| |
| |
| |
Bibliografie.
Judit, door Bernt Lie.
Uit het Noorsch door A. van Oosterzee. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1903. - Eigenlijk moest de hoofdtitel ‘Elias’ zijn en ‘Judit’ alleen de ondertitel voor het eerste deel, evenals ‘Vader’ dat is voor het tweede. Elias, de zestienjarige zoon van proost Waage is de hoofdpersoon; van zijn innerlijk en uiterlijk leven verhaalt de auteur. In het eerste deel ontstaat de intimiteit tusschen Elias en zijn twee jaar oudere zuster Judit, in het tweede komt hij te weten wie en wat zijn vader is.
Het eigenaardige van dit dood-eenvoudige verhaal is dat het onze belangstelling voortdurend levendig houdt. Heerlijk zijn de natuur-beschrijvingen van het verre Noordland, van de witte Mei, als alles nog onder de sneeuw ligt in het blinkende, glanzende, nooit geheel wijkende licht; van de lichte zomerzee, het donkere dal met den bruisenden stroom, het dichte bosch met de teerkokerijen. Fijn en teer Elias' jonge liefde voor het kokette bakvischje uit Kristiania. Een mooi boek, rustig en vredig van stemming en door-en-door gezond. De vertaling lijkt mij heel goed geslaagd, en moet alweer allesbehalve gemakkelijk geweest zijn. Enkele zinnen hier en daar botsen een beetje, en ik stuitte ook nog al eens op germanismen. Hoe komen onze Hollanders daar toch altijd aan? Wij vloeken en schreeuwen toch niet tot maar tegen iemand in het Hollandsch. Wij ademen ook niet op, maar herademen, na een angstvol oogenblik. Van iemand die overeind kwam in bed, zeggen wij niet: hij voer op, en als iemand somber iets vraagt mogen wij daarvoor niet duister schrijven. Ook gaan waar wij loopen zeggen, komt nu en dan voor, en een gewervel van stemmen lijkt ook zonderling veel op het Duitsche ‘Gewirbel’ - zeggen wij niet ‘gewirwar?’.
De dialoog is verder vloeiend; maar waarom op bladz. 176 daarin op eens ‘gij’ wordt gebruikt inplaats van, zooals overal elders, ‘je’ of ‘u’ begrijp ik niet goed. Toch niet omdat daar de dominee aan het woord is? Die eenvoudige man spreekt overigens op andere plaatsen ook niet zoo deftig. Met dat al is in deze vertaling niet tegen den geest gezondigd, en dat is bij het bewerken van een dergelijk boek al veel.
| |
's Zomers Buiten, door Herman Bang.
Uit het Deensch, door Betsy Nort. Amersfoort, Valkhoff & Co. - Eén dag uit het bestaan van een dorpswaard en zijn vrouw in een klein zeebadplaatsje, waar al weken lang naar badgasten is uitgezien. Het heele dorp is er bij geïnteresseerd, de dokter, van wien het plan tot uitbreiding van het hôtel uitging,
| |
| |
in de eerste plaats en verder alle notabelen en winkelhouders, want bij allen is geleend en geborgd. Plotseling gaat de mare: ze komen! van mond tot mond. En nu komen er een massa tegelijk, veel meer dan waarop gerekend is, en al lezende worden wij zelf moê van het gesjouw en gejaag, het gedraaf en geherrie van de brave dikke waardin, den soezigen waard, de onhandige meiden, de lompe knechts, en het dringen en vragen en reclameeren der ongeduldige gasten. Al die dorpsbewoners en al die badgasten en toeristen zijn vlug en luchtigjes geteekend, ieder met een typisch trekje aangegeven, zoodat ze allen leven en wij ze vóor ons zien als op een tooneeltje, in hun eigen zijn en onderling doen. Daar tusschen door even, heel fijntjes een liefdes-historietje ‘en ébauche’. In zijn soort een heel knap boekje. De vertaling evenwel is van dien aard dat ik mij afvraag of hier in plaats van direkt naar het Deensch, (zooals op het titelblad staat) ook naar eene slechte Duitsche vertaling gewerkt kan zijn? Of wel hebben wij hier te doen met eene allereerste vertalingsproeve? In dat geval was het een misgreep juist een boek van Bang te kiezen. Zijn boeken zien er dikwijls dood-eenvoudig uit met al die korte zinnen, maar zijn juist daardoor bizonder moeilijk te vertalen. Er moet voortdurend wat worden aangevuld en verduidelijkt voor Hollandsche lezers, en om dat te kunnen doen moet men al heel goed in de bedoeling van den auteur zijn doorgedrongen.
Dat de vertaalster daarvan geen flauw besef had blijkt bijna op iedere bladzij. Bovendien wemelt het boekje van germanismen, als ‘gepolsterd’, ‘het huis tegenover’ en dgl. Een zin als ‘haar gezicht behoorde aan een van haar die doof zijn geworden’ (deze wending komt tweemaal voor) kan er niet door, evenmin als: ‘mevrouw nam alles uit de lade, die voor haar een vijf-en-twintigjarig onuitputtelijk begrip was.’ Andere slordigheden als het spreken van ‘kalfsgebraad’ waar rauw vleesch bedoeld wordt; slechte vertalingen als ‘neergerolde’ gordijnen, voor ‘neergelaten’, een behangsel dat ‘afliet’, voor ‘afgaf’, een ‘touwmaker’ voor ‘touwslager’, dan de ‘grossier’ en de ‘grossiersvrouw’ (Deensch ‘Grosserer’, eigenlijk groothandelaar, wat wij een voornaam koopman noemen), zijn overtalrijk. Taal- en drukfouten laat ik dan nog voor wat zij zijn en noem geen kwart van alles wat ik al lezende noteerde.
Jammer, want juffrouw Nort toonde in Larsen's ‘De biecht eener vrouw’ beter te kunnen. Maar Larsen's Deensch is dan ook Bang's Deensch niet.
H.
| |
Thomas Truck. Roman door Felix Hollaender.
Vertaald door A.J.J. Ebeling. Amsterdam, Em. Quérido. - Het oordeel der Duitsche pers over dit werk is zeer gunstig. Is het misschien daaraan te wijten, dat onze hooggespannen verwachting bij 't lezen van het boek zoo daalt, dat we aan 't slot slechts een zeer matige bevrediging gevoelen, vergeleken met de illusie bij den aanvang?
Felix Hollaender, in 1867 geboren, behoort tot de bekende, jongere Duitsche auteurs. In 1890 publiceerde hij zijn eersten roman ‘Jesus und Judas,’ een sociaal werk, dat de bestaande toestanden scherp weergaf en 't meelijden moest opwekken met de proletariërs, die door hem als martelaren werden beschouwd. Een der velen was hij, die 't volk wilden opheffen, die door jong enthousiasme gedreven het leven en strijden ter wille van 't volk als hun taak en de redding der verdrukten als hun doel beschouwden. De propaganda ging snel: militairen, predikanten en professoren verlieten
| |
| |
leger, kansel en katheder om af te dalen tot de laagste sporten der maatschappij. Maar even snel volgde een reactie, toen werd ingezien, dat het zich losmaken van eigen kring het volk niets baatte en de toewijding op schade uitliep. De twee volgende romans van Hollaender - in overeenkomst met den destijds actueelen ommekeer - hebben geen sociale tendenz, (Magdalene Dornis, Frau Ellin Röte) en zijn voornamelijk een uitbeelding van vrouwenkarakters.
Zooals aan 't slot de vertaling aanwijst, is het jongst verschenen werk van Hollaender in 1893 aangevangen en eerst in 1901 voltooid. Waar het den lezer als een onbescheidenheid wordt verweten, (en met reden!) wanneer hij van den schrijver meer vraagt dan deze geeft, zou ik het van den auteur als een welwillendheid jegens den lezer beschouwen, als hij trachtte zijn denkbeelden, hoe belangrijk ook, wat minder langdradig uit te spinnen.
Thomas Truck is in ± 500 bladzijden de geschiedenis van een jongen man, - kind van een materieelen vader en een poëtisch-etherische moeder, - wiens jeugd tusschen zijn beide, zeer uiteenloopende ouders goed is weergegeven, hoewel 't ons voorkomt, dat nu en dan ter wille van het dwepend-dichterlijke een loopje wordt genomen met de realiteit. Maar misschien wel 't allermeest in den aanvang van 't boek is het kind een jongen van vleesch en bloed. Later schijnt het Hollaender hier en daar wat moeite te kosten ten opzichte van den hoofdpersoon het zuiver menschelijke scherp in 't oog te houden, wordt deze tusschen zijn vrienden en vriendinnen van het ‘Nachtlicht’ (een Berlijnsche Club bohémiens) een prediker voor de algemeene en de persoonlijke vrijheid, welk streven, naar onze meening, niet genoeg in de practijk grijpt om ons te doen vergeten, dat alle theorie grau is.
Het kantige van Truck's karakter slijt onder de breedvoerigheid der ellenlange vertoogen, en zijn strijd voor de vrijheid van elk individu wordt door een niet voldoende aangetoonde verwantschap met zijn persoonlijk bestaan een pogen, dat schipbreuk lijdt, wanneer het spreken in handelen moet overgaan.
Het heeft mij getroffen, dat Hollaender beter geslaagd is in het uitbeelden van zijn karakters van lagere orde dan in die, waarmede hij 't ideale heeft willen nabij komen. De grof-zinnelijke vader is een scherper afgelijnd type dan de zachte, lijdende moeder; Bettina, het viool spelende nichtje, dat samen met Thomas wordt opgevoed, blijft een vage figuur naast Katharina Dirckens, de drankzuchtige vrouw uit het volk, die, omlaag gesleurd, het zedelijk hooger staande niet meer bereiken kan. En eindelijk Thomas Truck zelf, de strijder voor het vrijheidsgeloof, de verkondiger van een nieuw evangelie, - mengelmoes van Buddhistische en Tolstoiaansche begrippen - lijkt ons forscher als man van 't woord dan als man van de daad, ik bedoel: zijn karakter, dat de schrijver hoog en edel heeft willen uitbeelden, is niet duidelijk genoeg geteekend om ons een helderen indruk te geven van zijn bestaan buiten de uren, waarin hij als redenaar optreedt. Al moge de goede bedoeling van den auteur tusschen de vele woorden te lezen zijn, de suggestie verliest zich in een opeenhooping van vertoogen, - en al schemert het licht van verre, de hoogte, vanwaar het straalt, wordt niet bereikt.
De vertaling - hoewel over 't geheel vloeiend - treft door fouten als: bezieningswaardigheid, eenigst kind, vrouwenachtig, Chineezen schimmen, eigenste waarden, baardige duivel, ydille, etc.
R.
| |
| |
| |
Onzichtbare ketenen, naar het Zweedsch van Selma Lagerlöf,
door Margretha Meijboom. Met toestemming van den schrijfster. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1903. - Een bundel korte verhalen, door ‘onzichtbare ketenen’ verbonden. De meeste hebben een fantastisch, sprookesachtig tintje, dat er een eigenaardig cachet aan geeft. Ook bevatten sommige wel een dieperen zin, geen tendenz die zich hinderlijk opdringt, maar iets dat den lezer dwingt eens even na te denken en soms het gelezene nog weer na te slaan. Onder de mooiste noem ik: ‘de Vogelvrijen’, ‘de Legende van het Vogelnest’, ‘de Sage van Reor’, ‘een Kerstgast’ en ‘Vrouw Vasten en Petter Nord’. Geestig en vermakelijk is ‘Oom Ruben’, en allerliefst ‘het Kuikentje’. Hier en daar deed de schrijfster mij aan anderen denken, vooral in ‘Oom Ruben’ en ook in ‘Vrouw Vasten’. Selma Lagerlöf's fantazie is zoo dartel en weelderig als een jong veulen en dreigt ieder oogenblik uit den band te springen. Het krachtigst is zij wel waar zij die rijke fantazie niet al te bandeloos laat doorhollen, maar een leidende gedachte die in bedwang houdt.
De verhaalster heeft met liefde en toewijding deze verhalen bewerkt. Zij heeft zich geheel in den gedachtengang van de schrijfster ingewerkt, en duidelijk blijkt hoe zij tot in de kleinste bizonderheden ook alles heeft meegevoeld. Zulk vertaalwerk te lezen is een waar genoegen. Ook de correctie is uitstekend verzorgd en de taal zuiver en vloeiend. Dus geen aanmerkingen? O ja - ik meen dat mij in 't Hollandsch niet van den heiligen George, maar van den h. Joris spreken. En.... ik heb toch nog wel drie drukfouten gevonden!
H.
| |
Het Paradijs. Roman van Gustaf Janson.
Uit het Zweedsch door B. Nort en G.P. Bakker. Groningen, Scholten & Zoon. 1903. - Het verhaal begint op een mailboot en eindigt in het Paradijs. Toch is 't volstrekt geen liefdesromannetje. Wel krijgen wij eerst een stukje mailbootleven en komt er bijna ruzie tusschen twee aanbidders van het mooie, rijke Engelsche salon-dametje, miss Elisabeth Deveraux, maar een geweldige storm maakt plotseling een einde aan alle verliefdheidjes, ruzietjes en berekeningetjes, zoowel als aan alle verder leven aan boord. Het schip vergaat en van al de booten is er maar éen, die niet ook is verloren gegaan of omgeslagen, toen de menschen in wilde verwarring zich daarin trachtten te redden. Van de acht menschen dan in die éene boot rondzwalkend, ten prooi aan honger, dorst, hitte en krankzinnigheid, drijven er ten slotte nog maar twee ergens aan land, nl. miss Elisabeth Devereux en de matroos Karel Lind, die haar in de boot droeg op bevel van een zijner supérieuren. Dit land blijkt te zijn een onbewoond tropisch eilandje, ver buiten den gewonen koers gelegen. Hier beginnen zij een Robinson-Crusoe-achtig bestaan, aanvankelijk in de stellige verwachting dat zij wel spoedig zullen worden afgehaald, later, als weken en maanden verloopen in sombere vertwijfeling, in onrust en opstand, dan allengs berustend en ten slotte, na vele jaren in vrede met hun lot. Als er dan eindelijk een schip het eiland nadert, besluiten zij te blijven waar zij zijn en in plaats van een teeken te geven, houden zij zich schuil.
Er zijn zeer goede gedeelten in dit boek, vooral mooie natuurbeschrijvingen, en heel juist gevoeld zijn de wisselende stemmingen van die twee hoofdpersonen. Knap en mooi is de vervorming en ontwikkeling van het salon-poppetje dat, vastgegroeid in conventie en vooroordeelen, begint na te denken en te gevoelen als een echt mensch. Daar in de grootsche
| |
| |
eenzaamheid, tegenover het bruisende leven der tropische natuur, met haar eenvoudigen, niet-denkenden, maar altijd zorgenden en handelenden zachtmoedig-onderdanigen lotgenoot, dien zij eerst zoo ver beneden zich acht, komt zij tot besef van de nietigheid van standsverschillen en nog zoo veel meer, dat in de gewone maatschappij zoo zwaar pleegt te wegen. Jammer dat de tendenz er zoo dik op ligt en de auteur telkens om een hoekje komt kijken om mee te praten. Het slot dat als een apotheose voor zijn theorie ‘natuurleven’ bedoeld is, doet juist allerlei koel-verstandige bedenkingen opkomen. De vrouw heeft zich aan den man gegeven en zij hebben kinderen gekregen - zij wilde niet langer ‘eenzaam’ zijn. Nu heeft zij iets om voor te leven, en nu is de leus: ‘alles voor en om de kinderen’. Zij groeien heerlijk op, krachtig en goed - zij zien geen kwaad en kennen dus (?) ook geen kwaad. Het is een waar Paradijs en nooit meer willen zij het verlaten of met andere menschen samen leven. Prachtig. Maar... als nu later die kinderen menschen zullen zijn en op hunne beurt niet ‘eenzaam’ willen blijven onder den drang van het rijke natuurleven rondom en ìn hen.... wat dan?? Ja - grau ist alle Theorie!
De vertaling is over het geheel niet slecht, maar wel slordig, vooral de eerste helft van het boek. Al heel gauw stuitte ik op een zin waarin 5-maal kort op elkaar het woordje ‘dat’ voorkomt. Dan worden voortdurend de aanhalingsteekens in den dialoog òf weggelaten òf verkeerd geplaatst, zoodat wij nooit precies weten welke spreker aan het woord is. ‘Dus tot ons onderwerp’ is geen Hollandsch; bedoeld wordt: ‘dus ter zake’. Ook voor: ‘deze almanak is niet zoo verkeerd, wat?’ leze men: ‘is nog zoo slecht niet’, en zoo zouden er meer onjuiste uitdrukkingen aan te halen zijn. Op een mailboot zijn geen eigenlijke ‘officieren’; zij die zoo genoemd worden zijn de ‘stuurlieden’, maar zij worden nooit anders aangesproken dan met ‘mijnheer’, door de passagiers zoowel als door de bemanning, dus geen ‘luitenant’. De gezagvoerder (niet ‘bevelhebber’) wordt beleefdheids-halve gewoonlijk ‘commandant’ genoemd. Achter zijn rug heet hij bij het scheepsvolk ‘den Ouwe’. Onder de geredden in de jol komt iemand voor van wien nu eens als ‘steward’ dan weer als ‘stuurman’ wordt gesproken. Waarschijnlijk is de ‘hofmeester’ bedoeld, daar de officieren (de stuurlieden dus) allen met den commandant op de brug staan als het schip zinkt. Ook germanismen alweer als: onderbreking voor in de rede vallen, domheden voor dwaas- of mallig heden, springend voor hardloopend, hals voor keel en helaas nog vele meer. De correctie is ook verre van nauwkeurig, maar wat niet enkel als drukfouten kan worden aangemerkt, zijn de talrijke zonden tegen de geslachten der zelfst. nw. Meestal zijn ze zoo maar luk-raak
mann. of vr. genomen naar 't schijnt, soms 't zelfde woord dan zus dan zoo. Een enkele maal evenwel gaat 't systematisch, maar dan is 't ook ‘eerst recht’ mis. Zoo wordt angst stelselmatig vrouwelijk, kleur en toekomst even geregeld mannelijk gemaakt. Het gebruik van de Vries en te Winkel's woordenlijst zij bij hun werk der vertaalster en haar consort dringend aanbevolen. Evenzoo een minder kwistig gebruik van woorden als ‘hetwelk’, ‘degene’, ‘steeds’ en ‘slechts’. Dat laatste vooral komt, ook in den dialoog, tallooze malen voor en klinkt altijd even leelijk. En dan.... stiptheid en nauwgezetheid wat ik u bidden mag!
H. |
|