dikwijls opzettelijk, het gebeurde toch maar al te vaak dat hij zijn handjes naar den kant der witte blaadjes en groene steeltjes uitstak. De witte fuchsia verloor er nu eens een blad, dan weer een knop bij, meest een bloem, als zij die had, en wenschte zich wel eens wat meer ruimte. Zij vatte daardoor een zekeren wrok tegen den kleinen knaap op.
Johan's moeder was weduwe, en met haar naaiwerk kon zij voor het ventje en zichzelf en de poes en de fuchsia behoorlijk den kost verdienen. Zij was echter nog jong, en toen een smidsknecht uit de buurt bleek meer dan volstrekt noodig was voorbij te komen, werd de fuchsia, die den vrijen blik naar buiten en naar binnen wel wat belemmerde, geheel in het uiterste hoekje der vensterbank gezet. Johan moest achter de tafel zitten, op een heelen afstand van het raam. Niet dat zijn moeder niet van hem hield; integendeel, zij lachte en praatte meer en harder tegen hem dan vroeger; maar zoo bij zich zelf zeide zij, dat het iemand die eenmaal plannen had, wel moest afschrikken, zoo met iederen keer dat hij voorbij kwam, eraan herinnerd te worden dat er nog een kleine kostganger was, en haar kiesch gevoel wilde den smid niet zoo op eens in zijn goede voornemens storen. Wat men dus voor het raam zag, was de moeder, knippend en naaiend, en een oog in 't zeil houdend bovendien.
Zulke goede voorzorgen konden niet missen, haar doel te bereiken, zulke voorkomendheid verdiende hare belooning. De smid deed zijn aanzoek en dit werd gunstig ontvangen. Hij kwam praten en koffie-drinken, en Johan zoowel als de fuchsia hadden er kwade dagen door, dat hij, wanneer bij zijn vrijerij de taal hem in den steek liet, met de dampende pijp de leemten in het gesprek trachtte aan te vullen. Johan hoestte, de fuchsia kreeg spoediger gele blaadjes, maar beiden hielden zich stil.
Na weinige weken bereikte de vrijerij haar wettig einde. De weduwe ging met den jongen smid naar het stadhuis en vervolgens naar de kerk. Voor Johan zorgde dien dag een buurvrouw, nadat zijne moeder hem dien morgen wel tien maal gekust, hem een zakje als bruidsuikers gekleurde kalk, en een glaasje anijs gegeven had.
Johan kraaide van pleizier. ‘Hij is blij dat hij een nieuw vadertje krijgt’, zei de moeder. De smid had er ook het zijne toegedaan, en den jongen een trompet gegeven. Johan trappelde van pret in