Aldus is het dan geworden. Brink, de glashandelaar, ziet zijn zaak verloopen en heeft den moed er bij verloren. Van zijn vier kinderen, helpt de zoon, die vroeger wel hooger aspiraties had, in de zaak en zijn twee dochters al uit huis. De een trouwde een makelaar in allerlei verdachte zaken en is aardig op weg mèt hem te verploerten in 't grofmaterieele leven, en de oudste, de meest intellectueele heeft zich, trots familietegenstand, vrij gevochten tot een onafhankelijk bestaan.
Thuis is alleen nog de jongste, een wat oppervlakkig levenslustig deerntje, die schier vergaat in de verdufte omgeving van heimelijke armoe. Er is sinds kort ook een commensaal Van Diel in huis, een poenige oude kerel, die ‘huisjes heeft’ en bijzonder galant is voor het jonge meisje, haar uitgangetjes bezorgt, met haar schertst, haar vleit.... En terwijl nu de vader er toe komt - hoewel hij, als zijn huisgenooten, eigenlijk een hekel aan den vent heeft - Van Diel aan te spreken om borg voor hem te stellen, treft het gelukkig dat deze joviale man juist van plan is de jongste dochter ten huwelijk te vragen. Want nu wil hij nog veel meer doen, wil van de verloopen zaak een vennootschap maken en er zijn geld in steken. Dat is de ongedachte uitkomst en de vader haast zich het dochtertje weg te geven, en als 't meisje, hoewel bedrukt, ook zelf zegt van meneer Van Diel te houden. Maar de moeder is niet gerust. Zij twijfelt aan de oprechtheid van het meisje als zij zegt van zoo'n liederlijk heerschap te houden; en hoewel de man haar zoekt terug te houden van al te scherpe onderzoekingen, brengt zij het kind er al heel gauw toe te bekennen dat 'er wel getrouwd moet worden, omdat er anders schandaal zal komen. Ook meent het meisje dat zij Van Diel na het gebeurde als vrouw toebehoort, al ondervindt zij ook niets dan schuwheid en walging voor hem.
In haar verontwaardiging sleept dan de moeder ook haar man mede en zij zeggen Van Diel af, wijzen hem feitelijk de deur, in hun overspanning de onvermijdelijke gevolgen van die daad niet achtend.... Zoo eindigt het derde bedrijf. In het vierde is dan de finantieele val nabij en bedrijft de vader de wanhoopsdaad, zóo onhandig dat hij onmiddellijk als verdacht van brandstichting gearresteerd wordt. De ondergang der familie is dan voltooid; de vader in de gevangenis, de moeder doodziek onder den slag, terwijl de getrouwde dochter de familie niet meer kennen mag, vanwege haars echtgenoots verdacht fatsoen en de jongste, onder teekenen van naderende verstandsverbijstering, hare bevalling afwacht....
Terwijl nu het geheele werk geschreven is in een zoo eenvondige preciesheid van dialoog en personenbeelding, in een zoo juiste en logische opstelling en ontwikkeling der opvolgende tafereelen, dat men nooit gelooven zou hier een debuut te zien, is enkel het vierde bedrijf wat mat en onwaarschijnlijk. Ook ietwat vreemd-overbodig en na-slepend