mij is niets meer over. Niets dan het stuk vleesch, dat hier voor je staat. Daar is geen hoop meer in, géén geloof meer in.
Laat ons dan maar scheiden, Wilko.
En jij dan! Wat wou jij dan?
Dat weet ik niet. Ik weet niet wat er dan van mij terecht komt.
Dat weet ik wèl! Dat weet ik precies! En omdat ik het weet, geef ik je den ráád om hier te blijven.
Je hebt het zoostraks toch zelf gewild.
Zoostraks.... ja! Toen hadden we elk 'n kant uit kunnen gaan. Maar als ik je nu, nu je je-zelf tot over de ooren in de schuld moet voelen, als ik je nu laat loopen.... dan kòm jij er niet! Dan loopt het mis met jou! Dan kom jij òm in 'n atmosfeer van wroeging en verbittering. Nu raad ik je om hier te blijven! Ik weet niet, of jij begrijpt, dat ik op dit oogenblik alléén aan jou denk. (Men hoort héél in de verte kopermuziek).
(zinkt aan zijn voeten neer en wil zijn beenen omklemmen).
(treédt terug).
O neen! Niet voor mij? Wat ik nog te geven heb, dat is m'n kòp. Niets anders dan m'n harden, rooien kop.
(werpt zich, luid jammerend, op een stoel, het hoofd op de tafel). (Men hoort nu - hoewel nog vaag - dat de naderende muziek een vlotten marsch speelt).
(hoort de muziek. Barst in een snijdenden schaterlach uit).
Je hóórt het! Daar komen ze met muziek! Waaràchtig, ik heb succes! Wat ik met m'n kòp heb gewild, dat krijg ik gedaan. (Zijn gebalde vuist tegen de borst leggend.) Alleen wat ik hier heb gewenscht, dat is tot gruis getrapt - door m'n eigen vrouw. God, God, wat heb jij wat op je geweten!
O God, Wilko, ik wil het weer goed maken!
Wat er voor jou valt goed te maken - doet dat aan je-zèlf. Misschien lukt het je om je nog weer 'n kroon op te zetten - al is 't maar 'n kleintje. Als je dat wilt, (met het hoofd naar Dolly's boudoir wijzend) ga dan naar je kamer; (minachtend) dan kun je hier blijven. (Met dreigend stemgeluid) Maar als je dat niet wilt, dan schop ik je als 'n hond van m'n deur.
(De muziek komt nader.)
(vliegt, als door een adder gestoken, overeind. Als Wilko haar zonder eenige uitdrukking blijft aanzien, begint ze, als in onderwerping,
| |
| |
zacht te snikken, zonder de handen voor de oogen te slaan, en verlaat gebukt het vertrek door de deur rechts).
(alleen. Zoekt steun door ruggelings tegen een tafel te gaan staan. Richt zich daarna weer op, blijft even staan zonder ergens op te steunen en stapt dan, de borst vooruit, naar den uitgang, waar hij in het volle licht blijft staan).
(Eerst nù komt de muziek vlakbij.)
Doek.
|
|