telkens moet Guus van raad komen dienen. Dan gaan man en vrouw weer eens samen op reis, je hoopt er het beste van, maar jawèl, schoonmama zorgt dat ze 'r bijkomt, en 't is mis!....
Om nu kort te vertellen: Bij de geboorte van Louise van Breedevoort sterft haar moeder, verdwijnen meteen de ‘Fliegende’, en begint het m.i. beste deel van dezen roman (het tweede en derde boek) bevattende 't verhaal, in korte kijkjes, telkens een paar jaar later, van Louise's jeugd. Nicht Jeanne van Zuylighem ontfermt zich over haar, zij wordt opgevoed met de beide neven, Ru en Han, eerst in een mooi, groot huis te Arnhem, later, als Zuylighem zich geruïneerd en van kant gemaakt heeft, in een villatje aan den Velperweg. Natuurlijk blijft ze ook haar vader op de Lindenhorst bezoeken, zij gaat er af-en-toe logeeren met ‘tante Jeanne’ en haar bonne, en maakt daar in de buurt, tot haar leering en genoegen, kennis met een oude freule, een ietwat Duitschige alte mamsell, zeer wijs en lief, schoon dan wat eenzelvig. Maar meestal is Louise toch te Velp, waar ze veel bij de buren aan huis komt, bij den schilder Van Schieland, zijn vrouw en zijn dochtertje Suus, haar vriendin. Schilderen trekt haar aan, ze wil het ook leeren, en Schieland geeft haar les. Deze artistieke neiging echter en meer wijsneuzigheden worden door de familie niet voldoende gewaardeerd; Louise, naar een Brusselsche kostschool gezonden, leert daar, met vele lieve meisjes, ook het tegenbeeld van de oude freule kennen, met name Camille de Retz, een van die vroeg-rijpe schepseltjes waarmee men toch maar niet voorzichtig genoeg kan zijn.... Dit juffie komt ook een zomer op Lindenhorst logeeren, en tracht papa Karel, den dikken drinkebroer, in te palmen. 't Lukt niet - althans wij hooren er verder niets van - maar 't akelige is dat het gevaarlijke françaisetje met Louise over haar plannen praat en haar meedeelt een schrikwekkende ontdekking: Mijntje Eggink, een van de dienstboden op de Lindenhorst, heeft den (waarom ook eigenlijk?) zielig alleen levenden jonker, na Käthe's dood, op haar wijze getroost en Rika Eggink is Louise's half-zuster. Louise, die 't
toch al zoo naar vindt, van dat drinken van pa, wordt nu natuurlijk nog meer bedroefd, en tot overmaat van ramp komt neef Han, van wien ze houdt als van een goeien-broer, haar ten huwelijk vragen. Hij is de eerste niet; Ru, 't versjouwde heertje, had ze vroeger al, zónder veel leedgevoel, geweigerd, maar Han voor 't hoofd te stooten is harder. Toch doet ze 't.... Ze heeft hem eens gezien.... met haar zuster.... De oude freule raadt het ook af: hij zou geen kwaje man voor haar zijn, maar als ze niet genoeg van 'm houdt.... Kortom: narigheid. Gespannen verhouding met tante Jeanne. Meer medelijden met Pa, en niet weten wat ze doen moet tegenover die Mijntje, en die Rika.... In het volgende hoofdstuk echter sterft jonker Karel, aan een beroerte. Heel akelig, maar.... 't werd dan toch ook moeilijk. En van die Rika en zoo hooren we nu niet verder. Louise schijnt een modus vivendi (óf non vivendi) met haar gevonden te hebben....
In 't vierde boek: Louise te Versailles, schilderende, in gezelschap van Suus, die geëngageerd is geweest, maar dat's ook al áf, en de lieve meid moet wat afleiding hebben. Kort bezoek van Kruit, Louise's nieuwe leermeester in 't schilderen - 'k had hem al éér moeten noemen.
Nu weet iedereen, jonge artiesten die les geven aan mooie meisjes, zelfs al zijn ze niet zoo ontvlambaar als Kruit, 't is altijd gevaarlijk. Er blijkt erg veel artistieke sympathie te bestaan. Doch hij is de zoon van