Enige dagen voordien werd een plechtige brief thuis bezorgd waarbij wij in lyrische termen genodigd werden voor dit feest. Onze verre, dappere voorouders van 1302 zouden er gehuldigd worden met muziek, voordracht, liederen en culinaire bezigheden. Tevens werd in die brief kond gedaan dat verwacht werd dat ‘Oom Ernest’ wat men noemt de ‘feestrede’ zou houden.
Er waren vele vrienden bijeen in dat gastvrij huis: er was de vriend muzikant en de vriend schilder, en vele kinderen voor wie hij ook ‘Oom Ernest’ was.
De aangekondigde ‘culinaire bezigheden’, de muziek, de voordracht en de liederen hadden hun normaal verloop. Toen echter het ogenblik gekomen was voor de verwachte feestrede viel zij onverwacht uit. Het bleek alras geen rede te zullen worden met de attributen die daarbij horen zoals ‘Het Vlaamse heir’, Jan Breydel en De Coninck, Groeninge, heldenmoed en triomfgeschal en de Gulden Sporen... maar het werd een hulde aan een andere ridderschap...
- ‘Van een tafel- of een feestrede pleegt men te verwachten dat ze gehouden wordt, 't zij in 't vroede, in 't sotte of in 't amoereuze. Het amoereuze buiten mijn ervaring en bevoegdheid vallend, en het sotte buiten mijn karakter en buiten wat men noemt de ernst van het ogenblik, blijft mij niet anders over dan over de vroedschap, de wijsheid overigens steeds het complement zijnde van de beginnende grijsheid en de rijpere jaren die, driemaal eilaas, mijn deel zijn. Ik wil hopen dat ge allemaal goedvindt dat ik die verwachte feestrede, om in de stijl te blijven van mijn persoon, herleid tot een vertelling met de erbij passende moraal, erop rekenend dat ik straks zal gedispenseerd blijven om te zingen of mee te huppelen in de reidansen...
Aldus:...’
En voor de vriendelijke gastvrouw, voor de vriend muzikant en de vriend schilder en voor de vele kinderen volgde dan de schone legende die hij zo treffend wist na te vertellen van de Heilige Apostel Johannes die, héél oud geworden, zijn dood voelde naderen en nog éénmaal tot de mensen wilde spreken. En Oom Ernest vertelde terwijl de kinderen met grote ogen luisterden (de oudsten somtijds met 'n ietwat ongelovige, ondeugende tinteling in hun blik voor de rare fantasieën die hij rond het verhaal weefde) hoe de mensen van heinde en verre kwamen, uit alle landen van de wereld, over de onmetelijke zeeën en de hoge bergen, met stoomboten en vliegmachines en auto's, te voet en op schommelende kamelen, naar de plaats waar de Heilige Apostel zou spreken. En er waren kinderen en ouderlingen, boeren en koningen en ministers. Er stonden lange ophefmakende artikels in alle kranten en de radio droeg zijn heilige woorden tot in de verste hoeken van de wereld... de vier korte woordjes die hij sprak: ‘Kindertjes, hebt elkander lief...’ Vier kleine woordjes, maar God weet hoe zwaar ze wegen.
En de erbij passende moraal... die was niet alleen voor de kinderen... want het was oorlog!