De grappige muyzeval
(ca. 1815)–Anoniem grappige muyzeval, De– AuteursrechtvrijStemme: Van den Corporaal.Ik zugt om een Godin,
Ik zugt zo meenig werven,
Ik roep uit puure min,
Ach laat my troost verwerven,
Maar of ik ween of zugt,
Zy neemt van my de vlugt,
Zy laat my in den nood,
Tot dat ik sterf de dood.
Komt Leeuwen wreed van aard,
Wilt nu myn lyf doorkerven,
Komt Tigers onbedaard.
| |
[pagina 62]
| |
Ik wil het leven derven.
Of met myn eigen zwaard,
Doorsteken myn jong hert,
Op dat myn edel bloed,
Beschryf myn liefde zoet.
Adieu myn schaapjes al.
Die ik zo lief geleiden.
Door bergen bosch en dal,
En menig schoon Vallyde,
Ziet nu het blanke staal,
Adieu dan altemaal,
Adieu schoon Herderin,
Ik sterve door de min.
ô Dood! ô wreede dood!
Piramus leid verslonden,
Zyn lief uit liefde groot.
Die heeft hem nog gevonden,
Zy dacht in haar verstand,
Dat hy lag op zyn hand,
In eenen zoeten droom,
By dees klaar waterstroom.
ô Hemel wat een vreugd,
Ik heb myn lief gevonden,
Daar ik myn jonge jeugd,
In Echt aan heb verbonden,
Piramus mynen vrind,
Die my zo teer bemind,
Hy is vermoeid van gaan,
In deze wyde laan.
Hy rust wat op zyn hand,
In 't midden van zyn Schapen.
Aan dezen groenen kant,
Hy zoekt wat vreugd te rapen,
Slaapt mynen Herder zoet,
En uwe rust voldoet,
Ik zal hier Zoetjes staan.
Uw Schaapjes gade slaan.
Myn Schaapjes al te saam,
Wilt nu in vreugd Herleven,
Piramus zynen naam,
Staat in myn hert geschreven,
My dunkt den Echo zingt,
Of my de liefde dwingt,
Ik kan niet langer staen,
Ik wil hem spreken aan.
Ontwaakt schoon Lief, ontwaakt,
Wilt Uit den slaap opryzen,
Myn hert dat word Geraakt,
Vol druk en zwaar bepeizen.
ô Beeke rood van bloed,
Ach mynen Herder zoet.
Daar leid hy met zyn zwaard.
Doorsteken zyn jong hert.
| |
[pagina 63]
| |
Ach Hemel troost my nu,
Myn hoop is weggedreven,
Piramus kost ik u
Nog eens het leven geven,
Ik zou u trouw bystaan,
En nooit van u weggaan,
Wy waren haast Gepaart,
In echte min vergaart,
Maar het is al te laat,
Om niet zyn al myn zugten,
ô Jeugdig groen cieraad,
Wat zien ik schoone vrugten;
Ik zien de Bloemkens staan,
Met roode knopjes aan,
Roodverwig is het lis,
Het bloed van Piramis.
Ik wil zyn dood alhier,
Nu met de myn gaan breken.
En met zyn rood rapier,
Zo wil ik my doorsteken,
Adieu myn Schaapjes zoet,
Dat u een ander voed,
Ik scheid' van 't leven af,
Begraaft ons in een graf.
Daar leid de schoon Tisbé,
En Piramus met naame,
Jongmans en Dochters mee,
Neemt hier exempels saame,
Stelt nooit de zoete min,
Zo vast in uwen zin,
Zy helpt 'er veel in nood,
Ja tot de bittere dood.
|
|