Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot Nederland. Jaargang 8 (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot Nederland. Jaargang 8
Afbeelding van Groot Nederland. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Groot Nederland. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.72 MB)

Scans (71.20 MB)

ebook (4.01 MB)

XML (3.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot Nederland. Jaargang 8

(1910)– [tijdschrift] Groot Nederland–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 484]
[p. 484]

Literatuur.

Ina Boudier-Bakker. Armoede Familie-roman. Twee deelen. Amsterdam. P.N. van Kampen & Zoon.
Herman Robbers, De Roman van een Gezin. I. De Gelukkige Familie. II. Eén voor één. Amsterdam, Jac. G. Robbers.

Wanneer ik mijn indrukken van deze beide groote gezinsromans vergelijk, dan kom ik tot de conclusie, dat wat mij in het werk van den mannelijken auteur het sterkst tot bewondering dringt, is: de kracht waarmee een vizie op het leven van dezen tijd is gestileerd; terwijl mevrouw Boudier den lezer verovert door de liefde waarmee zij zich in verenkelingen van dat leven verdiept. Ook als eigenaardig verschijnen ons dan de titels: Mevrouw Boudier benutte dien van haar roman om - een - de lezers van dit werk eenigszins verwonderenden - uitleg van haar levensgevoel te geven; Robbers daarentegen zegt in zijn titel weinig, en wat hij daar meedeelt is de plattegrond van het huis, welks bouw de inhoud van zijn boek ons volkomen leert begrijpen.

‘Armoede’ - de schrijfster wil zich aan ons doen kennen als een pessimiste. Maar mag een besef van troostelooze vereenzaming, van gemis, menigmaal onder 't aanschouwen van veel leven bij haar zijn opgekomen, zij moet ook wel heel vaak dat besef, dat haar het diepst doorziende van haar levenssensaties mag hebben toegeschenen, weer voelen wegwazen onder veel bekorend-liefs dat haar blik verteederde en oplichten deed.

De beide romans spelen in den Amsterdamschen handelswereld; in ‘grachthuizen’. Wat de milieuschildering aangaat voldoet mevrouw Bondier-Bakker ons belangrijk beter dan Robbers. De sfeer van 't ruim en verfijnd leven dat voor de voorname Amsterdamsche kooplieden karakteristiek is, voelen we hier, zonder ostentatie, voordurend aanwezig. Het is een eigenaardige breedlevendheid, die niets heeft van 't aanzienlijk-Haagsche dat Couperus in zoovele zijner romans zoo voortrefflijk heeft geschilderd, het aanzienlijk-Haagsche dat ijler, teerder is, zonder de stevige, voortdurend voelbare materieele basis van maatschappelijk bedrijf. Nu was die sfeer te laten voelen, voor mevrouw Boudier ook een belangrijker deel

[pagina 485]
[p. 485]

van haar taak dan 't voor Robbers was; de uiterlijke welvarendheid toch moest zij voelbaar maken als repoussoir voor de geestelijke vereenzaming, de geestelijke ‘armoede’ die de daarin levenden lijden.... Ik heb reeds gezegd dat die ‘armoede’-vizie, waarvan de titel en eenige tendentieuze overpeinzingen in het boek melding maken, ons verwondert - met andere woorden: de incarnaties van dezen zielstoestand teekenen zich niet duidelijk voor den weelderigen achterwand-van-omgeving af. Er is een genoeglijk savoureeren van de veelvuldige kleine en groote genoegens welke de materieel-gunstige levensomstandigheden meebrengen; genoeglijkheid, en ook: geluk, waarbovenuit we niet zóózeer het klagend verlangen hooren, dat de titel ‘Armoede’ ons als een rake karakteristiek zou treffen.

Robbers bewaarde beter, ja voortreflijk, den stijl. Bij hem een volmaakt-juiste verhouding tusschen het gebeuren en de entourage.... Doch die entourage - terecht - schetsmatig gehouden, is - ten onrechte - niet genoeg bestudeerd. Het is nu alles zóó bijzonder klein burgerlijk, in de gewoonten en denkwijze van deze Amsterdamsche-grachtbewoners! Zeker, Jan Croes is van weinig aanzienlijke afkomst; tot zijn positie in de wereld is hij zelf opgeklommen, maar het maatschappelijk milieu waarin hij verkeert - denken we alleen maar eens even aan zijn talrijke eerebaantjes - de connecties die zijn kinderen door vaders stand en door hun eigen opvoeding krijgen, moeten toch wel meer beschaving in dit gezin hebben gebracht, dan waarvan we hier merken. Die wijze van verjaardag- en bruiloft-vieren bijvoorbeeld! Die allerbenepenste huishoudzorgen, waarmee zich mama Croes bezighoudt! Hebben de kinderen thuis geen beter manieren geleerd, geen verlangen gekregen naar een leven geheel op hooger niveau, nu, dan is 't toch waarschijnlijk, dat hun opvoeding althans aan een enkele van hen hiervan iets heeft bijgebracht.

Robbers' roman wil doen zien: de in een gezinsgeschiedenis gestileerde ondergang van een maatschappij. Ik geloof dat hij door te negeeren de meerdere beschaving die welstand in een gezin brengt, een onvolkomen, immers te vlak, beeld heeft gegeven van de klasse die hij ten doode ziet opgeschreven. Overigens is die ondergang een prachtig gecomponeerde tragiek geworden.

 

De beide groote romans wier titels hierboven staan, vullen, zooals ik hoop aangetoond te hebben, elkaar in zekeren zin aan, en geven samen een waardevol beeld van deze tijden. De historicus der toekomst zal er een rijkere bron in vinden voor de begin-20ste-eeuwsche cultuurgeschiedenis dan wij bijvoorbeeld hebben in Van Effen voor een deel der 18de eeuw. Van artistiek standpunt beschouwd nemen ze ook een vooraanstaande plaats in onder hetgeen de laatste dertig jaar geschreven werd, en verder hebben beide boeken dit gemeen, dat ze belangrijke data betee-

[pagina 486]
[p. 486]

kenen in den ontwikkelingsgang der schrijvers. Van mevrouw Boudier-Bakker is deze tweedeelige roman het eerste werk waarin zij haar aanleg voor breeden opzet gelukkig heeft gecombineerd met haar fijne psychologie van naaste omgeving. Voor Robbers beduidt zijn grootste boek een volkomen slagen in de structuur van den roman; zijn stemmingskunst en zijn epiek zijn bovendien hier over algemeen gelukkig verbonden en verwonden. 't Is waar, ‘de stemming’ heeft nog wel eens wat te zeer de overhand op de plastiek - we moeten een wel wat te groot deel van de wereld waar we worden ingeleid leeren kennen door de overpeinzingen van den hoofdpersoon; de fabriek, de groote grauwe werklieden-groepen, de dreigende massa die zulk een belangrijke component vormt in de tragiek van den hoofdpersoon, mochten (om iets te noemen) wel wat driester en imposanter vóór ons zijn gezet. Maar bijzonder getroffen worden we weer door Robbers' vooruitgang, als we letten op de taal. De taal leerde hij knapper, leniger hanteeren. - Wie zich de moeite geeft dit boek met bijvoorbeeld ‘De roman van Bernard Bandt’ te vergelijken, zal 't opvallen hoe veel meer het woord hem willig dienend instrument geworden is.

 

‘De roman van een gezin’ en ‘Armoede’ beteekenen een belangrijke vermeerdering van Nederlands literatuurschat. En wij, die onze pijnlijke jeugd hebben gehad in de nerveus-tastende jaren van '80 en '90, jaren als Maartnachten zoo armelijk koud en leeg, waarin een bleeke manestraal slechts even de hel-heerlijke belofte van piepjong groen oplichten deed, wij zijn wel gelukkig, deze rijke zomervolheid te mogen genieten. Dat is de eindindruk!

M. Scharten-Antink, Sprotje heeft een dienst. (Vervolg op Sprotje). Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur (N.B.).
M. Scharten-Antink, Sprotje's verder leven. (Vervolg op Sprotje heeft een dienst). Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur (N.B.).

‘Sprotje, znw., taalk. geslacht o., natuurlijk geslacht vr., mv.-jes. Ontleend aan den novellen-cyclus Sprotje; Sprotje heeft een dienst, en Sprotje's verder leven door M. Scharten-Antink (1906, 1909 en 1910). Sprotje is in deze verhalen de bijnaam van de hoofdpersoon, een mager, bloedarm volksmeisje, dat graag dienen wil, en dan ook een paar dienstjes krijgt. Vandaar de tegenwoordige beteekenis van: halfwas-dienstbode, (synn. hit, duizendpoot); meestal met de bijgedachte: schamel, slechtgevoed, en met iets vermakelijk oude-vrouwtjes-achtigs’.

[pagina 487]
[p. 487]

Ziehier een concept-artikel, dat de redactie van het Groote Woordenboek misschien zou kunnen dienen, tegen den - wellicht nog wel een kwarteeuw verwijderden - tijd, dat ze aan de S toe is. Het lijkt mij inderdaad niet onwaarschijnlijk, dat ze dan een nieuw woord ‘sprotje’ zal hebben te inventariseeren, met de boven aangeduide beteekenis. De belangstelling toch die Mevrouw Scharten-Antink's werk ons inboezemt voor een tot-nog-toe vrijwel onopgemerkt en toch zoo typig bijloopertje in 't maatschappelijk geheel, die nieuwe belangstelling zal zich, dunkt mij, willen uiten in een nieuw woord; ja, over een ‘sprotje’ zullen we 't voortaan hebben, als we zoo'n ‘schrimpeljeuzig’ ding bedoelen, met 'n dun nekje en 'n mager vlechtje; 'n nieuw woord hebben we noodig, want met een nieuw gevoel, 'n gevoel van verteedering en ironie tegelijk, hebben we geleerd zoo'n kind te zien.

Ge herinnert u natuurlijk Sprotje nog wel van haar eerste optreden. Het laatst zagen we haar, toen ze de gehate fabriekspoort inging; tóch fabrieksmeid, al had ze nog zoo'n verlangen naar ‘n diensje’; zoo'n knus dienstje, waar ze met 'n mooi japonnetje met witte klaverblaadjes in haar keukentje zou zitten.... Doch het fabriekswerk blijkt te zwaar voor haar. Het eerste vervolgverhaal begint met een tooneel in een dokters-spreekkamer. Moeder Plas is met ‘Merie’ - zoo was immers Sprotje's Zondagsche naam - naar hem toe gegaan, omdat 't kind hoestte en duizelingen en pijn in de rug had. Het blijkt, dat Marie nog niets bepaalds mankeert, maar:

‘Ik zou je toch raden, vrouw.... Plas,’ zei de dokter, ‘om dat kind bij Hoogeboom weg te doen.... een fabriek deugt niet voor 'r.... Ze is nou al een week thuis zeg je? Waarom laat je ze geen kindermeid worden of zoo iets?’

‘Ja...’ zei de vrouw verdrietig, ‘maar 't werk leit niet opgeschept.’

De kleine, grijze kinderoogen boven de pipsche sproetenwangetjes hadden plotseling, in schrik van blijdschap, open naar den dokter heengekeken; dan werd het een angstvraag, fel naar de moeder op.’

Voorloopig krijgt Sprotje melk en pillen - maar 't gaat toch niet - en als ze nog eens een flauwte krijgt, wordt ze in godsnaam thuisgehouden van de fabriek. Doch, al helpt ze moeder wel wat, zoo is 't toch op den duur te bezwaarlijk; één die opeet en niet inbrengt! Sprotje weet dan, met haar grappige, doortastende eigengereidheid, op haar eigen houtje een dienstje op te diepen; in de Drie Alleetjes, waar 't volgens zuster Ant ‘kale boterhammen en een veertje op den hoed’ is.... Nu, kale boterhammen, dat blijkt wel zoo te wezen; aan 't veertje op den hoed komt 't niet toe.

Een levensloop als die van Sprotje verder te reviewen, dat zou er wat erg vaal uitzien - en hoegenaamd geen denkbeeld geven van dat leven

[pagina 488]
[p. 488]

zelf, zooals Mevrouw Scharten-Antink 't ons laat zien. Twee betrekkinkjes als dienstbode; dienstjes van een armzalig soort uitteraard, want wie een dienstmeisje een behoorlijk loon kunnen geven, willen zoo'n armzalig kind niet hebben. Dan het ‘rijke’ huwelijk van Sien, met den jongen van Bertels, die wel achttien gulden in de week verdient; de dood van moeder, Ant en Sprotje in een kosthuis; Sprotje in betrekking in een hôtel, waar ze althans altijd goed te eten heeft; haar vrijen en haar huwelijk met Hein, die vroeger met Sien liep; haar bevalling, en ten gevolge daarvan, haar dood....

Vreeselijk alledaagsch ziet 't er uit; en mooi en belangwekkend, vol fijne psychologie, vol atmosfeer is het beschreven. Het laatste deel, Sprotje's verder leven, is 't onderhoudendste van de twee vervolgverhalen, door veelvuldiger en meer aangrijpend uiterlijk gebeuren. In beide deeltjes is echter de verhaaltrant aanmerkelijk kloeker dan in het eerste ‘Sprotje’, waar zooveel minutieuse beschrijving in voorkwam van wat niet de hoofdpersoon, maar de auteur, over de hoofdpersoon heen, had waargenomen. Raker, door veel typisch gepraat, interessant door de keuze van eigenaardige, ons zoo nabije en toch zoo weinig door ons gekende milieus; meer àf door de in juister verhouding gebleven beschrijvingen - hoe mooi is die van het ziekenhuis, waar de moeder sterft -, zoo verdienen deze typisch-Hollandsche verhalen van klein leven onze warme bewondering ten volle.

 

Walch.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Armoede

  • over Roman van een gezin (2 delen)

  • over Sprotje heeft een dienst

  • over Sprotjes verder leven


auteurs

  • Jan L. Walch