| |
| |
| |
De rechte lijn Tooneelspel in drie bedrijven Door Fabricius.
Dramatis personae:
Wilko de Hond. |
Dolly, zijn vrouw. |
Dieuwke Eylinga. |
Mary, haar zusje. |
Mr. Hardius, Directeur van de Nationale Bank. |
Kraneck, makelaar. |
Koert Falk, infanterist. |
Steven Tijssen, zendeling-leeraar. |
Louis Volders. |
Van Buuren. |
Het stuk speelt in Nederlandsch-Indië.
Tijd: de tegenwoordige.
| |
| |
| |
Nadere Persoonsomschrijvingen.
Krachtige, robusie figuur. Zeer bedaard. Onder schier alle omstandigheden zich volkomen beheerschend. Rossig haar; niet ‘hatelijk’ rood. Hoewel uit zijn scherp geteekenden kop een vaste wil en groote intelligentie spreken, beweegt hij zich in gezelschap toch eenigszins ‘hoekig’. Van tijd tot tijd onderstreept hij de scherpte eener opmerking door bliksemsnel een doordringenden blik te richten op den persoon, tegen wien hij spreekt. Dadelijk daarop krijgt zijn gelaat weer het gewone, bewustkalme voorkomen. Soms staat hij midden in het gesprek plotseling op en loopt op en neer, zonder evenwel iets van zijn uiterlijke kalmte prijs le geven. Den heel enkelen keer, dat zijn drift hem meester wordt, verschijnt op zijn gelaat een angstwekkend-lachende trek. Hij heeft een zwaar stemgeluid. Zijn woorden komen vaak als regelmatige mokerslagen neer.
Aardige brunette. Hartstochtelijk. Winkelmeisjesmanieren.
(Spreek uit: Djoeke). Eenvoudig-gracieuze verschoning. Heel mooi.
Loshangend haar. Pikant gezicht. Resoluut.
Gedistingeerde figuur. Intelligent gezicht. Boog voorhoofd. Vaste oogopslag. Ook in zijn gesprekken met Wilko blijft hij onder alle omstandigheden: gentleman. Geen oogenblik verliest hij het voorkomen van een zéér beschaafd, energiek man, die gewoon is te bevelen.
Onberispelijk en naar de laatste mode gekleed. Een vroegoude jongeman. Fatterig kneveltje. Gelaat noch oogen nemen deel aan het korte, droge lachje, dat hij van tod tot tijd uitstoot. Sluw zakenman.
In zijn voorkomen en optreden onmiskenbaar iemand van goede familie. Wanneer hij beschonken is, glijdt over zijn lippen onophoudelijk een stereotiep glimlachje, waarmee hij zich ‘goedhoudt’.
Een man, ‘dienende den Heere met blijdschap’. Zijn oogen schitteren levendig achter de glazen van een gouden bril. Glad gezicht.
Burgerlijk Don Juan-type.
Middelbare leeftijd. Een zorgelijke trek op het gelaat.
| |
| |
| |
Eerste bedrijf.
Het tooneel verbeeldt eene Indische voorgalerij, gezien van den grooten weg. Links ziet men een stuk van den zijtuin. Van deze zijde komen ook de bezoekers binnen. Aan weerszijden van dezen ingang staan een paar palmen in potten. Met een dubbele, in het midden aansluitende, gordijn kan deze ingang worden afgesloten. In het midden van den achtergrond bevindt zich een hooge, dubbele jalouzie-deur, die geheel open staat en waarboven zich een door latten doorkruiste opening, in den vorm van een liggenden rechthoek en ter breedte van de geheele deur, bevindt. Links en rechts van die deur een venster, waarvan eveneens de twee jalouzie-helften zijn opengeslagen, zoodat men duidelijk de daarachter liggende binnengalerij ziet, in welker achtergrond zich in het midden een doorgang bevindt, waardoorheen men den tuin ziet. In het midden van den rechter wand een deur als die op den achtergrond, waarvan alweer de twee jalouziehelften zijn opengeslagen, doch waarvan de glazen binnendeuren (voorzien van vitragegordijnen) gesloten zijn. De rechter wand, de achtergrond, de achtergrond der binnengalerij en het plafond zijn wit. De wanden in de voorgalerij zijn schaars, doch smaakvol behangen met enkele supports (waarin plantjes) en papieren ‘zwaluwen’, welke laatste in een flauwe bocht tegen den wand zijn gespijkerd. Links op den voorgrond een groote, ronde tafel met marmeren blad, waaromheen staande stoelen. In den linker hoek op den voorgrond een porte-manteau. Rechts op den voorgrond een rieten ameublement. Boven beide tafels electrische kroonlampen. Rechts op den achtergrond, schuin in den hoek, een rieten rustbank. De dubbele gordijn links is geheel opengetrokken. Het vertrek biedt een helderwitten aanblik.
(gekleed in witten pantalon en gesloten witte jas. Hij draagt zwarte kousen en zwart gelakte schoenen. Uit den rechter jaszak hangt een zakdoek, waarmee hij zich nu en dan het voorhoofd afwischt. Hij staat op een stoel en speldt een ‘zwaluw’ tegen den wand. Loopt eenpaar passen achteruit en beziet fluitend zijn werk. Neemt van de tafel rechts een waaiertje, klimt weer op een stoel en speldt den waaier tegen den wand. Gaat dan, den stoel meedragende, naar het midden van het vertrek, zet zich, met de rugleuning van den stoel voor zich, daarop neer en bekijkt dan zijn werk, zachtjes zingend:)
‘Ik heb gezworven over land,
(Bij neemt zijn stoel weer op; grabbelt wat in de versierselen op de tafel. Neemt een hamer in de hand.)
(komt op van links en blijft bij den ingang staan. Hij draagt een gekleed pak en een gewonen, zwarten, slappen hoed.)
(bekijkt de versierselen stuk voor stuk, het onderbroken liedje van herhulst vervolgend:)
‘Mijn beurs is plat aan allen kant,
‘Mijn jas is kaal, mijn vel verbrand,
‘Maar 'k ben Godlof nog d'ouwe klant
‘En 'k bracht m'n hart weer mee,
(Hij ziet Steven.)
| |
| |
((zwaait den hamer omhoog). Gedenk den Sabbath-dag, dat gij dien heiligt!
Is het profaan om mezelf te tuchtigen met 'n Bijbelwoord?
Als je 't voor de grap doet, ja.
Steven, zendeling, eerwaarde heer, ik ben in 'n stemming om allen heiligen ernst uit m'n huis te bannen. Maar daarom mag jij wel binnenkomen. Hier, ga zitten.
(hangt zijn hoed, naar de zijde van het publiek, aan denportemanteau). Wilko, ik herken je niet! (Hij gaat naar de tafel links. Legt daarop zijn kerkboekje. Veegt, al sprekend, zijn brilleglazen schoon.)
Vestig dan nu even je aandacht op aardsche zaken. Je ziet dien rommel? ((Wijst op de tafel rechts.)
Je begrijpt, dat ik dien niet voor niets zoo mooi maak?
Ik begrijp, dat die mooi wordt gemaakt ter eere van Dolly's entrée hier als mevrouw De Hond.
Precies. Maar dat Dolly al op weg hier naar toe is, weet jij niet.
Ze is gister in Amsterdam scheep gegaan. Ga zitten.
Och! (Neemt plaats.) Ja, dan begrijp ik je vroolijkheid.
(schuift met armen en bovenlichaam over de tafel heen naar Steven). Tegen jou gezegd, héél zachtjes tegen jou gezegd: M'n vrouw zal 't goed bij me hebben! Maar als je dat ooit aan 'n ander overbrieft, neem ik 'n keisteen en gooi hem dwars door de ruiten van je zendelingenkerk.
Dus Dolly is over vier weken bij je.
De volgende maand kan ze hier zijn; ja. (Hij haalt een brief te voorschijn.) Hier in dezen brief staat 't. In dezen prachtigen brief vol spel- en taalfouten.
Nou, nou, nou. D'r breekt nu wel 'n heel ander leven voor je aan, jongen!
'n Ander leven? Neen, nu begint hier in huis pas het leven. Dat wil zeggen: ik beklaag me de vijf jaar niet, die ik bij mevrouw Eylinga in 't paviljoen woonde. De ouwe mevrouw en haar beide dochters Dieuwke en Mary hebben me die jaren prettig genoeg gemaakt. Maar nu wordt het toch heel wat anders!
| |
| |
Mevrouw Eylinga zal jou missen. Jij was de eenige, die haar kleine Mary nog kon regeeren.
Ja, 'n eigenaardig kind, die Mary. 'n Beetje ruw....
Je had haar zuster Dieuwke moeten kennen. Die is nog 'n graadje erger. Toen die naar Holland ging.... voor haar opvoeding, ha!.... beloofde ze me 'n rammeling, als ze over 'n jaar of wat terug zou keeren. Ze komt nu gauw weer hier, hoor ik. 't Zal me 'ns verwonderen wat daar in Holland uit gegroeid is.
Hoe oud zijn de beide meisjes?
Och, 't zijn allebei nog kinderen, hè?
Nou, kinderenl Hoe oud is Mary? Vijftien, zestien jaar?
Zoo iets, ja. En Dieuwke - laat 's kijken - die was achttien, toen ik haar voor 't laatst gezien heb, en ze is nu 'n jaar of drie weg, dus dat brutale nest is nu al één-, twee-en-twintig! En wil je wel gelooven: als ze op het oogenblik hier binnenstormde, duurde 't geen twee minuten, of ze zat weer op m'n knie! En Mary op de andere!
Mary zie je zeker nu niet zóó dikwijls meer als toen je nog bij haar moeder in 't paviljoen woonde.
Wel ja, ze komt nog alle dagen hier.
Nog altijd met haar schoolwerk?
Met haar schoolwerk, ja. Ja, dat kijk ik nog trouw na. Daarom noemt ze me ook ‘meester’! 't Gebeurt natuurlijk wel, dat ze met dingen bij me komt, waar ik zelf ook voor sta, want ze leeren op school zoo'n ontzèttenden hoop rompslomp, maar ze is toch niet tevreê voor ik gezegd heb, dat 't me wel goed lijkt.
't Is jammer, dat het kind zoo driftig is.
Ja, dat schijnt ze allebei in 't bloed te zitten.
(is opgestaan. Bekijkt de wanden). 't Is 'n wonderlijk kind, ja.
'k Heb overal nieuwe vogeltjes opgehangen. (Hij wijst naar de deur rechts). Alleen aan dat vertrek wordt niets gedaan. Dat moet Dolly's boudoirtje worden.
Ja, dat is haar heiligdom.
Is dat 'n reden om er niets aan te doen?
Ja, dat moet ze zelf opknappen.
't Is niet goed, het heele huis voor 'n vrouw pasklaar te maken. Ze moet zelf wat te doen houden.
Ik kan me je verlangen naar de volgende maand zoo voorstellen.
Kerel, schei uit. Ik heb vanmorgen al gezongen.
| |
| |
Je deed 't nòg, toen ik binnenkwam.
Je houdt er je mond over, maar.... (ingehouden) ik kan het me nog maar nauwelijks voorstellen, dat ze hier al zoo spoedig komt.... als m'n eigen vrouw. Ik durf het woord nog niet goed uitspreken.
Als ik bedenk, hoe jij, de vroegere smidsjongen, al de jaren, die je in Indië bent, hebt gewerkt; hoe je nacht en dag hebt gestudeerd en hooger en hooger bent geklommen.... groote gunst, dan vraag ik mij af: Wie had kunnen bevroeden, toen wij met z'n tweeën van de lagere school kwamen, dat jij....
(glimlachend). Ja, ‘'t rooie jong’! Dat 't rooie jong zich nog 'ns zou opwerken tot zoo'n man in de maatschappij!
En jij dan! De schrik van heel de buurt! ‘Steven-van-'t-hooge-land’! Weet je 't nog?
Die Zondagsmorgens voor dag en dauw met mij ging appels stelen uit den tuin van den afgescheiden dominé.
En die door den cathegiseermeester werd uitgemaakt voor heiden, omdat hij van z'n Nieuwe Testament 'n gewetenloos prikboekje had gemaakt!
‘Wie-had-toen-kunnen-bevroeden’, dat die voorbeeldelooze strop 'n kleine vijftien jaar later, met zoo'n planken jas aan, in mijn huis z'n bril zou zitten af te vegen. De gouden bril van Steven-van-'thooge land.
Zoo moest Dolly ons 'n bij mekaar zien zitten!
Ze zal wèl vreemd opzien.
Hier, wil jij ook 'ns vreemd opzien? Lees dit briefje 'ns even.
(leest). ‘De Directie deelt den Heer De Hond mede, dat zij zijn buitengemeene werkkracht op hoogen prijs stelt en besloten heeft, zijn voorbeeldige plichtsbetrachting te beloonen door van heden af zijn salaris met honderd gulden 's maands.... (hij ziet Wilko aan) te verhoogen.’ - Daar ben ik heel blij om, Wilko. Héél blij!
Ik heb ze niet aangenomen.
| |
| |
Ik ben met dien brief naar m'n directeur, meneeer Fawkner, gegaan. Ik zeg: ‘Mag ik u 'n contra-aanbod doen?’
- ‘Zeker!’ zegt ie.
- ‘Dan stel ik u voor, m'n salaris met laten we zeggen vijftig gulden 's maands te verminderen.’
‘Maar u belooft me, dat ik over 'n jaar, over twee jaar, over drie jaar, dat kan me niet schelen, uw mededirecteur ben.’
Dat kon hij me zelfs in principe niet beloven.
Toen heb ik hem m'n dienst opgezegd.
(staat op). Dat is - dat is grove ondankbaarheid.
Ik wil worden wat ik worden kan. Minder om het te zijn dan om het me niet te laten belètten!
Als het mes er in moet, zet ik het er in.
O, dàt waardeer ik in jou! Ik zou al heel ondankbaar zijn, als ik niet erkende dat, als jij het mes er in zet, 'n waràchtig goed dokter aan 't werk is. Dikwijls heb ik m'n taak als alleenstaand prediker al te zwaar voelen worden voor mijn zwakke krachten. Ik ben wel 'ns - wankelmoedig geweest, Wilko! En wie was het dan, die mij staande hield? Wie nam mij bij de schouders en schudde me wakker en gaf den twijfelaar weer vasten grond onder de voeten? Wie was dat?
(glimlachend). Aan de manier waarop je 't vraagt zou men zeggen dat ik 't geweest ben.
(ernstig). Dat zou men zeggen; ja. Soms ben ik niet bij machte, uit mijn heilig geloof de groote kracht te putten, die noodig is om groote moeilijkheden te overwinnen. Dàn ga ik naar jou toe. Naar jou, die beweert 'n vrijdenker te zijn. Dan heb ik angst in het hart, want ik wéét, als ik naar jou ga, dat jij iets zult breken van wat ik heb gemeend dat mooi was. Maar m'n onrust drijft me naar je toe. En dan bréék jij! Stùk voor stùk! Dan schijnt het me éérst alsof je 't er op gezet hebt me met je woorden te vernietigen.
(glimlachend). Als je iemand wilt rècht zetten, moet je 'm goed aanpakken; anders valt hij je weer uit de handen.
Maar juist als ik meen, dat ik niets meer overhoud, dat ik alles verloren heb, geef jij me met 'n ènkel woord weer 'n heel nieuwe richting aan.
| |
| |
Ik haal je zèlf maar even bij je ooren naar je eigen richting! (Glimlachend) En als ik je daarbij wel 'ns zeer moet doen.... je weet: (hij klemt de tanden op elkaar) ik houd van den kòrtsten weg. Dat is de rèchte.
Als jij me wat jij noemt de rechte lijn weer hebt gewezen, is 't weer helder om me heen en ik ben weer volmaakt rustig. Als jij me zeer doet, weet ik dat 't om m'n bestwil is. - Maar hier! Hier in dit geval met je directeur was er geen reden om iemand zeer te doen. Hier heb je iemand, die 't goed met je voorhad, gegriefd. Hier gold 't jou belang; jou eigen belang en niets anders.
Dat is geen reden om er niet voor op te komen.
Natuurlijk niet. Maar als er ooit aanleiding voor je was om 'n zaak wat minder hard te behandelen, dan was 't nú!
We verstonden mekaar zóó 't best, en bovendien: als ik wat anders gezegd had dan ik méénde.... ja, of jij nou al met je hoofd schudt, dáár komt 't toch op neer!.... iets anders gezegd dan ik méénde, dan zou mij dat méér gehinderd hebben dan hèm mijn botweg afslaan. 'k Heb liever ruzie met 'n ander dan met me-zèlf.
'k Weet nog niet. Maar 'ns afwachten.
Mr. Hardius komt me straks opzoeken. Hij heeft me zooeven getelefoneerd.
Hé, waarvoor zou de groote Hardius jou komen opzoeken, zou men zoo zeggen.
(haalt de schouders op). Die millioenenrekenaar is met z'n Bank bij zóóveel zaken geinteresseerd, dat ik me maar niet in vermoedens zal verdiepen.
't Zal me verwonderen wat hij van je wil.
Alles wat ik weet is dat van Buuren met hem meekomt.
Welke Van Buuren? De advocaat?
Neen, de directeur van de Electrische. Nou ja.... de directeur! Hij heeft natuurlijk niets te vertellen, (vroolijk) want Hardius is zijn gedelegeerde commissaris.
't Is goed, dat Dolly nog niet hier is.
Over jou? Neen, dat komt niet in me op. Neen, zij zou zich ongerust kunnen maken.
Geen kwestie van. We kennen mekaar!
Dat is ook zoo. Ze weet wat ze aan jou heeft. En ze heeft bovendien nogal 'n opgewekte natuur.
| |
| |
Ja, wat wàs 't altijd 'n canaille, hè? Toen ze in dien heerenwinkel stond, heb ik me arm moeten koopen aan dassen. Nou, dá's niet hard gevloekt, want ik had toen zeven heele guldens in de week. Maar aan 'n dàs zat ik alle Zaterdagavond vast; daar ging geen schaap van af. - Heeregod, dat is nog maar vijf jaar geleden!
(knikt nadenkend met het hoofd). In die vijf jaar, dat jullie mekaar niet gezien hebt, heeft zich bij jou heel wat gewijzigd.
(scherp). Bij mij heeft zich niets gewijzigd!
Wat ik wil, dat wou ik tien jaar geleden al, en wat ik tien jaar geleden wou, dat wil ik nòg!
O, ik wéét! Klimmen wil jij! Altijd maar klimmen!
Blijven wil ik wie ik bèn! Precies dezelfde! Ik volg eenvoudig m'n programma.
Ja. Dat heb ik 'n jaar of wat geleden 'ns opgemaakt. Ik ging op 'n goeien Zondagmorgen de deur uit, kocht voor 'n dubbeltje sigaren - van de acht; weet je 't nog?
Ja, nou! Dan moesten er minstens zes gespikkelden bij wezen, anders wouden we ze niet hebben.
Toen liep ik zoo op m'n eentje 'ns langs de smederij en toen zag ik daar den ouwen Beukers óók staan. Die was juist 'n dag of wat te voren getractéérd geworden, omdat hij veertig jaar aan de fabriek werkzaam was.
Ik herinner me dien Beukers.
Véértig-jaar aan de smederij. De ouwe kon er eenvoudig niet meer buiten. Of 't Zondag was of niet - hij moest de fabriek even zien. Hij was 'n stùk van de fabriek geworden. In den loop van de jaren had hij zelfs de kleur van de fabriek aangenomen: grijs, grauw, roeterig. De ouwe stond daar met z'n kromgetrokken vingers op z'n kromgetrokken rug gevouwen tegen de smerige ruitjes van de fabriek aan te kijken. Op dat oogenblik zag ik me-zèlf daar als 'n zestigjarige voor die fabriek staan, met net zulke kromme vingers en met net zoo'n krommen rug als van ouwen Beukers. Toen heb ik hardop tegen mezelf gezegd: ‘Dat verdòm ik!’
(fronst even de wenkbrauwen).
Ik ben regelrecht naar huis gegaan en heb tegen m'n vader gezegd: ‘Vader, ik heb daarnet 'n klein plannetje gemaakt: Binnen 'n half jaar ben ik van de smederij weg; binnen twee jaar trek ik manchetten bij m'n werk aan; binnen tien jaar ontvang ik m'n loon voor wat ik met m'n hoofd verdien.’
- ‘Zoo, jongen,’ zeide-ie, ‘nou, je zegt het maar net zooals je 't hebben wilt!’
| |
| |
-‘Wacht,’ zeg ik, ‘ik zal 't voor je opschrijven!’ Ik hèb 't voor hem opgeschreven en ik verzeker je, dat jij je Boek der boeken nooit met heiliger ernst voor je hebt neergelegd dan waarmee hij dat stukje papier tot 'n reepje vouwde en in z'n tabaksdoos schoof. (Ontroerd) Het is er tot aan z'n dood in blijven zitten.
(drukt hem de hand). Jij kunt soms zoo meedoogenloos hard schijnen, dat 't goed doet ook 'ns den zachten binnenkant te zien.
(als 't ware nog doorgaande). Maar 'n Streber ben ik niet! Ik wil géén plaats, die me niet toekomt! Het is niet alleen voor jou, dat ik de rechte lijn zoek, maar ook voor me-zèlf! 'n Omweg heb ik nog nooit gekozen! Ik wil (hij neemt glimlachend Stevens spreekwijze over) met gerechten blik gemeten worden!
Falk
(gekleed als infanterist in groot tenue; d.w.z. zijn helm is voorzien van koperen ‘piek’ en over de borst draagt hij tressen. Is bij de laatste woorden schoorvoetend binnengekomen. Aan zijn gedwongen stijve houding ziet men, dat hij te veel heeft gedronken. Hij salueert).
Pardon, daar is bezoek voor je.
(keert zich om). Hé, wat eh, wat wenscht u?
Is u niet meneer De Hond? Wilko de Hond? (Bij werpt een blik op Steven).
(met een zijdelingschen blik op Steven). Ik zou u wel even willen spreken.
Ik zal maar even naar binnen gaan?
Neen, pardon, blijf zitten.
Nee-nee-nee! (af door de deur op den achtergrond. Men ziet hem langs de achterzijde van het rechter venster gaan).
(salueert opnieuw). Ik eh -
Geneer je niet. Heb je 'n boodschap?
(neemt den helmhoed af). U herkent mij zeker niet.
- Neen - ja, wacht 'ns - Neen, dat kan niet!
Maar meneer Falk! Heeregod, hoe is dat mogelijk! Ga zitten. Laat mij Uw hoed even nemen.
Pardon, ik houd hem liever bij me. (Hij gaat zitten).
God-God! U als soldaat hier! (gaat zitten).
Doe mij één genoegen, bitte.
(gaat in de houding staan). Noem mij geen meneer!
Maar meneer Falk; dat - dat kan ik niet anders.
De rollen zijn nu omgekeerd, menéér De Hond. (gaat zitten).
Ja, neem me niet kwalijk - ik zit wezenlijk te kijken.
| |
| |
In dit pak had u me vroeger in Holland zeker niet gedacht.
(merkt eerst nu Falk's dronkenschap op) Hm.
Maar 't is m'n eigen schuld!
(koeler). Is u al lang - soldaat?
Soldaat! Ruim vijf maanden! Maar geen èchte! Ik ben baantjes. gast! Dà's voldoende.
Ik ben de vorige week al twee maal uw huis gepasseerd. Maar ik durfde niet binnenkomen. U is nu le grand seigneur!
En durfde u nú wèl binnenkomen?
Driemaal is scheepsrecht; dà's voldoende.
Ik heb dien meneer, die hier zooeven bij u was, ook wel herkend.
Stevenovan-'t-hooge-land!
Die is 'n fatsoenlijk man gebleven, vindt u niet?
Hij loopt geen mensch in den weg.
Precies. Hij hindert niemand.
Dat kan ie ook niet. Daar is ie te veel plebejer voor.
Neen, dat is hij niet! Trouwens: Wat weet iemand als u daar eigenlijk van?
't Is 'n blikken dominé. Dà's voldoende.
Ik heb in de courant gelezen, dat u getrouwd is.
Ja, ik eh, ik ben getrouwd.
Zou ik mevrouw even kunnen complimenteeren?
Mijn vrouw is nog niet hier, (hij ziet Falk met donkeren blik aan) en bovendien -
Pardon! Mevrouw en ik hebben mekaar heel goed gekend.
Wil ik u eens wat zeggen?
(gaat in de houding staan). Present!
Pardon! Dat is 't woord niet. Maar ik hèb iets gedronken; dà's voldoende.
(staat op). Ik wil open kaart met u spelen. FALK (salueert blootshoofds). Koert Falk!
Het spijt me, dat ik u zóó voor me moet zien, en als mijn vader niet twintig jaar lang den tuin had schoongemaakt bij uw vader,...
| |
| |
Daar verhef ik me niet op!
Neen, daar behoeft u zich ook niet op te verheffen; daar is geen enkele reden voor. Overigens verzoek ik u, me even te laten uitspreken, al was 't alleen maar om de vòrmen in acht te nemen, die u nog wel niet gehéél kwijt zult zijn.
Ik zeg: als uw vader niet zoo lange jaren de broodheer van mijn ouders was geweest, dan joeg ik u als 'n schooier m'n deur uit.
Dà's voldoende. (Zet zijn helmhoed op.)
Wegjagen doe ik u nii óók, maar ik noodig u meteen uit om weer terug te komen, als u nuchter is. Ik wil wel 'ns met u praten, maar op dit oogenblik niet. De uitgang is daar.
Meneer, de eer van mijn vader...
Ja, ik zou de eer van mijn vader er maar buiten laten. Ik groet u.
(reikt Wilko de hand, welke deze veinst niet te zien). Sans rancune, Wilko! Je bent nog de ouwe keisteen van vroeger! (Salueert.) Meneer, ik heb wel de eer. (Gaat naar den uitgang.)
(gekleed in een eenvoudig wit japonnetje met half langen rok en dito mouwen. Ze draagt lage, verlakte schoentjes en lage kousen. Ze is blootshoofds en heeft een paar schoolboeken en cahiers in de hand. Ze komt op van links).
(blijft halverwege staan. Maakt front. Salueert Mary, die hem met een knikje voorbij loopt. Daarna af).
(ziet Falk na; keert zich naar Wilko en salueert).
(opgewonden). Deugt niet! Die hand moet vlakker! Nòg vlakker! (Hij stapt naar den uitgang. Met bevende stem:) Ploert-van-'n-vent!
Tegen wie hèb je 't, meester?
(gaat naar haar toe. Glimlachend:) Ze zeggen, dat ik 'n hart van steen heb, niet?
Ik heb met geen sterveling medelijden.
Ik voel niet wat andere menschen voelen.
(klemt de lippen op elkaar).
(keert zich van haar af. Grabbelt schb;nbaar onverschillig in de versierselen op de tafel). Ik zeg, dat niemand me lijden mag!
(neemt hem bij den arm. Keert hem naar zich toe). Is 't nou uit? Denk je, dat 't me 'n steek kan schelen wat ze zeggen? Heb ik jou niet altijd verdedigd zoolàng als je bij ons in 't paviljoen woonde?
| |
| |
Heb ik jou niet altijd gevraagd om me bij m'n werkte helpen?
Altijd. Maar bij 't Fransch krijgen we ruzie.
Ja, bij 't Fransch krijgen we ruzie.
En toen je zusje Dieuwke, dat prachtevenbeeld van je, drie jaar geleden nog thuis was, hadden zij en ik ook ruzie. Maar alleen bij 't rekenen, want - Fransch kende ik toen nog niet veel. Zeg 'ns, wat sta jij te giechelen?
Je hebt 't immers over Dieuwke?
Ik begrijp niet wat daar voor belachelijks aan is.
Daar is ook niets belachelijks aan.
Waarom lach jij er dan om?
Zóó maar. Ik lach zóó maar. Daar hoef je toch niet altijd 'n reden voor te hebben!
Kom nou 'ns hier. Help me maar 'ns even bij m'n werk. Heb je 'n potlood voor me?
(geeft haar 'n potlood). Asjeblieft.
Dank je. (Slaat een cahier open). Wat is 'n prozaschrijver?
(plagerig). Dat is iemand, die proza schrijft.
Ja, in 't Fransch natuurlijk!
O, Fransch. Willen we nu 'ns probeeren er geen ruzie bij te krijgen?
Och toe, vooruit nou. 'n Proza-schrijver.
O, wéér wat nieuws! (verbetert) ..... De aantrekkingskracht?
(vult in). Ezel, dat wist ik toch zèlf ook wel.
Dat zou ik ook denken; ja.
(geïrriteerd). Nou, dat zèg ik toch ook!.... Een panische schrik?
Une panique? Dat is een paniek. Ik moet panische schrik hebben! De aardbeving veroorzaakte een panische schrik.
Nou, mij best. - De overgave?
La reddition. Maar dat lijstje had je toch ook wel in je woordenboekje kunnen naslaan!
| |
| |
(over haar schouder kijkend). Wat heb je nou geschreven?
L'areddition, zeg je toch? L-apostrophe-a-r-r....
Neen, waràchtig niet. Rèddion. La - rèddition!
(slingert het cahier door het vertrek). Zeg dat dan eerder! Kan ik zoo'n knoeiboel mee naar school nemen?
(neemt haar bij den arm). Raap op!
Ziezoo, en hoe eerder je nu wegbent, hoe liever ik het heb. (Gaat met den rug naar haar toe zitten.)
't Kan me niet schelen, of je boos bent.... (Gaat op zijn knie zitten). Ben je boos op me?
(springt op). Dan boos. Mij best. (Bij den uitgang blijft ze staan. Kleine pauze. Dan, driftig:) Als ik vergeving vraag, is 't dan goed?
(rustig). Dat hoor ik dan wel 'ns.
(haalt driftig de schouders op. Kleine pauze. Gaat weer op zijn knie zitten). 't Was leelijk van me. Is 't nu goed?
Ik dacht, dat wij kameraden waren, Mary.
Nu, dat zijn we toch ook.
Luister 'ns, kind, en laat nu 'ns goed door je hoofd gaan wat ik je nu zeg: Als jij en Dieuwke je aard niet verandert, zul je er zoo lang als je leeft, allebei verdriet van hebben. Zeg 'ns, waarom lach jij toch iederkeer, als ik 't over Dieuwke heb?
(wiegelt zich op zijn knie).
Ja, dat er bij jou weer wat broeit, hoef ik niet te vragen, maar ik ben er nog niet achter uit welken hoek de wind zal waaien.
Ja! Kijk! Zie je me bleek worden?
Kom hier. 'k Zal 't afzoenen. (Zoent hem op de wang.) Asjeblieft.
Nou is 't heelemaal weer goed tusschen ons, niet?
Ja, dat moet dan maar weer. Maar eh, jij moet nòg wat afleeren, Mary.
Ja. Jij moet niet meer zoo.... zoo op m'n knie gaan zitten. Daar wordt jij nou zoo langzamerhand toch te groot voor.
(springt op). O, mag dat óók al niet meer? Och, och, wat zal
| |
| |
ik nog 'ns 'n dame worden! - Ach, wat kan 't mij schelen wat mag of niet mag! (Ze springt weer op zijn knie en woelt met haar vingers door zijn haar.) Vroeger vond ik jou wel aardig, maar tegenwoordig niet meer.
Ja, ik mag je natuurlijk wel lijdèn. Jij dùrft tenminste! 'n Man, die bang is, kan ik niet uitstaan. En liegen doe jij ook nooit. Maar dat trouwen van jou vind ik zoo dégoûtant.
(lacht in stilte). Dégoûtant!
Zoen jij je vrouw, als ze hier is?
Ik denk 't wel, ja. Als ze 't hebben wil!
Heerejé, dus dan ga jij lief doen!
Misschien wel! Zou je dat zoo vreeselijk in mij vinden?
(springt van zijn knie af). Jasses, ik kan niet uitstaan. Dan ben jij geen haar beter dan alle andere mannen. Ik kan me niet begrijpen wat zoo'n vrouw toch wil! Als 'n man lief tegen me dee, zou 'k hem 'n slag in z'n gezicht geven.
Nou, je hebt gelukkig den tijd nog.
mary (gaat weer op zin knie zitten en woelt de vingers door zijn haar). Zeg! Ik vind jou om mee te trouwen heelemaal geen ideaal. WILKO. Niet?
(schudt ontkennend het hoofd).
(gekleed in licht wandel-costuum, is bij de laatste woorden, waarnaar zij heeft staan luisteren, van links opgekomen en slaat nu haar Japansche parasol dicht).
Wacht even. Ga 'ns opstaan, Mary. (Gaat Dieuwke een paar passen tegemoet.)
Pardon, mag ik even vragen: ben ik hier terecht bij meneer De Hond?
Is u mijnheer De Hond zèlf misschien?
Die ben ik. Komt u binnen. Mary! wil je m'n groete aan je ma doen?
(werpt haar een betralenden blik toe. Zacht:) Mary!
Mary, wil jij wel 'ns bliksems gauw naar huis gaan?
(ziet verbaasd naar Dieuwke).
(heeft achter Wilko's rug stille pret en knikt tegen Dieuwke, die haar negeert) Hè, dat is ècht flauw van jullie.
(nog verbaasder. Ziet dan Dieuwke scherp aan). God-in-den-Hemel!
(dansend). Hoera, hoera, hoera!
(steekt hem de hand toe, die hij met beide handen grijpt).
| |
| |
(maken een spontane beweging, als wilden zij elkaar een zoen geven).
(bedenkt zich). Dieuwke! Waar kom jij vandaan?
Je wou haar 'n zoen geven. Waarom doe je 't niet?
(geeft haar beschroomd een zoen op de wang. Schudt zwijgend haar hand).
(walst, de armen wijd uitgestrekt, het vertrek rond).
Is 't hier staande receptie?
Ga zitten, ga zitten. God, God, is me dat 'n verrassing!
(tot Mary).
Ga jij tegenwoordig zoo maar op de knieën van de heeren zitten?
Heb jij dat vroeger nooit gedaan?
(lachend). Dat weet ik niet meer.
Kom, ga zitten, kinderen.
Hoe komt--t u zoo opeens weer terug? U zou immerst eerst in 't najaar komen?
‘U’ zou in 't najaar komen, maar ‘u’ kon met 'n familie meereizen en daarom kwam ‘u’ onverwacht en vier maanden eerder.
Ja, hou jij je maar stil. (Tot Dieuwke). Zal ik maar weer ‘jij’ zeggen?
(werpt een afwerenden blik op Mary).
En? Hoe heb je 't al dien tijd wel kunnen stellen zonder mij? Je hebt me natuurlijk vreeselijk gemist.
Wat ben jij allemachtig mooi geworden!
(tot Mary). Complimentjes maken - daar doet ie niet aan. Waar heb jij dat geléérd?
Je bent mooi en daarmee uit.
(danst, zittend op haar stoel). Hij is verlegen! Hij is verlegen! Hij is voor het eerst van z'n leven verlegen!
(staat knorrig op). Ik? Heelemaal niet! Waarom? (Tot Dieuwke) Bliksem, 't is toch waar!
(maakt lachend tegen Mary een wanhoopsgebaar).
Ja, Dieuwke, dat meent hij oprecht, want hij sprak zoostraks nog van jou als mijn pràchtevenbeeld.
Zeg, wat doe jij met 'n kerkboekje?
(leest voorin het boekje). ‘S. Tijssen’. O, 't is van den zendeling. Is die hier geweest?
| |
| |
(glimlachend). Die heb ik in al die drukte vergeten. Die zit nog in mijn kantoor. Waarschuw jij hem even, Mary.
(Loopt op de teenen door de deur op den achtergrond. Men ziet haar langs de achterzode van het rechter venster verdwijnen).
(met het hoofd haar nawijzende). Daar zul je weer grappen van beleven
Kom nou 'ns hier. Laat ik je 'ns even goed bekijken. Je haar is 'n beetje....
(steeds vlugger). Rooier-blonder-rooier-blonder-rooier blonder. (De dialoog lost zich op in 'n gezamenlijk lachen.)
Jij zult weer 't laatste woord hebben.
(knipt Wilko in het oor). En ik ben 'n prachtevenbeeld, hè? 'n Prachtevenbeeld, hè?
Ja, dat zei ik, omdat je me 'n rammeling wou geven, als je terugkwam.
Die zul je ook eerlijk hebben, mannetje! Vraag vergeving!
Je trekt me m'n oor uit het lid!
Als ik 't niet doe, wat dan?
Nou, in Godsnaam dan, vergeving.
(gaat achter een stoel staan). Als we aan 't rekenen komen, word ik vermoord.
Ik ben sterk geworden, hè?
Asjeblieft! Je bent goddorie 'n volwassen vrouw, als ik je zoo zie.
Geef me nu nog 'ns 'n hand van je. Neen, wees maar niet bang; ik zal je niets doen. (Ze drukt Wilko's hand). Wat zeg je nu, hè?
Al waar ik op gerekend had, maar dáárop niet.
Wat moet ik dan nog méér zeggen?
Ben je niet 'n héél klein beetje blij, dat ik terug ben?
| |
| |
(draait hem een keer in het rond. Blijft plotseling staan). Wat heb je gezegd, toen ik drie jaar geleden weg ging?
Ja. Wat waren toen je laatste woorden?
Jawel, maar ik zeg het niet.
‘Dieuwke, ook de mooiste vrouw is leelijk, als ze ruw is!’ - Is 't woordelijk?
Waarom wou jij 't niet zeggen?
Omdat je je gebeterd hebt.
Omdat je m'n woorden zoo goed onthouden hebt.
Er is geen dag voorbij gegaan, of ik heb er aan gedacht.
En ik zie het aan je oogen en aan je heele manier van doen.
Mijn manier van doen van zooeven.
Van zooeven; ja. Toen je probeerde me zand in de oogen te strooien.
Wel, Godallem.... (slaat de hand voor den mond). Ik ben tòch nog dezèlfde.
Minus 'n paar kleinigheden.
En ook plùs 'n paar kleinigheden.
Maar overigens toch dezelfde.
(neemt hem bij beide handen). Wil je me nu nòg anders hebben?
Vervloekt zoo mooi als jij geworden bent.
Ik wil weten, of ik nu nog wat aan me veranderen moet.
Neen, zoo op 't eerste gezicht lijkt 't me nu vrij goed.
(keert zich koket om, de handen om het achterhoofd geslagen).
Wat zei je ma wel, toen je zoo als 'n bom weer in huis viel?
Dat begrijp je. In de wolken natuurlijk.
Kon je van te voren niet even schrijven?
'n Paar maanden geleden had ma me geschreven, dat ik maar 'ns moest uitkijken of ik niet met 'n goeie familie kon samenreizen, en nu trof 't heel toevallig, dat er met deze boot menschen gingen, die me wel mee wouden hebben.
| |
| |
Kennissen van de directrice van de huishoudschool. Oom heeft toen dadelijk plaats voor me besproken - et me voilà!
Ja, mijn hoofd is propvol. Er kan niets meer bij.
En nu heb je natuurlijk heel veel te vertellen.
'n Heeleboel. Wanneer kom je bij ons?
Neen, dat kan niet. Ik krijg zoometeen 'n paar heeren hier. Is je ma vanavond thuis?
Zal ik dan vanavond komen?
(als voren).
(Kleine pauze).
Waarom feliciteer je me niet?
Weet jij niet, dat ik de vorige maand - getrouwd ben?
(ziet hem met groote oogen aan).
Hebben ze je dat thuis nog niet verteld?
Och neen, de tijd was ook nog zoo kort, hè? En er viel over jou zooveel te praten. Nou, word nou maar niet verlegen!
(zich opgewekt toonend). Ik ben heelemaal niet verlegen. Ik feliciteer je wel.
Is ze mooi? Ja natuurlijk.
Gaat nog al. Maar héél eenvoudig. - Weet je wat ik nou graag zou willen?
Wil jij m'n vrouw 'n handje helpen?
Ze heeft niet zoo heel veel geleerd.
(Ironisch). O, en omdat ik nu volleerd ben -
Juist. Omdat jij nu volleerd bent, moet jij wat van je overvloed aan haar overdoen.
| |
| |
(aarzelend). - Want ze heeft dat wel 'n beetje noodig.
Je hoeft het me niet te zeggen. Ik begrijp 't wel 'n beetje.
(verschijnt aan het rechter venster). Wilko! Kom 'ns hier!
Toe, kom 'ns even hier? (Vroolijk af, als ze ziet dat Wilko toegeeft).
(tot Dieuwke). Die ligt natuurlijk weer overhoop met den zendeling. (Af langs de achterzijde van het rechtervenster).
(alleen. Gaat bij een tafel zitten, het hoofd op een hand gesteund. Ze demonstreert volstrekt geen ‘liefde-op-het-eerste-gezicht’, maar ze ziet toch een enkelen keer eens even om naar de deur, waardoor Wilko verdwenen is). Getrouwd!
(komen op van den achtergrond).
(tot Dieuwke, die opstaat). Dieuwke, mag ik je even in kennis brengen met 'n ouwen schoolvrind van me? Meneer Tijssen. Juffrouw Eylinga.
(buigt, een beetje onhandig).
(heeft onder de bedrijven een Japansch waaiertje van de tafel rechts genomen en zet dat op Stevens hoed op den porte-manteau).
Nu geef ik je in zessen te raden wat die twee daar samen uitvoerden. Dat is nou 'n dominé! Die zit op Zondagmorgen met je schat van 'n zuster -
Op Zondagmorgen te - nou, wat dacht je?
(verlegen). Ik hoorde van uw zusje, dat u pas hier was, en toen wou ik niet storen.
Dat is erg vriendelijk van u en ik vind uw dominopartijtje heelemaal niet erg.
Nu wil ie 't bij jou weer goed maken. Maar je ziet nou toch wat er in de tropen van 'n zendeling terecht komt.
(tot Dieuwke). Meneer De Hond is vandaag wèl vroolijk, vindt u niet?
't Komt voor 'n dominé niet te pas.
Menschen, ik moet jullie wegjagen.
Mary, je hoort 't. Ben je klaar?
Ik ben altijd klaar. Nietwaar, meester? (Ze geeft Wilko de hand).
| |
| |
Om 'n kwajongensstreek uit te halen; ja.
Laat ik geen klachten over je hooren.
(geeft Wilko de hand). Dag vrouwenkenner!
We zien je dus vanavond? Want we zullen heel wat te bepraten hebben.
Meneer Tijssen! (knikt hem vriendelijk toe).
(begint de papperassen van de tafel op te ruimen. Hij brengt ze in het vertrek rechts).
Juffrouw! M'n respect aan uw mama asjeblieft.
(geeft Steven de hand). Dag meneer. Gaat u nog 'ns weer met me domineeren?
(talmt nog met heengaan tot Wilko den boel heeft opgeruimd.)
(neemt zijn kerkboekje). Ik had je eigenlijk nog iets te vragen.
Wilko. Dan moet je 't eigenlijk zeggen.
Waarvoor moet 't geld dienen?
Jij bent 'n menschenkenner!
Je weet, dat 't altijd m'n hartewensch is geweest om 'n kleine toren op m'n kerkje te hebben. Daar heb ik nu 'n loterijtje voor op touw gezet.
En nu moet ik 'n paar loten nemen. Goed. We helpen je met de werken van Satan aan 'n toren op je Godshuis.
(retireerend naar den porie-manteau). Met je verlof, niet elke loterij is.... hé, hoe komt die waaier op m'n hoed!
Daar heb je 't rijtuig van Hardius al. (Terwijl Steven hem het waaiertje aangeeft). Wat moet ik met dat ding?
O, dat is Mary weer natuurlijk!
Ik weet het niet. Tot ziens dus, hè? (Geeft Wilko de Kana).
| |
| |
(af naar links, den hoed afnemend voor de binnentredenden, die ook hem groeten).
(werpt het waaiertje op de tafel rechts).
(komen van links. De eerste is gekleed als Wilko en draagt een witten helmhoed. De tweede heeft bij zijn witten pantalon een zwart colbert-jasje aan en draagt een zwarten hoed).
(gaat de beide heeren tegemoet).
(geeft Wilko de hand). Morgen, meneer De Hond.
Morgen, meneer Hardius. (Geeft Van Buuren de hand). Dag, meneer van Buuren.
Mag ik even uw hoeden? (Neemt Van Buurens hoed en hangt dien aan den porte-manteau).
De mijne hangt al; merci.
(nemen plaats bij de tafel links, Hardius met het gezicht naar den toeschouwer. Aan diens rechter zijde zit Wilko, terwijl Van Buuren links van Hardius zit).
U is ook 'n zakenman. Als u 't goedvindt, vallen we maar met de deur in huis.
'n Oogenblik! Rooken de heeren?
(neemt een sigaar uit Wilko's koker). Merci.
Dank u, ik wil liever niet rooken, neen.
Ziezoo, nu ben ik geheel oor.
(tot Van Buuren). Wil ik maar even eh -
Ik hoor, dat u bij Fawkner en Company uw ontslag hebt genomen?
Is dat besluit - onherroepelijk?
(haalt bijna onmerkbaar de schouders op).
Ja, dat is heel jammer, ja.
(gewild losjes). Ik vraag 't hierom, omdat ik heel wèl ben met Fawkner. Ik heb hem ook ronduit gezegd: ‘Ik vind 't niet verstandig van je, dat je meneer De Hond laat loopen!’ Vooral ook omdat hij erkent, volmondig erkent, dat u van zijn fabrieken 'n modelzaak hebt gemaakt. Enfin! Hij is nog jong! Maar hoe 't ook zij: U gaat weg!....
| |
| |
Hebt u al 'ns rondgezien of er ergens 'n behoorlijke plaats voor u is?
Jonge-jonge, en dat zoo kort op uw huwelijk? Mevrouw komt al spoedig hier, denk ik?
Ja, maar dat kunt u in dit verband wel overslaan.
Meneer De Hond! Ik heb u in uw werk zoo nu en dan wel 'ns gadegeslagen en nog al veel over u hooren spreken, en ik moet zeggen: altijd op hoogst gunstige wijze. U moet wel 'ns wat, hoe zal ik zeggen, wat ongemakkelijk wezen, maar ieder heeft zoo z'n eigenaardigheden; die heb ik ook. Nu doet zich het geval voor, dat eh.... laat ik u eerst in vertrouwen vertellen, dat de ‘Electrische’, onder directie van hier meneer Van Buuren, plannen tot uitbreiding heeft. U zult wel weten, dat ik gedelegeerd commissaris ben en dat ons hoofddoel op 't oogenblik is: 'n spoorweg naar de kust. Nu ben ik de voornaamste geldschieter en....
Pardon, dat ik u in de rede val: u bedoelt natuurlijk uw Bànk.
(even verwonderd)
Ja! Ja natuurlijk! Ik heb er dus 't grootste belang bij, dat de zaak zoo vlug mogelijk wordt aangepakt. Niet zoodra hebben we de concessie, of we gaan bouwen. 't Geld is diponible.
En denkt u met geld alléén klaar te wezen?
Neen, dat is 't hem juist! U slaat den spijker op den kop. Er moet niet alleen frisch geld in, maar (tot Van Buuren) ik zal nu maar vrijuit spreken....
Er moet, ronduit gezegd, ook frisch bloed in!
Ja, dat is zoo, ja. Dat eh, dat is zoo.
(rustig van den een naar den ander ziende).
Hm.
Om kort te gaan: nu hadden we aan ù gedacht! We meenen in u 'n goed adjunct-directeur te zien. Van die functie wordt in de Statuten wel niet gesproken, maar daar is wel 'n mouw aan te passen. U begrijpt: wat ik op de algemeene vergadering voorstel.... of wat mijn Bànk dan voorstelt!.... dat gebeurt!
Vóór we nu bizonderheden bespreken, zou ik graag in drie woorden van u weten hoe u over dat voorstel denkt.
(Hardius zonder eenige uitdrukking aanziende).
Ik wil niet.
Sjonge, meneer De Hond, dat is jammer, héél jammer! Ik had me voorgesteld, dat uw salaris....
Ja, dat kan me niet schelen.
Ja, als u zoo beslist weigert zonder er ook maar éven over te hebben nagedacht....
Daar hoef ik niet over na te denken.
| |
| |
Ik heb maar één woord en dat is altijd m'n laatste. Ik weiger.
Laat mij óók 'ns kort zijn: Waaròm?
Omdat de directie niet deugt.
(tracht zich een houding te geven).
Aangenomen, dat dat juist is. Dan behoeft die directie een steun, en die zie ik in u!
Lapmiddel. U, mr. Hardius, weet dat net zoo goed als ik.
U hèbt gelijk! U hèbt gelijk! Maar - (houdt zich met moeite in; kucht; stoot de asch van zijn sigaar).
Ja, feitelijk is het zoo; ja. Tja!
(tot Hardius).
Uw maatschappij heeft één grooten vijand. Dat is de directeur.
(tot Van Buuren).
Wat heb ik u gezegd?
Hebt ú dat óók al gezegd?
Dan hadt u beter gedaan, u stil te houden, want ú hebt dien vijand binnengehaald, toen u zijn kapitaal in de zaak stortte en er den directeur ‘bij’ nam.
(driftig, doch zich beheerschend).
Meneer Van Buuren, 'n vraag op den man af: Hebt u verleden jaar, toen u benoemd werd, de volle verantwoordelijkheid voor uw bekwaamheid op u genomen? Ja of neen?
(is opgestaan. Loopt op en neer).
Ja, dat is zoo, ja. En ik erken ook, dat ik niet heelemaal tegen mijn taak ben opgewassen.
Maar het is toch niet alleen mijn schuld, dat het met die spoorlijn niet vlotten wil. Als u niet met alle geweld aan uw concessie vasthield, dwars tegen de wenschen van de aandeelhouders in....
(tot Van Buuren).
Bedenk over wien u spreekt!.... Meneer De Hond, nu stel ik er prijs op om u in 'n paar woorden te zeggen hoe de zaak in mekaar zit. Het is u natuurlijk bekend, dat onze Maatschappij in 't begin de concessie heeft aangevraagd voor 'n spoorlijn linea recta naar de kust.
Hebt u 't project gezien?
Neen, maar ik weet toch precies hoe die lijn zou komen te liggen.
| |
| |
Welnu, die concessie hebben we er bij de regeering nooit door kunnen krijgen.
Wàt we ook hebben gedaan en betoogd.... de regeering wil er niet aan. 't Zit hem voornamelijk op Oorlog vast. De leger-autoriteiten schijnen in die lijn nu eenmaal 'n gevaar te zien voor de lands-defensie.
De.... motieven daarvoor kent u niet?
Neen. Twee van ons, commissarissen, hebben heel wat persoonlijke pogingen gedaan om de oorzaak van dat gevaar uit te visschen. Maar 't hoefde niet. Men kon zich daar ‘niet nader over uitlaten’. Er waren bezwaren, bezwaren, bezwaren.... en daar is alles op afgestuit.
Ik heb dat altijd heel jammer gevonden, want volgens m'n heilige overtuiging zou, door 'n directe spoorwegverbinding, de kustplaats tot een van de éérste havens van 't land worden gemaakt! (Hij staat, bezield door z'n gedachten, op). Binnen 'n jaar nadat we de eerste rail op de dwarsliggers werpen is het aantal fabrieken verdriedubbeld! De heele suikerstreek zou door die lijn tot bloei worden gebracht! En onze residentie zou dè residentie zijn geworden! O, ik heb voor dat denkbeeld gegloeid!
Laat het dan niet los, meneer Hardius!
(sarcastisch).
Ja! - Ja! - Och, m'n waarde heer, zoo'n paar woorden zijn zoo gemakkelijk gezegd: ‘Laat het dan niet los.’ Dat heb ik toen ook honderdmaal, tot nijdig wordens toe, tegen me-zelf gezegd: ‘Laat het niet los.’ Maar de bureaucraten hebben 't me wel uit de handen geslagen.... (Bitter). Het is de eerste groote zaak, die mij.... mislukt is. - We hebben van die concessie moeten afzien.
(Tot Van Buuren) Is dat juist of niet?
Ja, de rèchte lijn is onmogelijk, ja.
(wrevelig).
Onmogelijk, onmogelijk.
Ja zeker, ònmogelijk. Daar is in één woord aan gedaan wat er aan gedaan kòn worden.
Maar voor mij is de moeilijkheid, dat u nu de lijn anders wilt leggen dan de meeste groote aandeelhoeders. Tusschen die lui en u ben ik in de verdrukking geraakt.
(glimlachend).
Ja, dat kan ik me denken.
Ja, wat kan ik daaraan doen? Toen de regeering voor de dèrde maal de linea recta weigerde, heb ik natuurlijk dadelijk 'n nieuwe lijn geprojecteerd.
Langs ùw cultuur-ondernemingen!
| |
| |
Dat deed de rèchte lijn ook!
Ik constateer het feit alleen om aan te tonnen, dat u niet heelemaal onpartijdig in de kwestie staat.
Nou, dien schijn trotseer ik met 'n gerust geweten. Als we tòch 'n bocht moeten maken, lijkt mij die de beste. En daar komt nog bij dat ik al bijna kant en klaar ben, zoodat we vermoedelijk de volgende maand de papperassen aan de regeering kunnen opzenden, terwijl er van de plannen van die andere lui nota bene nog geen één is geprojecteerd!
Ja, wie kan daar tegen op, als u aan het uwe met man en macht laat werken!
Goed, dat is dan toch mijn activiteit! Natuurlijk wijd ik me met hart en ziel aan wat ik doe. Ik ben wèl tegen m'n taak opgewassen! Maar daarmee ga ik niet dwars tegen de belangen van de aandeelhouders in!
Tegen hun wènschen, heb ik gezegd.
Ja, 't is goed. Als u de portée van uw eigen woorden niet snapt.... dáár staat 'n man, die geen drie seconden noodig heeft om er gevolgtrekkingen uit te maken. Denkt u, dat ik dupe wil worden van uw onbekookte argumentatie?
Wind u niet op, meneer Hardius. Mijn meening over u is geen andere dan toen u hier kwam. Laat het u niet interesseeren welke gevolgtrekkingen ik maak.
Dat interesseert me wèl! Dat interesseert me zéér!
Goed; laten we de feiten dan even vaststellen: U wou eerst recht-toe recht-aan naar de kust.
Ja. Ik en bijna alle commissarissen mèt mij.
Maar daar kreeg u geen concessie voor.
Die concessie krijgen we niet; neen.
Dat weet ik niet; ik spreek nu alleen van de feiten. U kréég de concessie niet.
Van toen af tot nu op dit oogenblik zijn de meeningen van u en de andere commissarissen van de ‘Electrische’ verdeeld over de vraag: langs wèlke particuliere landen de kustlijn nu zal worden geprojecteerd,
En de partij van meneer Hardius is in de minderheid.
Daarom werd het voor mij zoo lastig!
Laten we even voet bij stuk houden. U, meneer Hardius, verdedigt het project - ik zeg dat wèrkelijk zonder de minste bijbe-
| |
| |
doeling, want ik kan me dat heel goed verklaren - verdedigt het project, waarin de particuliere landen van uw Bank worden opgenomen, en de (glimlachend) de meerderheid van commissarissen in de ‘Electrische’ dient, laten we zeggen, andere belangen.
Ik ook niet. Ik constateer alleen, dat met ùw plan de belangen van ùw grondbezit worden gediend en dat met het plan van de àndere heeren àndere grondbezitters gebaat zijn. Of is dat misschien onjuist?
Neen, dat is natuurlijk juist.
Precies. (Met nadruk) Maar met dat al blijft de rèchte lijn dè lijn! Daarbij haalt geen ander plan. Ik zeg dat zoo maar niet in 't wilde weg: ik praat er vandaag niet voor de eerste maal over!
Ja, lieve God, of we daar nu al over praten, dat geeft immers tòch niets!
Als u 'ns op mijn kantoor aanloopt, wil ik u met plezier de meest uitgebreide inlichtingen geven over wat we nu bezig zijn te doen.
Het is heel vriendelijk van u, maar waartoe zou het dienen?
Dus u is niet voor die positie te vinden.
(schudt ontkennend het hoofd).
Ik ken heel wat menschen, die gráág zouden aannemen wat u afslaat.
(denkt even na. Gaat dan voor Wilko staan).
Kort en goed: wil u directeur worden?
En eh, meneer Van Buuren dan?
Die treedt af. Uit eigen beweging.
Ja, dat zal wel moeten, ja.
(gaat zitten).
U mag gerust zeggen: ‘'t Gaat je niet aan!’, maar: Hebt u, behalve uw aandeelen, nog ander vermogen?
Neen. Anders heb ik niets, neen.
Dus: Als u geen directeur meer is, dan hebt u geen inkomsten meer.
(houdt met moeite zijn tranen in).
Neen. Dàn niet meer.
(tot Hardius).
En is dat óók ‘in orde’?
Ja, ik heb met meneer Van Buuren nèt zoo hard te doen als u, maar ten slotte blijft dat toch een zaak, die eh -
Die onmiddellijk verband houdt met mijn lust om hem te vervangen.
Ja, nu dwingt u me wel, om daadwerkelijk vast te stellen,
| |
| |
dat de directeur niet bij machte is gebleken om de zaken, in wèlke richting dan ook, met krachtige hand te besturen.
(met half gesloten oogen).
Wèlken directeur bedoelt u: den man, die (met een blik op Van Buuren) zoo héét of (met een blik op Hardius) den man, die het is!
Nú wordt het me toch àl te bar!
(met een nijdige beweging opstaande).
Mij ook! (Ironisch) Vindt u 't wel wenschelijk om de ‘directie’ aan critiek te onderwerpen? Dan wil ik u wel 'n handje helpen.... - (Kort) Ik heb 'n voorstel: Meneer Van Buuren treedt af als directeur, maar hij houdt in 't-kan-me-niet-schelen-welke-kwaliteit 'n salaris, waarover we nog nader zullen praten.
Ik heb altijd gedacht, dat u geen man was om zwakkelingen op die manier te.... koesteren, had ik haast gezegd.
Als u en ik 'ns onder vier oogen zijn, wil ik u wel zeggen waarom ik meen, dat deze man, wiens geld men vroeger heeft.... aanvaard, zal ik maar zeggen, niet zoo maar aan kant kan worden gezet.
Men had werkelijk niet zoo'n ongelijk, toen men zei, dat 'n beetje....
Neen, daar heeft men wel gelijk aan. Maar dat went wel. Dat is morgen nog net zoo.
(vroolijk).
Ik moet zeggen: het onthaal is verràssend voor iemand, die zonder betrekking is en wien 'n pracht van 'n positie wordt aangeboden. (Gul spottend) Hebt u nog méér condities?
Nog 'n kleinigheid. U is zeker gewoon, de zaken van de Maatschappij zoo'n beetje.... méé te doen?
Nu, dat is te zeggen: de directie behandelt de loopende zaken altijd eerst even met mij.
Dat houdt op, als ik directeur ben.
Neen, dat houdt niet op. Daaraan ben ik van het begin af gewend geweest en daar zou ik niet graag verandering in brengen.
Ja, dat kan wel. Dat zal wel 'n gewoonte van u wezen. Maar zult me toegeven, dat 't 'n verdòmde gewoonte is!
Dat zie ik heelemaal niet in. Héélemaal niet in!
Hé, dat verwondert me. Ik dacht, dat ú wel wist, dat 'n directeur zich de dagelijksche beslommeringen niet door u uit z'n handen laat nemen. (Met een sarcastisch glimlachje) Ik bedoel natuurlijk 'n hééle directeur. De directeur, die niet wègloopt, als u 't werk voor hem doet,.... dâ's 'n halve!
Kom-kom-kom, meneer De Hond, niet zoo somber. Men kan de zaken ook te schèrp onderscheiden.
(Vriendelijk)
Neen, dat ben ik niet met u eens. (Met den vinger naar Hardius wijzend). En u is het er zèlf ook niet mee eens!
| |
| |
Wel zeker! Ik vind zoo'n gang van zaken heel natuurlijk! Ik vertegenwoordig als gedelegeerd commissaris toch het bestuur!
Dus: ik zou ‘directeur’ zijn en ú ‘bestuur’. Waar staat dat in?
In de statuten natuurlijk.
(tot Van Buuren).
Is 't niet artikel 10?
(kan niet spreken. Knikt).
Dan wordt artikel 10 van de statuten gewijzigd.
Of het wordt niet gewijzigd.
Dat kan ook, en dan word ik géén directeur. Ik heb nog nooit ergens voor spek en boonen meegedaan. Wat ik bèn, dat bèn ik. Dat is al 't minste wat 'n arbeider van zich zelf moet kunnen zeggen.
(doet een paar passen op en neer).
Meneer De Hond! Dit is een van die weinige oogenblikken in mijn leven, dat ik mij schijnbaar de wet laat voorschrijven. Maar al vind ik uw optreden niet in alle opzichten sympathiek, het heeft mijn vertrouwen in u nog versterkt Ik zie in u de motor van de zaak, die u dient. U spreekt de taal van 'n màn. Dat bevalt me. En dus: U solliciteert naar de vacante betrekking van directeur van de ‘Electrische’?
Als ik 't niet doe, ‘bedankt’ meneer Van Buuren dan ook?
Ik spreek van de vacante betrekking. Het spijt me, dat ik 't zeggen moet.
Dan heb ik in beginsel geaccepteerd. U kent mijn voorwaarden.
Die ken ik. Alleen zou ik willen, dat u, bij uw begrippen over gezagshoogte, die ik in 'n man als u kan billijken, nooit zult vergeten, dat ik de oudste oprichter van de zaak ben en dat mijn Bank er aanzienlijk bij betrokken is.
O, natúúrlijk kunt u elken dag over alles met me praten en ik verzeker u, dat ik goed zal luisteren, maar: Ik doe! En als ik ooit iets doe wat u of 'n ander zegt, dan is 't omdat ik er mee accoord ga!
(kort; kregelig).
't Is goed.
En meneer Van Buuren wordt onder dak gebracht?
Ja. Wil u 't op papier hebben?
(langs zijn neus weg).
Neen, ik ben met het woord van mr. Hardius tevreden.
Welnu: ik, Hardius, beloof het!
Wanneer gaat u weg bij Fawkner?
De datum is nog niet bepaald. Maar dat vinden we wel. Ik ben heel wèl met meneer Fawkner.
| |
| |
(heeft stille pret).
Zoo! Ja! Nu, we zullen zoo spoedig mogelijk even vergaderen en u voorloopig op 'n commissarissenvergadering aanstellen. Onder nadere goedkeuring van de algemeene vergadering natuurlijk.
(ironisch).
Als die 't maar goedvindt!
(ironisch).
Ja, stellen we ons dat 'ns voor!
(droogt steelsgewijze zijn tranen).
Kom! (Haalt zijn hoed). Meneer De Hond, ik groet u.
(wendt zich, na Wilko een hand te hebben gegeven, tot Van Buuren).
Ja, ik wil nog wel even blijven, ja.
O, blijft u? (Drukt hem de hand.) Nu, meneer Van Buuren, dat was vandaag voor u 'n gewichtige dag. U wist, dat 't vandaag of morgen op 't een of ander moest uitloopen. Ik durf aannemen, dat deze eindoplossing u nog meevalt. Zooals de zaken nu staan, geloof ik, dat we elkander kunnen feliciteeren. Vindt u ook niet?
(richt het hoofd omhoog. Spreekt moeilijk).
Mijn dank zult u wel niet verwachten.
Ja, het is en blijft voor u 'n onaangename geschiedenis. Keerpunten in het leven, meneer Van Buuren. Dat moet tijd hebben om te bezinken. Enfin. Dag, heeren!
(blijft in zijn bravour-houding staan).
(Kleine pauze.)
Ziezoo. Nu staat u steviger in uw schoenen dan toen u hier kwam.
(neemt Wilko's hand in beide handen. Snikt).
Ik heb zoo'n angst uitgestaan. Al maanden lang zoo'n angst uitgestaan.
Ik heb mijn laatste cent in die zaak gestoken.
Ja, dat was misschien niet verstandig van u, maar daar is nu niets meer aan te doen. In elk geval houdt u nu fatsoenlijk uw brood.
Dat heb ik aan u te danken, want hij zou me hebben laten gaan!
Och, dat weet ik nog niet. Laten we ons daar nu maar niet in verdiepen. U moet maar denken: het had nog erger gekund. Kom-kom-kom.
Ik ben u zoo innig dankbaar.
| |
| |
Malligheid. Dat sprak immers allemaal van-zelf.
Maar ik zèg u: Neem u in acht voor dien man!
Wees gerust. Gewoonlijk ben ik wakker.
Hij is zoo hàrd. Zoo hard.
Nou ja, hij heeft u niet gespaard. Daar was reden voor.
Hij spaart niemand. Hij zal ook u niet sparen.
Natuurlijk niet. Waarom zou hij ook.
Ja, u is sterk! Maar mr. Hardius is machtig en onbetrouwbaar.
O, neen! Hij is absoluut betrouwbaar! Als hij 't niet was, zou hij minder sterk zijn. Alleen: hij is een van die menschen, in wien dikwijls de zakenman tegenover den mènsch staat. (Met een glimlachje) 't Zou wel de moeite loonen er bij hem den ‘mensch’ eens onderuit te halen! (Ingehouden) Heel gemakkelijk is dat vermoedelijk niet!
(keert het door droefheid vertrokken gelaat naar de zijde, waardoor Hardius is vertrokken. Dan:)
De groote Hardius zal zijn spoorlijn leggen precies zooals de groote Hardius wil!
(zich even vergetend, rukt met één ènkele beweging een paar stoelen naar zich toe).
Doek.
(Wordt vervolgd.)
|
|