Groot Nederland. Jaargang 2(1904)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Twee sonnetten Door Top Naeff. Bewondering. Zon van bewóndring verwarm mij! O, kom! Dring in mijn ziel uwe gloedgouden stralen, Dat van mijn lippen stroomt goudene tale Van rein verrukken, van wondren rijkdom! Jaag door mijn aadren als bruischwijn in kralen, Springgoud, een wilde, heet-hitsende drom, Dat er mijn leden van tintlen, en om Mij 't heele leven in feestlicht gaat pralen! Tot ik van liefde leer bidden en danken, De adem mij stokt in het jubel-verklanken, Tot van bewondring mijn monde wordt stom. En ik daar spraakloos, kleinmoedig, vol beven, Glansoogend sta, met mijn handen geheven.... - - - - - - - - - - - - - - - Zon van bewóndring verwarm mij! O, kom! [pagina 35] [p. 35] Aan de Muze. Ik denk me u niet in 't lente-wit gewaad, Als een geliefde, jong, en blond van haren, Met in uw hand den krans van lauwerblaren, En tooverstaf, die mensch tot Godheid slaat. Maar 'k denk me u als een moeder. Vol meewaren En stille goedheid is uw mild gelaat, Ik voel uw rust wanneer gij naast mij staat, Uw kalme handen zacht om mij gebaren. O moeder kom! Ik heb om u geléden!.... Duld mij, deemoedig, u te voet gegleden, Mijn gloeiend hoofd in uwen koelen schoot. En fluister, teeder naar mij neer gebogen, Uw oogen liefde-lichtend in mijn oogen: ‘Gij zult mij dienen, kind, tot in den dood.’ Vorige Volgende