[Nummer 9]
In memoriam Ernest Van der Hallen
Weer luiden de doodsklokken over een van onze katholieke, Vlaamse schrijvers. Na August Van Cauwelaert, na Felix Timmermans, na Jozef Simons is thans ook Ernest van der Hallen naar de bron van alle schoonheid gegaan.
Bijna vijftig jaar heeft hij onder de mensen vertoefd en heeft hij zijn schone, idealistische ziel, doorheen het sjofel hulsel van zijn ziek lichaam laten uitstralen over al wie met hem of met zijn werk in aanraking kwam.
Deze stille, dichterlijke man heeft zijn tijd niet in ledigheid verdroomd, daarvan getuigen de twintig oorspronkelijke werken, die hij in minder dan vijf en twintig jaar geschapen heeft en die telkens een snelle en ruime verspreiding kenden. Hij bezat immers de kunst om op een haast fluisterende doch aangrijpende toon te vertellen en te schrijven, zodat men onwillekeurig meegevoerd werd naar het rijk van zijn schone verbeelding, naar de sferen van zijn ideaal, naar de verre landen van zijn heimwee, op avontuurlijke tochten of op zoek naar de afglans van Gods schoonheid in de dingen en in de mensen.
Deze bewust-eenzame, die de grote waarde van de eenzaamheid besefte, heeft zich nochtans niet opgesloten in een ivoren toren doch heeft kwistig de gave van zijn warm, vertroostend woord geschonken aan de tallozen, die bij hem om steun en sterkte kwamen, wanneer ze hun idealen bedreigd voelden.
De diepere zin van het leven en het werk van Ernest Van der Hallen ligt in zijn cultus van de echte, onbaatzuchtige vriendschap. Heel zijn werk is een geschenk van een vriend aan het volk, dat hij zozeer beminde en vooral aan de jeugd van dit volk, die in zijn hart een ereplaats kreeg. Wie echter het grote voordeel gehad heeft met hem te mogen omgaan en door hem vriend te worden genoemd, weet na dit afsterven pas voorgoed hoeveel schatten van goedheid, schoonheid en ziele-adel voor hem ontsloten werden door deze begenadigde kunstenaar en deze schone ziel.
In zijn werk zocht hij de schoonheid, in zijn leven en in de vriendschap zocht hij de goedheid en in alles zocht hij God.
Een rusteloos strijder was hij eveneens om al hetgeen den volke goed is. Zijn bijdragen in ‘Jong Dietsland’ en later in het onder zijn impuls gestichte tijdschrift ‘Volk’ getuigen, welke hoge opvatting hij had van zijn taak als kunstenaar uit en voor zijn volk. Het is opvallend hoe de laatste woorden uit het laatste boek dat van hem verscheen nog als een oproep klinken om zijn geliefd volk in deze moeilijke uren niet aan zijn lot over te laten: ‘Dit is mijn wens voor u: geloof in de Vlaamse mens en in de gedachte dat deze inzet de strijd waard is, ook al schijnt hij hopeloos te zijn. Vaarwel kameraad!’ Het klinkt als het testament van een stervend soldaat.
Dit alles bleef echter bij Ernest Van der Hallen niet louter bij woorden beperkt, doch heel zijn leven was een ongemeten zich