Grappig liederen-album
(ca. 1885)–Anoniem Grappig liederen-album– Auteursrecht onbekend48 der nieuwste en meest geliefkoosde coupletten en comique scènes
[pagina 64]
| |
stre-ven. Dus toen mij vroeg een mu-zi-kus Gaf 'k hem ter-stond een vuur-ge
kus. Maar nauw-lijks had hij toe-ge-be-ten, Of hij ver-laat me en zegt bru-
taal: ‘Nooit was 't ge-beurd, had ik 't ge-we-ten. Gij zijt vol-strekt niet mu-zi-
kaal!’ 'k Zei toen: ‘Ik zal de dwars-fluit spe-len Wan-neer gij bij mij blijft, mijn-
heer!’ Ja-wel, al-ras ging 't hem ver-ve-len: Neen, neen, er zijn geen mannen
meer, Neen, neen, er zijn geen man-nen meer, er zijn geen man-nen meer!
2.
Niet lang daarna zat 'k in 't theater,
'k Had naast me een heel gezellig prater:
Een jonkman van hoogaadlijk bloed,
Die ras voor mij ontstak in gloed.
De jonge heer ging druk aan 't vrijen,
En daar zijn uitzicht mij beviel,
Zoo liet ik mij weldra verleien.
En hing aan hem met heel mijn ziel.
Maar ach! 't kwam zijn papa ter ooren:
Mijn Frits kreeg standjes, keer op keer
En - brak zijn trouw aan mij gezworen!
Gij ziet - er zijn geen mannen meer!
3.
Toenkwam me een graaf van liefde spreken;
Maar weldra was het mij gebleken:
Hij was niet meer dan photograaf,
Met haren, zwart als van een raaf,
En toen hij mij eens portretteerde,
Wat kool heeft hij mij toen gestoofd
Toen hij mij het portret offreerde
Zag ik mijn beeld, maar zonder hoofd!
Ik viel in onmacht, maar de snoodaard
Liet liggen mij en kwam niet weer;
Geen medelijden had de wreedaard,
Er zijn dan ook geen mannen meer!
4.
Laatst moest ik voor familiezaken
Me in groote haast reisvaardig maken,
Ik spoed mij naar het station,
Waar 'k net den trein nog halen kon.
Maar aan 't loket staan veertien heeren
Die drongen zich daar op elkaar,
Ik vraag beleefd: ‘Laat mij passeeren
Want ik heb groote haast voorwaar.’
Maar geen verwaardigt zich te wijken,
Of ik al smeek of protesteer. -
De trein vertrok, 'k moest blijven kijken,
Er zijn toch ook geen mannen meer
| |
[pagina 65]
| |
'k Ben onlangs in den trein gezeten,
- 'k Reed tweede klasse moet gij weten -
Daar stapt een heer in de coupé,
Breekt haast mijn parasol in twee.
De trein vertrekt en hij aan 't dampen,
Zoodat ik 't haast niet houden kon.
Hij ziet mij kalm zijn rook bekampen
En zegt, nadat hij zich bezon:
‘Mejuffrouw mag 'k u wel iets vragen?
Plaagt u de rook hier soms zoo zeer,
Neem dan gerust een andren wagen.’
Och, och, er zijn geen mannen meer!
Bis-Couplet.
Wat wilt gij nog van 't arme wezen,
Wien steeds de kommer staat te lezen
Op 't uitgeteerde aangezicht,
Die dra voor zooveel rampen zwicht?
Maar eenmaal komt het uur der wrake;
Dan vraagt gij mij tot echtgenoot;
Vergeefs zult gij dan naar mij haken,
Dan zeg ik: ‘Neen, nog liever dood!’
Dus wie mij noemen wil zijn eigen
Bedenke zich voor 'k eclipseer!
Wie neemt mij? Wie? Kijk, allen zwijgen!
Neen, neen, er zijn geen mannen meer.
|
|